Brief regering : Beleidsdoorlichting artikel 1 van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)
34 124 Beleidsdoorlichting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Nr. 25
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2022
Hierbij ontvangt u de beleidsdoorlichting van het internationaal beleid voor duurzame
economische ontwikkeling, handel en investeringen (artikel 1 van de begroting Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)1 en de bijbehorende kabinetsreactie. De beleidsdoorlichting is uitgevoerd door de
directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.N.A.J. Schreinemacher
Hierbij bied ik u de kabinetsreactie aan op het rapport «Gedeelde belangen, wederzijds
profijt», dat de uitkomsten bevat van een beleidsdoorlichting van het internationaal
beleid voor duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen (artikel 1
van de begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS)), zoals ontwikkeld
en uitgevoerd door het ministerie in de periode 2012–2020. De evaluatie is uitgevoerd
door de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) van het Ministerie
van Buitenlandse Zaken (BZ).
De beleidsdoorlichting betreft een synthesestudie van bestaande evaluaties en onderzoeken
op de deelterreinen van artikel 1 van de BHOS-begroting (bijlage C, p. 105) en omvat
tevens een analyse van thema’s die omwille van beleidscoherentie een relatie hebben
met artikel 1, maar mede onder andere begrotingsartikelen of zelfs andere rijksbegrotingen
vallen (waaronder water en voedselzekerheid, belastingen, exportkredietverzekering).
De centrale vraagstelling van de beleidsdoorlichting luidt: Hoe effectief, efficiënt
en coherent was het beleid onder artikel 1 van de begroting voor buitenlandse handel
en ontwikkelingssamenwerking, uitgevoerd tussen 2012 en 2020? En in hoeverre was er
sprake van synergie tussen hulp en handel binnen dit artikel?
De door IOB onderzochte periode beslaat zowel de periode Rutte-II (beleidsnota «Wat
de wereld verdient», Kamerstuk33 625, nr. 1) als Rutte-III (beleidsnota «Investeren in perspectief», Kamerstuk-34 952, nr. 1). Het accent van de beleidsdoorlichting ligt echter op de eerste periode, omdat over
het gevoerde beleid in de periode Rutte-III nog weinig evaluaties voorhanden zijn.
Dit betekent dat er in de evaluatie minder aandacht is voor meer recente beleidsontwikkelingen,
zoals bijvoorbeeld ingezette beleidsvernieuwing op internationaal ondernemen met de
Handelsagenda 2018 (Kamerstuk 34 952, nr. 30) of de inspanningen die geleverd zijn om het instrumentarium te stroomlijnen in bijvoorbeeld
Invest International.
De uitkomsten van twee onderliggende IOB-evaluatierapporten worden integraal in de
kabinetsreactie meegenomen omdat deze evaluaties sterk samenhangen met de centrale
vraagstelling van de beleidsdoorlichting. Het gaat om het evaluatierapport «Partners
in Ontwikkeling» over het betrekken van Nederlandse bedrijven bij duurzame ontwikkeling
over de periode 2013–20202 en het evaluatierapport «Coherentie of co-existentie», Kamerstuk 34 952, nr. 134, over het Nederlandse hulp, handel en investeringen beleid in drie partnerlanden
Bangladesh, Ethiopië en Kenia over de periode 2013–2019.
Het kabinet heeft waardering voor de grondige analyse die IOB in zijn rapport presenteert.
Het veelomvattende rapport heeft oog voor de complexiteit van de thematiek en biedt
goede handvatten voor een inhoudelijke en praktische versterking van het beleid gevat
in artikel 1, dat zowel het beleidsterrein buitenlandse handel als de private sector
inzet van ontwikkelingssamenwerking behelst, afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang.
In deze brief reageert het kabinet op de bevindingen, nog zonder op basis van de aanbevelingen
te komen tot keuzes voor toekomstig beleid. Voor dat laatste dient de nieuwe BHOS-nota,
die uw Kamer voor het zomerreces toekomt (Kamerstuk 35 925 XVII, nr. 63).
Hieronder wordt ingegaan op de conclusies van de beleidsdoorlichting, gegroepeerd
per onderdeel van de centrale vraag: effectiviteit, efficiëntie, synergie.
Effectiviteit
1. Beleid scoort overwegend goed op relevantie; de additionaliteit is minder evident
De beleidsdoorlichting stelt dat in de onderliggende evaluaties de relevantie van
het beleid doorgaans wordt aangetoond. Het juiste beleid en de juiste instrumenten
worden ingezet ter oplossing van geïdentificeerde uitdagingen, waarbij de inzet aansluit
op de behoeften van de doelgroepen.
Tegelijkertijd stelt IOB dat de additionaliteit van beleid minder evident is: het
is niet altijd duidelijk in hoeverre de overheidsinterventie noodzakelijk was. Dit
betreft met name de inzet vanuit Ontwikkelingssamenwerking (OS) in middeninkomenslanden
en in de samenwerking vanuit BHOS met relatief sterke partners, waar verdringing van
marktpartijen op de loer ligt. Bij Nederlandse handelsbevorderende instrumenten lukt
het onvoldoende om marktfalen aan te tonen als reden voor overheidsingrijpen. In plaats
daarvan wordt vaker gerefereerd aan mondiale uitdagingen zoals klimaatverandering.
Het kabinet neemt nota van de relevantie van het gevoerde beleid. Het beschouwt additionaliteit
(het voorkomen van verdringing en duplicatie in de markt) als een vereiste voor alle
overheidsinterventies binnen het onderzochte, marktgerichte beleid. Additionaliteit
is echter geen eenduidig begrip: het kan additioneel aan de markt zijn om innovaties
aan te jagen, nieuwe markten te ontwikkelen, maar ook om nieuwe private partijen bij
ontwikkelingsdoelen te betrekken. Bovendien kan additionaliteit optreden wanneer een
investering een katalyserend effect heeft doordat het andere investeringen aantrekt,
of een brede positieve bijdrage levert aan de verbetering van het ondernemingsklimaat.
Het aantonen van additionaliteit kan hierbij een uitdaging zijn.
Het kabinet zet het handelsinstrumentarium in om internationaal ondernemerschap te
bevorderen en het internationaal verdienvermogen van Nederland te vergroten. Daarbij
is het logisch dat er een overheidsrol is in handelsbevordering, naast de inzet van
particuliere partijen, omdat alleen de overheid wereldwijd een netwerk van posten
kan onderhouden om ter plaatse ondernemers bij te staan. Eerder onderzoek toont aan
dat de inzet van posten op economische diplomatie een cruciale factor is voor succesvolle
handelsbevordering.3 De dienstverlening van de overheid op het gebied van handelsbevordering wordt door
het bedrijfsleven gemiddeld hoog gewaardeerd.4
De conclusie dat bij handelsbevorderende instrumenten mondiale uitdagingen als klimaatverandering
als rechtvaardiging voor overheidsingrijpen worden genoemd waar marktfalen dit niet
rechtvaardigt, herkent het kabinet niet. Bedrijven die een bijdrage willen leveren
aan mondiale uitdagingen worden vanuit de overheid ondersteund, bijvoorbeeld wanneer
het om het betreden van meer risicovolle markten gaat.
2. PSO-programma’s in ontwikkelingslanden hebben grotendeels goede resultaten op kortetermijndoelstellingen,
maar er is weinig inzicht in ontwikkelingsimpact
IOB concludeert dat het beleid ter versterking van het ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden
zijn kortetermijndoelen behaalt, maar onbekend is of daarmee ook de ontwikkelingsdoelen
op lange termijn worden gehaald. Dit komt niet voldoende naar voren in evaluaties,
vooral door beperkte monitoring- en evaluatiesystemen. Dit komt volgens de beleidsdoorlichting
mede doordat verantwoordingsdrang leidt tot focus op kortetermijnresultaten.
Het kabinet onderkent dat er een spanning kan bestaan tussen verantwoorden en leren,
en dat een te sterke nadruk op kwantitatieve indicatoren voor de korte termijn het
zicht en de sturing op langetermijnresultaten in de weg kan staan. Het kabinet tracht
daarom een balans te vinden in resultaatgericht werken waarin verantwoording en leren
beide tot hun recht komen om zo de effectiviteit van het beleid, inclusief de kosteneffectiviteit,
te vergroten.
Een voorbeeld is de aanscherping van de beleidstheorie voor private-sectorontwikkeling
die op basis van deze beleidsdoorlichting wordt afgerond, met veranderpaden van korte-
naar langetermijndoelen, inclusief de onderliggende veronderstellingen, en een resultatenmeetkader
voor beide soorten doelen. Hier hoort een kennis-, evaluatie- en leeragenda bij die
naast evaluaties ook constante monitoring (ex durante), leren en ontwikkelen behelst.
3. Handelspolitiek richting Brussel kan beter door strategischere benadering, bijdrage
aan de EU als normatieve macht is positief, benuttingsgraad handelsakkoorden kan nog
verder omhoog
De beleidsdoorlichting concludeert dat de Nederlandse handelspolitieke inzet binnen
de EU effectiever kan, onder meer met een meer strategische benadering (op basis van
een beter afwegingskader en meer operationele doelen voor een onderhandelingsinzet).
Verder zou de benuttingsgraad van handelsakkoorden nog verder omhoog kunnen.
Het kabinet hecht eraan deze conclusie te nuanceren. De onderliggende evaluatie over
handelspolitiek, ook door IOB, stelt dat Nederlandse interventies in 8 van de 10 onderzochte
gevalstudies een positief effect hebben gehad. Er wordt een strategische benadering
gevoerd, door het stellen van operationele doelen en prioriteiten in BNC-fiches, IRHP-instructies,
Kamerbrieven en non-papers die Nederland, vaak met gelijkgezinde lidstaten, inbrengt
in Brussel.
De conclusie over de benuttingsgraad van handelsakkoorden door Nederlandse bedrijven
is gebaseerd op een studie uit 2018. Recentere berekeningen van de Europese Commissie
laten zien dat de benuttingsgraad sindsdien is toegenomen.5 Voor grote handelspartners komt de Commissie op een benuttingsgraad van meer dan
80% van de totale invoer uit die landen.
4. Beperkte bijdrage handelsbevorderend instrumentarium aan internationalisering Nederlandse
MKB, gerichtere ondersteuning blijft relevant voor internationaal verdienvermogen
De beleidsdoorlichting concludeert dat het handelsbevorderend instrumentarium een
relatief beperkt bereik heeft en beperkt bijdraagt aan de internationalisering van
het Nederlandse MKB.
Het kabinet deelt met IOB het belang van een goede ondersteuning van het MKB bij internationaal
ondernemen. De afgelopen kabinetsperiode zijn er maatregelen genomen om de economische
dienstverlening aan het MKB verder te verbeteren. De effecten hiervan zijn nog niet
onderzocht. Het RVO-handelsinstrumentarium is toegespitst op de behoeften van het
MKB en met de oprichting van Invest International is de toegang tot financiering voor
internationale activiteiten van het MKB verbeterd en vergroot.
5. Weinig sturing op langetermijnimpact
De conclusie dat vanwege verantwoordingsdrang wordt ingezet op kortetermijnresultaten
ten koste van de langetermijndoelen, wordt hierboven toegelicht voor de inzet vanuit
ontwikkelingssamenwerking (punt 2). De conclusie geldt evenwel ook de handelsbevordering.
Hiervoor zijn met de Handelsagenda uit 2018 verbeteringen aangebracht gericht op een
meer strategische aanpak, en meer focus en samenhang in het instrumentarium. Deze
verbeteringen zijn in de beleidsdoorlichting niet meegenomen.
6. Afstemming en opschaling dragen bij aan effecten op lange termijn
De beleidsdoorlichting concludeert dat afstemming en opschaling belangrijk zijn voor
effectbereiking. Dit kan op verschillende manieren: vergroten van de samenhang tussen
instrumenten, afstemming met andere actoren, met name in doellanden, een geclusterde
en/of sectorale aanpak in plaats van gericht op individuele bedrijven, en investeren
in revolverende fondsen.
Het kabinet deelt deze conclusie en onderschrijft de aanpakken die IOB onderscheidt.
Ontwikkelingsimpact vergt een systemische inzet van verschillende instrumenten, waaronder
financiering en diplomatieke beïnvloeding, in samenhang. Vertrekpunt van de Nederlandse
inzet is onze specifieke meerwaarde, op dit terrein bijvoorbeeld als het gaat om ketenverduurzaming
of publiek-privaat samenwerken, die we kunnen opschalen door multilaterale samenwerking
en afstemming binnen de EU.
Om naast maatwerk ook schaal te bereiken in handelsbevordering is niet eenvoudig,
gegeven de vele externe factoren die een rol spelen bij export en investeringen en
het besluit van bedrijven om internationaal actief te worden. Uit CBS onderzoek blijkt
bijvoorbeeld ook dat de groep MKB exporteurs sterk wisselt jaar op jaar en dat bemoeilijkt
opschaling.6 Invest International is een voorbeeld waarbij geprobeerd wordt door instrumenten
in samenhang uit te voeren, inclusief revolverende fondsen, schaal en massa te bereiken.
Efficiëntie
7. Weinig inzicht in kosteneffectiviteit; PSO-activiteiten scoren overwegend positief
De beleidsdoorlichting is over het algemeen positief over de kostenefficiëntie van
instrumenten voor private-sectorontwikkeling. Tegelijk concludeert IOB dat er weinig
inzicht is in de kosteneffectiviteit door een gebrek aan inzicht in de resultaten
en doordat resultaten niet altijd kunnen worden toegeschreven aan interventies (attributieprobleem).
Ook ontbreekt in veel gevallen een ijkpunt waartegen de verhouding tussen kosten en
resultaten kunnen worden afgezet.
Verbetering van M&E-systemen, zoals hierboven beschreven, moet ertoe leiden dat ook
het inzicht in kosteneffectiviteit toeneemt. Het kabinet zet hier op in. Wel zal het
lastig blijven om de verhouding tussen kosten en resultaten te analyseren en wel om
twee redenen. Ten eerste zegt het afzetten van kosten en resultaten tegen elkaar niet
altijd iets over kostenefficiëntie van een resultaat, omdat ook externe factoren die
per land verschillen, zoals wet- en regelgeving van invloed zijn op kosten en resultaten.
Ten tweede blijft attributie van resultaten complex, zeker als het gaat om langetermijnresultaten,
die als gesteld een systemische, samenhangende en multi-actor aanpak behoeven. Zodoende
zijn altijd meerdere factoren, ook buiten de invloedssfeer van interventies, van invloed
op het bereiken van een resultaat.
8. Onderuitputting roept vragen op over realiteitsgehalte van ambities; verruiming
toelatingscriteria gaat mogelijk ten koste van relevantie
De beleidsdoorlichting legt een koppeling tussen onderuitputting van de budgetten
en het realiteitsgehalte van de ambities met betrekking tot onder andere infrastructuurprogramma’s
en programma’s voor private-sectorontwikkeling met het Nederlandse bedrijfsleven.
Gesteld wordt dat tussentijds de toelatingscriteria voor deze programma’s worden verruimd
om onderuitputting tegen te gaan.
Het kabinet deelt de conclusie niet dat op uitputting wordt gestuurd en hierom selectiecriteria
tussentijds worden opgerekt. De Minister stuurt niet op uitputting van budgetten,
maar stelt budgetten van activiteiten indien nodig tussentijds bij. Onderuitputting
is niet zozeer een gevolg van niet-realistische ambities, maar van realisme in het
omgaan met de uitdagende en weerbarstige werkelijkheid van het werken in ontwikkelingslanden.
Activiteiten vinden plaats in uitdagende markten, met een beperkt aanbod aan projecten
en investeringen met hoge ontwikkelingsrelevantie. Dit betekent dat projecten vaak
eerst moeten worden ontwikkeld, alvorens tot financiering kan worden overgegaan. Het
heeft dan ook tijd nodig voordat programma’s resultaten opleveren en ze op efficiëntie/
onderuitputting/revolveerbaarheid beoordeeld kunnen worden7.
Ook speelt de complexe en moeilijk voorspelbare politiek-economische context van landen
vaak een rol bij onderuitputting, met name bij infrastructuurprogramma’s. Zo heeft
het afgelopen jaar de politieke situatie in landen als Myanmar, Soedan en Ethiopië
ertoe geleid dat activiteiten op het gebied van infrastructuur zijn opgeschort of
stopgezet met onderuitputting als gevolg.
De conclusie dat programma’s tussentijds de toelatingscriteria verruimen om onderuitputting
tegen te gaan verdient nuancering. Aanpassingen komen vooral tot stand op basis van
voortschrijdend inzicht (door voortdurend leren en evalueren) over de effectiviteit
van de programma’s en instrumenten. Zo zijn toelatingscriteria bij bepaalde programma’s
gewijzigd of verruimd om effectiever specifieke doelgroepen te kunnen bereiken en
dus om ontwikkelingsrelevanter te zijn, niet om onderuitputting tegen te gaan.
9. Revolverende fondsen dragen bij aan efficiency, maar er bestaat spanning met ontwikkelingsrelevantie
De beleidsdoorlichting is positief over de mate waarin revolverende fondsen bijdragen
aan efficiency, omdat meer resultaten bereikt worden met minder of evenveel publieke
middelen. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat er een spanning bestaat tussen revolveerbaarheid
en ontwikkelingsrelevantie, dat de revolveerbaarheid per fonds verschilt en dat er
een gebrek is aan kaderstelling voor revolverende fondsen. Voor investeringen met
een verwachte hoge ontwikkelingsimpact en een verwacht laag economisch rendement wordt
het subsidie-instrument geschikter gevonden. De beleidsdoorlichting stelt verder dat
demonstratie-effecten beperkt blijken als het gaat om de mobilisatie van privaat kapitaal
door revolverende fondsen. Wel ziet de beleidsdoorlichting voorbeelden waarin financiering
vanuit een revolveerbaar fonds een opstap vormde voor het aantrekken van minder concessionele
vervolgfinanciering als nuttige stap op weg naar commerciële financiering.
Het kabinet vindt revolverende fondsen niet alleen belangrijk om overheidsmiddelen
efficiënt in te zetten, zoals ook het rapport suggereert, maar ook om economisch duurzame
projecten te stimuleren, die zonder publieke middelen verder kunnen bestaan en waarvan
de impact eventueel kan worden opgeschaald door private financiering van het achterliggende
verdienmodel. Om deze reden wordt nauw toegezien op de revolveerbaarheid en een minimale
inzet van publieke middelen (minimale concessionaliteit) teneinde marktverstoring
te voorkomen en additionaliteit te verzekeren.
Volledige revolveerbaarheid staat niet altijd op gespannen voet met ontwikkelingsrelevantie.
Het hangt ervan af hoe ontwikkelingsrelevantie gedefinieerd wordt. Zo kan de ontwikkelingsrelevantie
gelijk zijn voor zowel risicovollere als minder risicovolle investeringen, bijvoorbeeld
wanneer gemeten in aantal gecreëerde banen of gereduceerde CO2-uitstoot. Het helder definiëren van de beoogde ontwikkelingsrelevantie vermindert
het risico dat extra nadruk op revolveerbaarheid ten koste zou kunnen gaan van de
ontwikkelingsrelevantie.
De revolveerbaarheid per fonds verschilt, zoals IOB constateert, omdat deze afhangt
van een groot aantal factoren, waaronder de gekozen ontwikkelingsdoelen, de sectoren
en landen, de mate van ontwikkeling van de markt, de risicospreiding en de noodzaak
voor projectontwikkeling voor opbouw van het portfolio. Zo kan volledige revolveerbaarheid
juist weer wel onder druk komen staan, wanneer een fonds zich exclusief richt op een
specifieke, moeilijke doelgroep in een complexe omgeving door een stapeling van risico’s.
Het is daarom van belang om door onderzoek meer inzicht te krijgen in deze balans
tussen het helpen van specifieke doelgroepen met onze fondsen en revolveerbaarheid
en deze inzichten vervolgens mee te nemen in het ontwerp van mogelijk nieuwe revolverende
fondsen. Binnen bestaande fondsen is het van belang om doorlopend te analyseren of
acceptatie van een lagere revolveerbaarheid nodig is met het oog op het bedienen van
deze moeilijke doelgroepen. Door technische assistentie en projectontwikkeling kunnen
klanten binnen de fondsen beter begeleid worden en kan daarmee de revolveerbaarheid
worden geoptimaliseerd.
Het is niet goed mogelijk om op voorhand volledige helderheid te bieden op het gebied
van omvang, mate van revolveerbaarheid, termijnen en risicoprofiel verwachtingen,
omdat een mate van flexibiliteit bij de inrichting van revolverende fondsen door de
uitvoerende partijen essentieel is voor stimulering van gewenste innovatie op meest
doeltreffende en doelmatige wijze.8 Wel kunnen op basis van geleerde lessen met de uitvoerders steeds concretere en realistischere
doelen worden gesteld.
Het kabinet is het eens met de constatering dat bij de afweging tussen de inzet van
een revolverend fonds of een subsidie-instrument vooraf helder dient te worden gesteld
of er een verdienmodel aanwezig is of zou kunnen zijn binnen de gegeven periode, als
voorwaarde voor het inrichten van een revolverend fonds.
Voor demonstratie-effect van revolverende fondsen geldt dat, gezien de uitdagende
markten waarin geopereerd wordt, het enige tijd duurt voordat programma’s resultaten
opleveren en ze op efficiëntie/ onderuitputting/ revolveerbaarheid en daarmee op demonstratie-effecten
beoordeeld kunnen worden. Bovendien is overdracht naar private partijen niet eenvoudig,
zelfs wanneer een revolverend fonds rendabel blijkt. In de praktijk zijn er vele tussenstappen
nodig voor het tot wasdom brengen van investeringen. Elke stap heeft als doel het
publieke aandeel omlaag te brengen en het private aandeel omhoog. Om deze reden zou
elke stap kunnen worden gezien als een demonstratie-effect.
Coherentie en synergie
10. Weinig sturing op synergie tussen hulp en handel
IOB merkt op dat er weinig informatie is over resultaten op het gebied van synergie
en legt de focus in de beleidsdoorlichting om die reden op de coherentie binnen het
artikel 1 beleid. De beleidsdoorlichting noemt een aantal voorbeelden waar de combinatie
van hulp en handel tot meer samenhang in het beleid heeft geleid. Tegelijkertijd constateert
de beleidsdoorlichting dat er ruimte is voor verbeterde sturing, gebaseerd op inzicht
in en discussie over dilemma’s die zich voordoen bij een geïntegreerde aanpak.
Het kabinet merkt op dat er de laatste jaren stappen zijn gezet om de samenhang tussen
hulp en handel te vergroten. Zo heeft het vorige kabinet meer focus gebracht in de
eigenstandige beleidsterreinen door het aanscherpen van het handelsbeleid om het Nederlandse
verdienvermogen te vergroten en het verder focussen van ontwikkelingsbeleid om de
armoede-impact te vergroten. Waar dit elkaar overlapt, is onder meer in het kader
van de Task Force Afrika, de handelspolitieke inzet en in de IMVO-beleidsmix gewerkt
aan het vergroten van de samenhang.
Het kabinet neemt de conclusie dat de sturing op de samenhang tussen hulp en handel
verbetering behoeft ter harte, en zal deze meewegen in de komende BHOS-nota.
11. Beperkt geïntegreerde aanpak
De beleidsdoorlichting stelt dat van een geïntegreerde aanpak van hulp en handel volgens
de beleidsdoorlichting maar beperkt sprake is. Beleidsinstrumenten zijn grotendeels
gescheiden en met name posten ervaren gebrek aan ruimte wat betreft mensen, middelen
en het flexibel inzetten van instrumenten.
Het kabinet zet in op doelmatigheid en het maximaal bereiken van de gestelde doelen,
in dit geval binnen het beleid van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking.
Waar integratie dit bevordert, wordt dit gedaan, zoals bovenstaande voorbeelden laten
zien. Bij de aanscherping van het beleid in de komende BHOS-nota zal, binnen de kaders
van het coalitieakkoord, waar dit doelmatig is worden ingezet op verdere integratie.
12. Meer coherentie van handelsbeleid met ontwikkelingsdoelen
De beleidsdoorlichting laat zien dat er meer aandacht is gekomen voor ontwikkelingsdoelen
in het handelsbeleid, er meer coherentie is gekomen tussen ontwikkelingsdoelen en
het internationale belastingbeleid en dat Nederland goed presteert als het gaat om
beïnvloeding van het EU-beleid op het gebied van IMVO en duurzame handelsketens.
Het kabinet is het eens met de evaluatoren dat de impact van handelsstromen op ontwikkelingslanden
potentieel groot is in vergelijking tot hulpstromen. De inzet op coherentie op genoemde
terreinen is logisch en het blijft nodig omwille van maximaal effectief beleid, zoals
bijvoorbeeld ook aangegeven in de beleidsreactie op de onderliggende evaluatie over
het belastingbeleid «A taxing issue: evaluation of the Dutch government’s policy on
strengthening developing countries» tax systems (2012–2020)», Kamerstuk 25 087, nr. 288.
13. IMVO fungeert als brug tussen hulp en handel
IMVO fungeert bij uitstek als een brug tussen beleidsdoelen op het gebied van hulp
en handel. Middels het IMVO-beleid wordt gestuurd op het voorkomen en mitigeren van
nadelige gevolgen voor mens en milieu in de waardeketens van Nederlandse bedrijven.
Verduurzaming van waardeketens kan resulteren in een positieve ontwikkelingsimpact.
De beleidsdoorlichting wijst er op dat een internationale aanpak noodzakelijk is om
oneerlijke concurrentie tegen te gaan.
Het kabinet heeft oktober 2020 de hoofdlijnen van het nieuwe IMVO-beleid vastgesteld
(«Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk
verantwoord ondernemerschap», Kamerstuk 26 485, nr. 337).
Bij de totstandkoming daarvan is het ook in de beleidsdoorlichting onderstreepte belang
van een beleidstheorie, monitoring en evaluatie en het sturen op impact en langetermijneffecten
meegenomen. Dit beleid steunt mede op aanbevelingen uit de evaluatie van het IMVO-beleid
van IOB «Mind the governance gap, map the chain 2012–2018», Kamerstuk 26 485, nr. 319.
Het kernelement van beleidsvernieuwing is IMVO-wetgeving. In het coalitieakkoord 2021–2025
is opgenomen dat Nederland in de EU IMVO-wetgeving blijft bevorderen en nationale
wetgeving zal invoeren die rekening houdt met een gelijk speelveld met omringende
landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
14. Nederlandse bedrijfsleven is nog weinig betrokken bij duurzame ontwikkeling
De beleidsdoorlichting concludeert dat Nederlandse bedrijven nog weinig belastingstelling
tonen voor ontwikkelingslanden, en er vooral resultaten zijn als het gaat om de synergie
tussen hulp en handel met Nederlandse bedrijven in middeninkomenslanden.
Het kabinet herkent de achterliggende constatering dat het ondernemingsklimaat in
veel ontwikkelingslanden onvoldoende sterk en stabiel is en daarmee de risico’s voor
Nederlandse ondernemers groot zijn. Waar doelmatig wordt met overheidsondersteuning
gewerkt aan verbetering en het aantrekken van investeerders, inclusief Nederlandse,
gericht op ontwikkelingsresultaten.
15. Zowel positieve als kritische geluiden over publiek-private samenwerking
De evaluatoren concluderen dat publiek-private samenwerking ontwikkelingsrelevant
kan zijn, maar dat dit niet altijd het geval is.
Het kabinet neemt de voorwaarden die de beleidsdoorlichting noemt voor succesvolle
uitvoering van publiek-private samenwerking ter harte, zoals convergentie van doelen
tussen de deelnemers, effectieve en kosten efficiënte samenwerkingsmodaliteiten en
inhoudelijke (meer dan financiële) bijdrage van de overheid. Focus is, ook hier, geboden.
Zoals aan het begin van deze brief aangegeven, zal het kabinet de aanbevelingen meenemen
in de keuzes voor toekomstig beleid in de nieuwe BHOS-nota die uw Kamer voor het zomerreces
toekomt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking