Brief regering : Geannoteerde Agenda Formele Raad WSB op 14 maart 2022
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 654 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 maart 2022
Op 14 maart aanstaande vindt de Raad WSBVC plaats te Brussel. Hierbij zend ik u de
                  Geannoteerde Agenda voor deze Raad toe. Conform de vastgestelde afspraken1 informeer ik uw Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van
                  de onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid,
                  het EU-richtlijnvoorstel toereikende minimumlonen in de EU en het EU-richtlijnvoorstel
                  verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk. Tevens bevat de geannoteerde agenda de kwartaalrapportages van lopende EU-wetgevingsdossiers
                  op het terrein van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
               
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
                  C.E.G. van Gennip
GEANNOTEERDE AGENDA FORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 14 MAART
                  2022
               
In deze Geannoteerde Agenda treft u aan:
– Informatie over de formele Raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid,
                           van 14 maart 2022;
                        
– Voortgangsrapportage t.a.v. herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (COM
                           (2016) 815);
                        
– Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in
                           de EU (COM (2020), 682);
                        
– Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn verbetering van arbeidsvoorwaarden
                           bij platformwerk (COM (2021) 762).
                        
Informatie over de formele Raad WSBVC, onderdeel werkgelegenheid en sociaal Beleid,
                     van 14 maart 2022
In het nu volgende informeer ik u over de formele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid van 14 maart, waaraan ik voornemens ben deel
                  te nemen. De formele Raad vindt plaats in Brussel.
               
Agendapunt: Algemene oriëntatie richtlijnvoorstel Women on Company Boards
                     
Doel Raadsbehandeling
Het Franse Voorzitterschap is voornemens het richtlijnvoorstel te agenderen op de
                  WSB Raad van 14 maart om een algemene oriëntatie te bereiken waarin de voorlopige
                  Raadspositie wordt vastgesteld voor de triloogonderhandelingen met het Europees parlement.
               
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het richtlijnvoorstel Women on Company Boards is in 2012 door de Europese Commissie gepubliceerd om de onevenwichtigheid tussen
                  vrouwen en mannen in besluitvorming op de hoogste bestuursniveaus aan te pakken. Het
                  doel van de richtlijn is dat beursvennootschappen bereiken dat van de leden van raden
                  van commissarissen ten minste 40% vrouw en ten minste 40% man is, of ten minste 33%
                  van de raden van commissarissen én de raden van bestuur. Het richtlijnvoorstel ligt
                  sinds publicatie stil vanwege een blokkerende minderheid in de Raad.
               
Het kabinet heeft op 11 februari jl. een positieve grondhouding ingenomen ten opzichte
                  van het richtlijnvoorstel. U bent hierover geïnformeerd door de Minister van Onderwijs,
                  Cultuur en Wetenschap, mede namens mijzelf en de Minister voor Rechtsbescherming.2
Het kabinet wenst een actief emancipatie- en antidiscriminatiebeleid te voeren. Het
                  richtlijnvoorstel sluit aan bij deze ambities en staat voor de bescherming en de bevordering
                  van de Europese waarden als gendergelijkheid.3 Bovendien blijven resultaten op dit gebied op Europees niveau achter, ondanks het
                  verstrijken van tijd en de veelvuldig uitgesproken intentie tot verbetering.4 Het richtlijnvoorstel kan ervoor zorgen dat een gelijk speelveld wordt gecreëerd
                  voor alle Europese beursgenoteerde bedrijven én dat het evenwicht tussen vrouwen en
                  mannen op de hoogste bestuursniveaus in de EU in de toekomst positiever kan uitvallen.
                  Daarbij is het maatschappelijk draagvlak voor maatregelen op het gebied van diversiteit
                  in besluitvormende posities aanzienlijk toegenomen. Een constructieve Nederlandse
                  houding is passend bij de actieve rol die Nederland speelt in Europa op het gebied
                  van het bevorderen van gendergelijkheid.
               
Daarnaast voldoet de Nederlandse situatie op dit moment aan de uitzonderingsvoorwaarde
                  uit het richtlijnvoorstel dat ten minste 30% van de commissarissen van het ondervertegenwoordigde
                  geslacht is. Op basis van cijfers uit de Female Board Index 2021 blijkt namelijk dat
                  in 2021 het percentage vrouwen in raden van commissarissen van beursvennootschappen
                  in Nederland 33% bedroeg.5
Het Franse Voorzitterschap heeft een compromistekst voor het richtlijnvoorstel gepresenteerd
                  tijdens een Raadswerkgroep op 21 februari. Diverse lidstaten, waaronder Nederland,
                  hebben gewezen op het belang dat nationale initiatieven, zoals de eigen nationale
                  wetgeving, voldoende ruimte krijgen tot om resultaten te leiden. Wat overigens niet
                  betekent dat lidstaten zich minder hoeven in te spannen om de doelen te bereiken.
                  De uitzonderingsclausule is door het Franse Voorzitterschap behouden en verduidelijkt.
               
Het Franse Voorzitterschap zal naar verwachting op 2 maart een eerste stemming houden
                  over de Raadspositie in Coreper. Het voorzitterschap vraagt in Coreper steun voor
                  het doorgeleiden van de teksten naar de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, met
                  het oog op het vaststellen van een Algemene Oriëntatie. De Raad stemt over dit Richtlijnvoorstel
                  middels gekwalificeerde meerderheid. Bij instemming door de Raad kan het Frans voorzitterschap
                  starten met de onderhandelingen tussen de Raad en het EP, waarbij de Commissie een
                  bemiddelende rol vervult.
               
Inzet Nederland
Het kabinet acht instemmen met de Raadspositie voldoende gerechtvaardigd vanwege het
                  toegenomen maatschappelijk draagvlak, het voorzien in een Europees gelijk speelveld
                  en de conformiteit met de Nederlandse inzet op gendergelijkheid binnen de EU. Het
                  kabinet is van mening dat met het compromisvoorstel van het Franse Voorzitterschap
                  voldoende tegemoet is gekomen aan de wens om de teksten rond de uitzonderingsclausule
                  te behouden en te verduidelijken. Het kabinet is daarom voornemens om in te stemmen
                  met de Raadspositie.
               
Krachtenveld
Tijdens de bespreking van het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep sociale vraagstukken
                  van 21 februari bleek dat naar verwachting voldoende steun onder de lidstaten bestaat
                  om een gekwalificeerde meerderheid te behalen.
               
Agendapunt: Raadsconclusies Europees Semester: ASG en JER
Doel Raadsbehandeling
a) Goedkeuring/bekrachtiging van de Raadsconclusies over de werkgelegenheids- en sociale
                        aspecten van de jaarlijkse analyse van groeiprioriteiten van de Europese Unie (Annual
                        Sustainable Growth Strategy, ASGS) en het Gezamenlijk rapport over Werkgelegenheid
                        (Joint Employment Report, JER).
                     
b) Bekrachtiging van de JER 2022.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
In de jaarlijkse analyse van groeiprioriteiten van de Europese Unie (Annual Sustainable
                  Growth Strategy, ASGS) blikt de Europese Commissie vooruit op de belangrijkste beleidsuitdagingen
                  voor het komende jaar. Als bijlage bij de ASGS heeft de Commissie een concept van
                  het jaarlijks terugkerende Gezamenlijk rapport over Werkgelegenheid (JER) gepubliceerd.
               
Het JER schetst de belangrijkste ontwikkelingen en uitdagingen voor werkgelegenheid
                  en sociaal beleid. Daarnaast bekijkt het JER de prestaties van de lidstaten in relatie
                  tot de Europese pijler van sociale rechten. In het JER staat dat de arbeidsmarkt op
                  Europees niveau aan het herstellen is, hoewel de werkgelegenheid op Europees niveau
                  nog niet terug is op het niveau van voor de COVID-19 crisis. De COVID-19 crisis trof
                  met name jongeren, werknemers in atypische arbeidsvormen, zelfstandigen en burgers
                  uit derde landen. Bepaalde sectoren, zoals de zorg en de bouw, kampen inmiddels met
                  arbeidstekorten. Tegelijkertijd zullen mede naar aanleiding van de crisis sommige
                  banen verdwijnen, terwijl mede door de groene en digitale transities andere banen
                  worden gecreëerd. In het JER staat dat tegen deze achtergrond een actief arbeidsmarktbeleid
                  en met name ondersteuning van baantransities bijzonder belangrijk is. Deelname aan
                  volwasseneneducatie is echter nog niet standaard in de hele EU, met grote verschillen
                  in deelname tussen de lidstaten. Het blijft een uitdaging om ervoor te zorgen dat
                  mensen over de juiste vaardigheden beschikken die nodig zijn voor de arbeidsmarkten
                  van de toekomst. Ten slotte stelt het JER dat sociale beschermingsstelsels en steunmaatregelen
                  gericht op baanbehoud hebben geholpen de COVID-19-crisis te doorstaan.
               
De Raadsconclusies gaan in op zowel de ASGS als het JER. De conclusies beschrijven
                  dat ondanks vele inspanningen van lidstaten en de Commissie structurele uitdagingen
                  op de arbeidsmarkt zichtbaarder zijn geworden en verschillende groepen met een kwetsbare
                  arbeidsmarktpositie hard zijn geraakt door de COVID-19 crisis. De conclusies benadrukken
                  het belang van de blijvende inzet van het Europees Semester in 2022 als breder coördinatie
                  instrument voor economisch, arbeidsmarkt- en sociaal beleid, mede in het licht van
                  de aanpassing van het Semester door de komst van de Herstel- en Veerkracht Faciliteit
                  (Recovery and Resilience Facility, RRF).
               
In de conclusies worden lidstaten o.a. opgeroepen hun inspanningen op te voeren om
                  de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten uit te voeren in lijn met
                  de Porto verklaring en voor monitoring gebruik te maken van de Social Scoreboard.
                  Ook worden het Werkgelegenheidscomité (Employment Committee, EMCO) en het Sociaal
                  Beschermingscomité (SPC) opgeroepen om – conform de uitkomsten van de Raad WSBVC van
                  december jl. – verder te reflecteren op het nut en relevantie van het voorstel voor
                  een Sociale Onevenwichtigheden Procedure (Social Imbalance Procedure, SIP).6
Inzet Nederland
Nederland kan instemmen met de conclusies over de EU en ook met het gezamenlijk rapport
                  voor werkgelegenheid zelf. Het kabinet herkent de hierin opgenomen boodschappen. Nederland
                  onderschrijft het belang van lang leven ontwikkelen om mensen inzetbaar te houden
                  en mee te laten bewegen met de steeds veranderende arbeidsmarkt. Zo heeft het kabinet
                  tijdens de COVID-19 crisis extra middelen beschikbaar gesteld om mensen te helpen
                  om met ontwikkeling en scholing aan de slag te gaan, namelijk «NL leert door». Ook
                  in Nederland hebben sociale beschermingsstelsels en steunmaatregelen, zoals de Tijdelijke
                  Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), in belangrijke mate geholpen
                  om de klap van de crisis op te vangen en banen te behouden.
               
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Naar verwachting kunnen alle lidstaten instemmen met zowel de Raadsconclusies als
                  het gezamenlijk rapport. Deze zijn afgestemd in het Werkgelegenheidscomité (Employment
                  Committee, EMCO) en het Sociaal Beschermingscomité (Social Protection Committee, SPC).
                  Er is geen rol voor het Europees parlement.
               
Agendapunt: Raadsconclusies over het rapport van de Europese Rekenkamer over langdurige
                     werkloosheid
Doel Raadsbehandeling
Aannemen van raadsconclusies.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
De Europese Rekenkamer heeft een rapport gepresenteerd over langdurige werkloosheid7 en stelt dat het zo lang niet hebben van een baan ernstige gevolgen kan hebben voor
                     de betrokkenen, zoals een hoger risico op armoede, sociale uitsluiting én gezondheidsproblemen.
                     Ook heeft langdurige werkloosheid economisch gezien een negatief effect op de groei
                     en de overheidsfinanciën. De Europese rekenkamer stelt in het rapport dat een benadering
                     van langdurige werkloosheid waarbij het individu centraal staat het meest effectief
                     is. Het Europees Sociaal Fonds plus (ESF+) is het voornaamste EU-instrument om langdurige
                     werkloosheid aan te pakken. De Europese rekenkamer doet daarom de volgende aanbevelingen
                     in relatie tot de programmaperiode 2021–2027 van het ESF+:
                  
– De Europese Commissie moet erop aandringen dat lidstaten zich met hun ESF+ middelen
                           specifiek richten op langdurig werkloosheid waar deze nationaal of regionaal hoog
                           is.
                        
– De Commissie moet erop aandringen dat de lidstaten een maatwerk benadering toepassen
                           op alle langdurig werklozen bij de uitvoering van maatregelen in het kader van ESF+.
                        
– De Commissie moet de doeltreffendheid van maatregelen voor langdurige werkloosheid
                           evalueren.
                        
De Raadsconclusies nemen deze aanbevelingen over.
Inzet Nederland
Het ESF+ heeft het specifieke doel om de «werkgelegenheid voor de werknemers in de
                  interne markt te verbeteren en zodoende bij te dragen tot verhoging van de levenstandaard».
                  Het aanpakken van langdurige werkloosheid is daarbij van groot belang. Het is met
                  dit doel in het achterhoofd dat de ESF+ middelen in Nederland al sinds jaar en dag
                  worden ingezet voor de ondersteuning van mensen om ze aan het werk te helpen en te
                  houden. Daarom worden de ESF+ middelen zoveel mogelijk daar ingezet waar de kwetsbare
                  doelgroep zich bevindt. Een belangrijk deel van de Nederlandse ESF+ middelen wordt
                  gericht op de begeleiding en opleiding van kwetsbare werkenden en werkzoekenden in
                  de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland. Nederland vindt het wel van belang dat verschillen
                  in de inzet van de middelen tussen de arbeidsmarktregio’s mogelijk zijn omdat voor
                  de ene regio langdurige werkloosheid een groter probleem is dan voor de andere regio.
                  Nederland kan instemmen met de Raadsconclusies.
               
Indicatie krachtenveld Raad en Europees parlement
Naar verwachting stemmen alle lidstaten in met de Raadsconclusies. Het Europees parlement
                  is niet betrokken.
               
Agendapunt: beleidsdebat «Bestrijding van discriminatie bij de indienstneming en bevordering
                     van diversiteit in de wereld van werk: tools en ervaringen»
Doel Raadsbehandeling
Beleidsdebat.
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het discussiedocument is ten tijde van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda
                  nog niet gepubliceerd.
               
Inzet Nederland
Het kabinet staat positief tegenover de blijvende aandacht voor de bevordering van
                  diversiteit en de bestrijding van discriminatie in Europees verband. Het kabinet is
                  van mening dat iedereen in Nederland en Europa recht heeft op gelijke kansen en een
                  eerlijke behandeling op de arbeidsmarkt. Zo kunnen mensen zich ontwikkelen, hun talenten
                  benutten, financieel op eigen benen komen te staan en volwaardig participeren in onze
                  samenleving.8 Werk biedt daarvoor de basis.
               
In het beleidsdebat zal Nederland benadrukken dat ieder persoon, onafhankelijk van
                  ras, geslacht, genderidentiteit, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook, de
                  mogelijkheid moet hebben om zich te kunnen ontwikkelen en zijn/haar kwaliteiten in
                  de samenleving waar te kunnen maken. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen de ruimte
                  heeft om het eigen talent te ontwikkelen, en naar gelijkheid op het gebied van arbeid
                  en inkomen. Nederland zal in het beleidsdebat noemen dat het zich inzet voor een gelijkwaardige
                  deelname van vrouwen op elk niveau, om beloningsdiscriminatie te voorkomen en om de
                  economische zelfstandigheid van vrouwen te vergroten. Nederland zal in het beleidsdebat
                  benoemen dat alle mensen vrij zijn om hun identiteit vorm te geven. Daarbij hoort
                  een samenleving waarin persoonlijke kwaliteiten en drijfveren onze keuzes in het leven
                  bepalen, en waarin mensen zich thuis voelen. Stereotiepe beeldvorming mag daarin geen
                  rol meer spelen.
               
Het streven naar gelijkheid en gelijkwaardigheid is evident verbonden aan het tegengaan
                  van racisme en discriminatie. Nederland zal in het beleidsdebat aangeven dat racisme
                  en discriminatie in Europa en Nederland, nog steeds op talloze manieren bestaat, en
                  een hardnekkig probleem is.9 In oktober 2021 is een Nationaal Coördinator benoemd die aan de slag gaat met een
                  meerjarig nationaal programma tegen racisme en discriminatie dat in de hele samenleving
                  moet bijdragen aan het tegengaan van racisme en discriminatie.
               
Arbeidsmarktdiscriminatie ontzegt mensen kansen en verhindert een gelijke behandeling.
                  Bestrijding van arbeidsmarktdiscriminatie staat dan ook hoog op de agenda. Nederland
                  draagt via voorlichting en bewustwording bij aan het besef dat diversiteit loont,
                  niet alleen voor degene die een plaats op de arbeidsmarkt zoekt, maar óók voor werkgevers.
                  Via wetgeving wordt het bevorderen van heldere en eerlijke sollicitatieprocedures
                  verder gestimuleerd, zodat mensen op een goede manier beoordeeld worden op wat zij
                  kunnen en op functie-relevante aspecten. Het kabinet vraagt immers van mensen om actief
                  te participeren en om zoveel mogelijk duurzaam deel te nemen aan de arbeidsmarkt.
                  Dat vraagt het kabinet van iedereen, ongeacht leeftijd, migratieachtergrond, geslacht,
                  seksuele gerichtheid of handicap. Daar moeten gelijke kansen en een stevige aanpak
                  van arbeidsmarktdiscriminatie tegenover staan.10
In lijn met deze gedachte heeft het kabinet het EU-actieplan antiracisme 2020–2025
                  en de EU-mededeling over de bestrijding van antisemitisme verwelkomd, en staat het
                  kabinet positief tegenover de actievere rol die de Commissie inneemt in de bestrijding
                  van racisme, discriminatie en antisemitisme.11 Zoals ik heb aangegeven in mijn planningsbrief werken wij interdepartementaal samen
                  aan een brede en systematische aanpak van discriminatie en (institutioneel) racisme.
                  Deze aanpak krijgt een plek in het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme,
                  waarover u door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties voor de zomer
                  geïnformeerd wordt.
               
Agendapunt: beleidsdebat «bevordering van de volledige participatie van senioren op
                     de arbeidsmarkt»
Doel Raadsbehandeling
Beleidsdebat
Inhoud/achtergrond/tijdpad onderhandelingen
Het discussiedocument is ten tijde van het opstellen van deze Geannoteerde Agenda
                  nog niet gepubliceerd.
               
Inzet NL
Het Franse voorzitterschap heeft een beleidsdebat geagendeerd met als thema het bevorderen
                  van volledige participatie van senioren op de arbeidsmarkt. Ten tijde van dit schrijven
                  is nog niet duidelijk welke insteek het voorzitterschap beoogt bij dit debat. Op hoofdlijnen
                  zal Nederland tijdens het beleidsdebat inbrengen dat het – mede gezien de huidige
                  krapte op de arbeidsmarkt en de enorme opgaven die voor ons liggen in het kader van
                  de groene en digitale transities – nodig is dat elk arbeidspotentieel en elke kwaliteit
                  zo goed mogelijk benut wordt. Ik heb onlangs in Uw Kamer gezegd dat ik enorm in de
                  waarde van senioren in onze maatschappij geloof.12 Die waarde van senioren kan zitten in werk, in mantelzorg of in bepaalde ervaringen
                  die zij wél en jongeren nou eenmaal niet hebben en waar we gebruik van kunnen maken.
                  Het is daarbij belangrijk dat mensen de regie hebben op hun eigen loopbaan, ook op
                  het einde daarvan. Dat betekent maatwerk bij het aantal uren aan het werk en op tijd
                  om- en bijscholen en op tijd aandacht voor duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden
                  als mensen hun werk als fysiek en/of mentaal belastend ervaren. Ook zal ik vanuit
                  Nederland het belang van seniorenkansengelijkheid benadrukken.
               
Voortgangsrapportage t.a.v. de herziening Coördinatieverordening Sociale Zekerheid
In het nu volgende geef ik u een overzicht van de stand van zaken van de onderhandelingen
                  over de herziening van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid (883/2004).
               
Terugblik
In de WSBVC Raad van 21 juni 2018 is een algemene oriëntatie over de herziening van
                  Verordening 883/2004 overeengekomen (Kamerstuk 21 501-31, nr. 491). Nederland heeft tegen deze algemene oriëntatie gestemd. Ook Oostenrijk, Duitsland,
                  Malta en Denemarken stemden tegen. België, Luxemburg en Cyprus onthielden zich van
                  stemming.
               
In januari 2019 zijn de trilogen gestart tussen het voorzitterschap, het Europees
                  parlement (EP) en de Europese Commissie, waarin onderhandeld wordt over de uiteindelijke
                  tekst. Op 19 maart 2019 lieten de drie onderhandelende partijen, de Commissie, het
                  voorzitterschap en het EP, weten dat zij een voorlopig akkoord bereikt hadden. Vervolgens
                  zijn in het voorjaar van 2019 de onderhandelingen gestrand doordat een blokkerende
                  minderheid van lidstaten, waaronder Nederland, tegen het in de trilogen bereikte voorlopig
                  akkoord stemde. Struikelblok vormden de hoofdstukken werkloosheid en toepasselijke
                  wetgeving. Nederland en de gelijkgezinde lidstaten waren tegen de aanpassingen in
                  het hoofdstuk werkloosheid. De Midden en Oost-Europese landen waren tegen de door
                  het EP aangebrachte aanscherpingen in het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, met name
                  wat betreft detachering. Vervolgens is het onder het Finse, het Kroatische, het Duitse
                  voorzitterschap en het Portugese voorzitterschap niet gelukt een akkoord over de herziening
                  van de Verordening te bereiken.
               
Het onder Portugees voorzitterschap verkregen mandaat voor verdere onderhandelingen
                  namens de lidstaten met het EP en de Commissie zag op een beperkt aantal onderwerpen.
                  Een aantal voor Nederland belangrijke onderwerpen uit het werkloosheidshoofdstuk maakte
                  er geen onderdeel van uit. Belangrijkste onderwerp van gesprek in de trilogen was
                  een onderdeel van het hoofdstuk toepasselijke wetgeving, namelijk de plicht tot voorafgaande
                  notificatie bij detachering. Dit voorstel van het EP houdt in dat detacheringen vooraf moeten worden gemeld. Dit moet bijdragen aan betere handhaving en het tegengaan van
                  «social dumping». Deze verplichting zou niet gelden in – nog overeen te komen – uitzonderingssituaties.
               
Ook onder het Sloveens voorzitterschap is het niet gelukt om dit dossier af te ronden.
                  Na verschillende technische gesprekken is op donderdag 16 december in een triloog
                  tussen het Sloveens voorzitterschap, het Europees parlement en de Commissie een voorlopig
                  politiek akkoord bereikt over de herziening van de Verordening. Het voorzitterschap
                  heeft dit voorlopig politiek akkoord vervolgens voor instemming voorgelegd aan het
                  Coreper van 22 december. Een blokkerende minderheid heeft het politiek akkoord echter
                  verworpen. Negen lidstaten, waaronder Nederland, stemden tegen. Vijf lidstaten onthielden zich van stemming.
               
Stand van zaken
Sinds de vorige voortgangsrapportage hebben zich geen wijzigingen voorgedaan. Het
                  Franse voorzitterschap heeft dit dossier vanaf 1 januari overgenomen. De Commissie
                  en het Franse voorzitterschap beraden zich nu op de verdere aanpak.
               
Inzet Nederland
Net als mijn voorgangers blijf ik mij op verschillende fronten inzetten voor een beter
                  resultaat voor Nederland. Mijn inzet op het gebied van werkloosheid is gericht op
                  het bereiken van een zo kort mogelijke exportduur van de uitkering, gecombineerd met
                  maatregelen gericht op activering richting arbeid en verbetering van de handhaving.
                  Mijn inzet op de toepasselijke wetgeving is gericht op het tegengaan van premieshoppen.
                  Verder ben ik van mening dat de herziening zou moeten bijdragen aan de modernisering
                  van de Coördinatieverordening Sociale Zekerheid. Sinds de formulering van het herzieningsvoorstel
                  door de Commissie in 2016 hebben er fundamentele veranderingen op de arbeidsmarkt
                  plaatsgevonden. Voorbeelden daarvan zijn toegenomen digitalisering, het thuis en op
                  afstand werken. Het voorstel dat nu voorligt is hierop onvoldoende toegerust. Mijn
                  inzet is daarom gericht op de introductie van een reflectieperiode, die de Commissie
                  de gelegenheid biedt een nieuw herzieningsvoorstel te formuleren.
               
Uiteraard neemt Nederland stelling tijdens de formele onderhandelingsmomenten met
                  het voorzitterschap. Daarnaast blijf ik met de gelijkgezinde lidstaten optrekken en
                  voorstellen doen. Omdat het voorlopig akkoord is gestrand door een blokkerende minderheid
                  van lidstaten die dit voorlopig akkoord om heel uiteenlopende redenen niet konden
                  steunen, beperk ik me voor steun en samenwerking niet tot de groep gebruikelijke gelijkgezinde
                  lidstaten, maar werk ik met een zo ruim mogelijke groep samen, teneinde blokkerende
                  minderheden te bewerkstelligen of gekwalificeerde meerderheden te bereiken. Daarnaast
                  zijn er uiteraard ook regelmatig contacten over de herziening van de Verordening met
                  Nederlandse leden van het EP, met de Europese Commissie en andere belanghebbenden.
                  Tijdens de informele raad in Bordeaux van 15 februari jl. heb ik hierover ook gesproken
                  in bilaterale gesprekken met diverse andere lidstaten en de Commissie.
               
Voortgangsrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn toereikende minimumlonen in
                     de EU
Conform de informatieafspraken die met uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel
                  toereikende minimumlonen in de EU, informeer ik u over de stand van zaken van dit
                  voorstel.
               
Per 1 januari 2022 heeft Frankrijk het halfjaarlijks voorzitterschap van de Raad overgenomen.
                  De Franse delegatie is gestart met de onderhandelingen tussen de Raad en het Europees
                  parlement, waarbij de Commissie een bemiddelende rol vervult (de «triloog»).
               
Op het moment van schrijven van deze Geannoteerde Agenda zijn er vier gesprekken gevoerd,
                  één in januari en drie in februari. Ook voor de komende periode heeft het Franse voorzitterschap
                  verschillende gesprekken gepland met vertegenwoordigers van het Europees parlement
                  en de Europese Commissie.
               
Het Franse voorzitterschap heeft na elk gevoerd gesprek in Coreper en in Raadswerkgroepen
                  teruggekoppeld. Hieruit blijkt dat de gesprekken vooralsnog vooral verkennend van
                  aard zijn. Tot dusver heeft het Frans voorzitterschap de positie van de Raad toegelicht
                  en de EP-rapporteurs die van het Europees parlement. Het kabinet blijft de ontwikkelingen
                  op de voet volgen met als inzet een zo goed mogelijk resultaat voor Nederland. Tijdens
                  de informele raad in Bordeaux van 15 februari jl. heb ik hierover ook gesproken in
                  bilaterale gesprekken met diverse andere lidstaten. Het kabinet blijft de Tweede Kamer
                  periodiek informeren over de vorderingen van de triloog.
               
Voortgangsrapportage t.a.v. het Richtlijnvoorstel verbetering van arbeidsvoorwaarden
                     bij platformwerk
Conform de informatieafspraken die met Uw Kamer zijn gemaakt over het Richtlijnvoorstel
                  «verbetering van arbeidsvoorwaarden bij platformwerk» informeer ik u hierbij over
                  de stand van zaken rond de behandeling van dit voorstel en geef ik nadere toelichting
                  naar aanleiding van de inbreng van lid Maatoug (Groen Links) over het weerlegbaar
                  rechtsvermoeden met omgekeerde bewijslast tijdens het Commissiedebat van 10 februari
                  jl.
               
Stand van zaken
De behandeling van het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep is na de publicatie
                  van het voorstel op 9 december 2021 gestart onder voorzitterschap van Slovenië. De
                  Europese Commissie heeft toen een presentatie gegeven van het richtlijnvoorstel. Onder
                  voorzitterschap van Frankrijk is de behandeling van het richtlijnvoorstel in de Raadswerkgroep
                  voortgezet. De besprekingen hebben tot nu toe een technisch karakter. Dat houdt in
                  dat het voorstel artikelsgewijs wordt toegelicht en lidstaten de gelegenheid krijgen
                  om vragen te stellen. Net als bijna alle andere lidstaten heeft ook Nederland vragen.
                  De echte onderhandelingen beginnen nadat het voorstel artikelsgewijs is doorlopen.
                  Mijn inschatting is dat dat zal zijn na de bijeenkomsten van de Raadswerkgroep die
                  voor maart staan gepland.
               
Nadere toelichting weerlegbaar rechtsvermoeden met omgekeerde bewijslast naar aanleiding
                     van de inbreng van lid Maatoug
Tijdens het Commissiedebat van 10 februari jl. heb ik toegelicht dat in het Richtlijnvoorstel
                  de bewijslast voor het weerleggen van het rechtsvermoeden bij het platform ligt (Kamerstuk
                  21 501-31, nr. 652). Een andere vraag is wie het rechtsvermoeden inroept («activeert»).
               
Zoals in het BNC-fiche aangegeven kunnen volgens het Richtlijnvoorstel zowel het platform
                  als de platformwerker het rechtsvermoeden weerleggen in gerechtelijke en/of administratieve procedures. Daarbij ligt de bewijslast
                  bij het arbeidsplatform. Als de persoon die het platformwerk verricht, aanvoert dat
                  er sprake is van werk als zelfstandige dan moet het arbeidsplatform bijdragen aan
                  de goede afwikkeling van de procedure, met name door alle relevante informatie waarover
                  het beschikt te verstrekken. Graag wil ik verduidelijken dat de betreffende passage
                  in het BNC-fiche waarin staat dat het kabinet om opheldering zal vragen, niet ziet
                  op de vraag bij wie de bewijslast ligt. Wat wordt beoogd met de betreffende passage
                  in het BNC-fiche (onderdeel 3b) is dat er onduidelijkheid bestaat over wie het initiatief moet nemen voor het inroepen («activeren») van het rechtsvermoeden, namelijk de vaststelling of sprake is van
                  een arbeidsplatform en platformwerk. De vraag is of er in eerste instantie een verantwoordelijkheid
                  ligt bij de werkende, het platform dan wel bij de publiekrechtelijke uitvoerders.
                  Het is voor het kabinet nog onduidelijk hoe dit precies in de praktijk gaat werken.
                  Daarover zal ik om verduidelijking vragen. Indien het in eerste instantie uitsluitend
                  aan de werkende is om zich te beroepen op het rechtsvermoeden, zal dit naar verwachting
                  de effectiviteit van het rechtsvermoeden niet ten goede komen. Daarom is mijn inzet
                  erop gericht dat zowel publiekrechtelijke instanties (in het kader van toezicht en
                  handhaving) als individuele werkenden zich op het rechtsvermoeden kunnen baseren.
                  Ook publiekrechtelijke instanties hebben wat mij betreft dus een rol bij het effectief
                  toepassen van dit rechtsvermoeden en moeten zich erop kunnen beroepen. Tegelijkertijd
                  wil ik de mogelijkheid openhouden voor (individuele) werkenden, al dan niet gesteund
                  door vakbonden, om zich op het rechtsvermoeden te kunnen beroepen.
               
Kwartaalrapportage t.a.v. het EU-voorstel Richtlijn carcinogenen op het werk, 4e batch
De Europese Commissie heeft op 22 september 2020 een voorstel uitgebracht voor wijziging
                  van de Richtlijn betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling
                  aan carcinogene of mutagene stoffen op het werk (Carcinogenenrichtlijn). In 2016,
                  2017 en 2018 zijn een eerste, tweede en derde uitbreidingsvoorstel uitgebracht met
                  grenswaarden voor in totaal 22 nieuwe stoffen en aanscherping van 2 bestaande grenswaarden.
                  Deze 4e batch omvat voor de stof acrylonitril en voor de groep stoffen nikkelverbindingen
                  nieuwe grenswaardes en voor de stof benzeen een aangescherpte grenswaarde. Doel van
                  de richtlijn is tweeledig. In de eerste plaats beoogt het voorstel de bescherming
                  van de gezondheid van werknemers te verbeteren door de blootstelling aan carcinogene
                  en mutagene stoffen op de werkplek te verminderen. In de tweede plaats streeft de
                  Commissie met het voorstel naar een gelijk Europese speelveld voor het bedrijfsleven
                  door op Europees niveau uniforme grenswaarden vast te stellen en hierover meer duidelijkheid
                  te verschaffen aan werkgevers en werknemers. Er is in algemene zin brede steun bij
                  lidstaten voor aanpassing van deze richtlijn en uitbreiding van het aantal grenswaarden,
                  zoals bleek bij de behandeling van de eerste drie uitbreidingsvoorstellen. Het Europees
                  parlement (EP) wil graag een extra stap zetten ten opzichte van het commissievoorstel
                  en heeft voorgesteld om naast carcinogene en mutagene stoffen ook reprotoxische stoffen
                  en gevaarlijke medische producten op te nemen in deze uitbreiding. Hierover is in
                  december 2021, onder Sloveens voorzitterschap overeenstemming bereikt. Het politiek
                  akkoord is bekrachtigd in de Coreper-vergadering van 22 december. Nederland is blij
                  met het behaalde, zeer ambitieuze, resultaat, omdat hiermee een verdere bijdrage geleverd
                  wordt aan het voorkomen van werk-gerelateerde kankers en aan een gelijk speelveld.
               
Kwartaalrapportage t.a.v. EU-voorstel Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen
                     voor gelijke beloning mannen en vrouwen
Tijdens de Raad op 6 december jl. is een algemene oriëntatie bereikt op het EU-voorstel
                  Richtlijn beloningstransparantie en handhavingsmechanismen voor gelijke beloning mannen
                  en vrouwen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd middels het verslag van de Raad,
                  waarbij de Raadspositie als bijlage is meegestuurd.13 Doel van het voorstel, dat op 4 maart 2021 door de Europese Commissie is uitgebracht,
                  is om minimumvoorschriften vast te stellen om de toepassing van het beginsel van gelijke
                  beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid te versterken,
                  met name door middel van maatregelen op het gebied van beloningstransparantie en versterkte
                  handhavingsmechanismen. Zoals in het verslag van de Raad is opgenomen, hebben vijf
                  lidstaten zich onthouden van stemming (Zweden, Duitsland, Hongarije, Slowakije en
                  Oostenrijk). Alle andere lidstaten, waaronder Nederland, hebben ingestemd. Nederland
                  heeft daarbij aangegeven dat maatregelen voor loontransparantie een nuttig instrument
                  kunnen zijn om de loonkloof tussen mannen en vrouwen tegen te gaan en dankbaar te
                  zijn dat er goed rekening is gehouden met de wensen vanuit Nederland.
               
Ten slotte heeft Nederland aangegeven uit te kijken naar de komende onderhandelingen
                  onder het Franse EU-voorzitterschap met het Europees parlement (EP).
               
Binnen het EP zijn de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid en de Commissie
                  werkgelegenheid en sociale zaken gezamenlijk verantwoordelijk voor de behandeling
                  van het voorstel. Samira Rafaela (Renew) en Kira Marie Peter-Hansen (Groenen/EVA)
                  zijn de rapporteurs. Het conceptrapport van de rapporteurs is verschenen.14 Stemmingen in het EP zijn meerdere keren uitgesteld. Een nieuwe datum voor stemming
                  is op het moment van dit schrijven nog niet bekend. Na stemming in het EP zouden de
                  trilogen kunnen aanvangen.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.