Brief regering : Diverse onderwerpen op het gebied van radioactief afval
25 422 Opwerking van radioactief materiaal
Nr. 282 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 maart 2022
Met deze brief informeer ik uw Kamer over een aantal onderwerpen op het gebied van
radioactief afval.
Opwerking van verbruikte splijtstof
Verbruikte splijtstoffen van de kerncentrale Borssele worden in Frankrijk opgewerkt
tot nieuwe splijtstoffen. Bij dat proces ontstaat radioactief afval. Het opwerken
van verbruikte splijtstoffen past bij het beleidsuitgangspunt van minimalisatie van
radioactief afval, zoals vermeld in het Nationale programma voor het beheer van radioactief
afval en verbruikte splijtstoffen1.
De exploitant (EPZ) van de kerncentrale Borssele (KCB) heeft bij het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat een verzoek ingediend om een ander pakket van opwerkingsafval
terug te mogen ontvangen dan in de lopende contracten tussen dit bedrijf en verwerker
Orano in La Hague (Frankrijk) staat. Het gaat om een groter volume aan afval (meer
containers) maar met een lagere «potentiële stralingsbelasting» per container. Per
saldo hebben beide afvalpakketten dezelfde potentiële stralingsbelasting, aldus EPZ.
Het ontvangen van aangepaste pakketten van opwerkingsafval heeft in het verleden al
(beperkt) plaatsgevonden2.
Het laten opwerken van verbruikte splijtstoffen wordt in Nederland aan het bedrijfsleven
overgelaten3, 4. Op dit moment ontbreekt een kader om verzoeken, zoals nu door EPZ gedaan, objectief
te kunnen beantwoorden. Ik vind dat onwenselijk.
De Nederlandse regelgeving over de opwerking van verbruikte splijtstoffen kent een
verplichting om het retourafval bij COVRA op te slaan. Afspraken over de samenstelling
van het retourafval komen tot stand via de contracten tussen Orano en zijn klanten.
De eis van gelijkwaardigheid tussen het oorspronkelijk en het alternatieve afvalpakket
vloeit voort uit de bestaande afspraken die in de Verdragen tussen Frankrijk en Nederland
zijn vastgelegd5.
Voorafgaand aan een besluit over het verzoek van EPZ, vind ik het daarom noodzakelijk
om een afwegingskader te definiëren. Het betreft randvoorwaarden waaraan altijd – ook
bij toekomstige vergelijkbare verzoeken – voldaan moet worden, zoals het te allen
tijde borgen van de veiligheid, transparantie van besluitvorming en het dekken van
de kosten van de opslag op korte en lange termijn. Daarnaast moet het verzoek passen
binnen de kaders van een veilig beheer, dus passen binnen de opslagcapaciteit van
COVRA en moet er sprake zijn van gelijke totale potentiële stralingsbelasting.
Het Toetsingskader dat hierbij aan uw Kamer wordt toegestuurd6, is bedoeld om nu en in de toekomst voorstellen ten aanzien van aangepaste pakketten
van opwerkingsafval in voorkomende gevallen te kunnen beoordelen. Naast toezending
van het kader aan uw Kamer, zorg ik parallel voor publieke consultatie. Die consultatie
geeft de mogelijkheid om het Toetsingskader aan te scherpen.
Het Toetsingskader zal als het definitief is vervolgens ook worden opgenomen in een
nieuw Nationaal Programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen
dat uiterlijk in 2025 aan de Europese Commissie moet worden toegestuurd7. Uw Kamer zal dit Nationaal Programma als ontwerp voorgelegd krijgen en ook hier
zal consultatie plaats vinden. Waar nodig wordt het juridische kader (in ieder geval
het Besluit kerninstallaties, splijtstoffen en ertsen) aangepast. Zoals gebruikelijk
zal het ontwerp van het wijzigingsbesluit aan uw Kamer worden voorgelegd.
Evaluatie nationaal programma radioactief afval
Het huidige beleid voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen
is vastgesteld in het Nationale Programma voor radioactief afval en verbruikte splijtstoffen
dat in 2016 aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 25 422, nr. 149).
Het Nationale Programma moet uiterlijk in 2025 worden herzien. Dit betreft een verplichting
uit Richtlijn 2011/70/Euratom. Het adviesbureau Berenschot is opdracht gegeven om
de voorliggende evaluatie, die als bijlage bij deze brief is gevoegd, uit te voeren
als onderdeel van de voorbereidingen voor het nieuwe Nationale Programma8.
Berenschot stelt dat de uitgangspunten van het beleidskader nog steeds actueel zijn,
dat het kader effectief en duidelijk is, en dat de uitgangspunten breed gedragen worden
door de stakeholders. Op sommige punten behoeft het kader wel geactualiseerd te worden,
volgens Berenschot. Een van deze punten betreft het uitwerken van een routekaart voor
de realisatie van een eindberging voor radioactief afval. Daarnaast zou (onder meer)
het uitgangspunt van minimalisatie van afval verder ingevuld kunnen worden.
Het actueel houden en doorontwikkelen van het beleid voor radioactief afval en verbruikte
splijtstoffen past bij het voornemen uit het coalitieakkoord om een veilige, permanente
opslag van het kernafval te borgen. Bij een veilig gebruik van straling hoort een
solide radioactief afvalbeleid. Ik zal de bevindingen van Berenschot in het hiervoor
genoemde nieuwe Nationale Programma adresseren. Het opstellen van dit nieuwe Nationale
Programma is een traject dat meerdere jaren duurt en waarmee nog dit jaar zal worden
gestart.
Onderzoek tarieven COVRA
Op grond van de artikelen 30g van het Besluit kerninstallaties splijtstoffen en ertsen
(Bkse) en artikel 10.10 van het Besluit basisveiligheidsnormen stralingsbescherming
(Bbs) houdt de ANVS toezicht op de tarieven die COVRA in rekening brengt. De ANVS
ziet erop toe dat de tarieven van COVRA transparant, objectief en niet-discriminerend
zijn. De ANVS heeft echter geconstateerd dat deze begrippen nog te weinig zijn geduid
om daarop goed toezicht te kunnen houden.
In samenwerking van het Ministerie van Financiën en de ANVS is hiervoor een onderzoek
uitgevoerd. In opdracht van IenW heeft KPMG onderzocht op welke wijze de kostprijzen
en de tarieven van COVRA in het kostprijsmodel tot stand komen, inclusief de uitgangspunten
en de wijze waarop de kosten voor de eindberging van het radioactieve afval in de
tarieven worden vertaald. In het rapport, dat als bijlage bij deze brief is gevoegd9, wordt duidelijk gemaakt hoe COVRA de tarieven bepaalt, op welke manier het Ministerie
van Financiën als aandeelhouder de opbouw van de benodigde voorzieningen monitort
en hoe gecontroleerd wordt of de tarieven voldoende zijn om het benodigde bedrag voor
de eindberging te bereiken. Verder beschrijft het rapport welke eerste handvatten
er zijn om de begrippen transparantie, objectief en niet-discriminerend verder vorm
te geven.
Het rapport geeft een duidelijk inzicht van het kostprijsmodel van COVRA en de manier
waarop dit wordt gemonitord. In het rapport doet KPMG vier aanbevelingen om de systematiek
en het toetsingskader verder te vereenvoudigen en te versterken. De eerste aanbeveling
is gericht op het verder uitwerken van een toetsingskader voor de begrippen transparant,
objectief en niet-discriminerend. Het rapport biedt eerste denkrichtingen om die begrippen
verder in te vullen. Dit moet ervoor zorgen dat de ANVS effectief toezicht kan uitvoeren.
Ik zal daarover met de ANVS in overleg gaan.
De overige drie aanbevelingen zijn gericht op COVRA en hebben als doel het verder
vereenvoudigen en verbeteren van de systematiek die door COVRA wordt gebruikt om de
tarieven te bepalen. Ik zal met COVRA in overleg gaan over de opvolging van de aanbevelingen.
Ik zal uw Kamer bij de reguliere halfjaarlijkse voortgangsbrieven informeren over
de voortgang.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat