Brief regering : Uitkomsten verkenning van de motie van het lid Valstar over de mogelijkheid van een onvrijwillige PCR-test voor het uitzetten van uitgeprocedeerden (Kamerstuk 35925-VI-58)
19 637 Vreemdelingenbeleid
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 2824
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 maart 2022
Uw Kamer heeft op 30 november 2021 (Handelingen II 2021/22, nr. 28, item 21) een motie van het lid Valstar (VVD) aangenomen. Daarin wordt de regering verzocht
snel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze uitgeprocedeerden die door middel van
het weigeren van een PCR-test hun proces frustreren, alsnog effectief uitgezet kunnen
worden en hierbij ook de mogelijkheden voor een wettelijke grondslag voor een onvrijwillige
coronatest te betrekken.1 Met deze brief informeer ik uw Kamer achtereenvolgens over de noodzaak om met nieuwe
maatregelen het goed functioneren van het terugkeerproces te borgen, de uitkomsten
van de door uw Kamer gevraagde verkenning, inclusief de praktische en juridische haalbaarheid
van de verkende maatregelen, en tot slot de vervolgstappen waartoe het kabinet heeft
besloten.
In het kader van de in de motie specifiek verzochte verkenning naar de mogelijkheden
voor een wettelijke grondslag om een coronatest in uiterste gevallen gedwongen af
te nemen, heb ik vanzelfsprekend grondwettelijke aspecten meegewogen. Dit is ook door
mijn ambtsvoorganger toegezegd aan het lid Ceder (CU) tijdens de tweede termijn van
behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid op 25 november 2021 (Handelingen
II 2021/22, nr. 27, item 12).
Nut en noodzaak
Het kabinet staat voor een rechtvaardig, humaan en effectief asiel- en migratiebeleid.
In Nederland is er ruimte om mensen bescherming te bieden die op de vlucht zijn voor
oorlog, geweld en vervolging. Deze plek voor bescherming is een waardevol onderdeel
van ons asielstelsel. Voor een geloofwaardig en een houdbaar asielstelsel is echter
ook het vertrek uit Nederland van hen die geen recht hebben op bescherming een belangrijk
onderdeel. Dit geldt niet alleen voor het asielrecht, maar ook voor het reguliere
vreemdelingenrecht dat bijvoorbeeld betrekking heeft op mensen die in Nederland willen
blijven vanwege werk, studie of familiebanden. In overeenstemming met het internationale
en EU-recht stelt de Vreemdelingenwet 2000 dat een vreemdeling van wie de aanvraag
voor een verblijfstitel niet is gehonoreerd, Nederland weer moet verlaten. Het uitgangspunt
daarbij is dat de vreemdeling eerst de gelegenheid heeft om Nederland uit eigen beweging
te verlaten. Als de vreemdeling geen gehoor geeft aan de plicht om Nederland (zelfstandig)
te verlaten, dan kan de naleving van die verplichting zo nodig worden afgedwongen.
Parallel aan maatregelen die gericht zijn op tijdig en zorgvuldig beslissen op aanvragen
voor een verblijfsvergunning, zet het kabinet in op maatregelen die gericht zijn op
het bevorderen van het vertrek van mensen die niet in Nederland mogen blijven. Een
complicerende bijzonderheid hierbij zijn de aanhoudende inreisvoorwaarden die landen
hebben ingesteld om verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Zoals eerder aan uw Kamer
gemeld, werken nagenoeg alle landen (derde landen en Europese lidstaten) met een coronatest-
en/of vaccinatievereiste bij inreis.2 Deze vereisten hebben een forse impact op de uitvoerbaarheid van het terugkeerbeleid.
Dit omdat onder de huidige Nederlandse wet- en regelgeving een coronatest en het verstrekken
van testuitslagen en vaccinatiegegevens niet afdwingbaar zijn. Vreemdelingen die Nederland
moeten verlaten hebben daardoor de mogelijkheid hun uitzetting te voorkomen door te
weigeren zich te laten testen dan wel door niet mee te werken aan de verstrekking
van vaccinatiegegevens aan de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: DT&V).
De afgelopen periode zijn diverse acties ondernomen om, ondanks deze belemmeringen,
zo goed mogelijk invulling te blijven geven aan de uitvoering van het terugkeerbeleid,
zowel naar landen van herkomst als naar Europese landen met name in het kader van
de Europese Dublinverordening. Zo is de DT&V gaan samenwerken met bedrijven om vreemdelingen
te faciliteren die wel willen meewerken aan de afname van een voor vertrek benodigde
coronatest. Verder wordt doorlopend geprobeerd om met bestemmingslanden op dossierniveau
afspraken te maken over een alternatief voor de coronatest, bijvoorbeeld door een
vorm van quarantaine voorafgaand aan vertrek en/of direct na aankomst in het bestemmingsland
overeen te komen, waarbij de DT&V bereid is de kosten voor een eventuele quarantaine
na aankomst in het bestemmingsland te financieren. Ook wordt gesproken over de acceptatie
door bestemmingslanden van testresultaten van minder invasieve testen dan de huidige
PCR-test. De DT&V is tot de conclusie gekomen dat dergelijke alternatieven in de praktijk
helaas maar sporadisch uitkomst bieden.
Om een geactualiseerd beeld te geven van de omvang van deze problematiek: Vanaf 2021
tot februari 2022 moesten 1.490 vluchten worden geannuleerd in verband met het weigeren
van een coronatest. Het gaat hierbij niet alleen om landen van herkomst: bij de uitvoering
van onder meer de Europese Dublinverordening speelt eenzelfde problematiek. Het gaat
dan om vreemdelingen die zich melden in Nederland, maar op basis van de Europese Dublinafspraken
de verantwoordelijkheid zijn van een andere Europese lidstaat, bijvoorbeeld omdat
zij daar al een asielprocedure hebben doorlopen. Uit gegevens van de DT&V blijkt dat
vanaf 2021 tot februari 2022 in 560 Dublinzaken geen overdracht heeft kunnen plaatsvinden
binnen de uiterste overdrachtstermijn van zes maanden als gevolg van een geweigerde
coronatest. Ingevolge de Dublinverordening heeft dit tot gevolg dat Nederland verantwoordelijk
wordt voor de inhoudelijke behandeling van deze asielzaken, met bijkomende additionele
belasting voor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de Immigratie- en
Naturalisatiedienst (IND).
Het vertrekproces van DT&V ondervindt zoals gezegd ernstige hinder door de COVID-gerelateerde
vereisten vanuit herkomstlanden en Europese lidstaten, en deze additionele inreisvoorwaarden
zullen naar verwachting nog langere tijd worden gesteld. De impact is dusdanig dat
de uitvoerbaarheid van het terugkeerbeleid fundamenteel onder druk staat. Het in verreweg
de meeste gevallen niet kunnen afdwingen van vertrek heeft eveneens forse impact op
het zelfstandig vertrek. De praktijk leert immers dat zonder de stok achter de deur
van gedwongen vertrek, vreemdelingen ook minder bereid zijn zelfstandig te vertrekken.
Een dergelijke verschuiving in de verhoudingen tussen overheid enerzijds en vreemdeling
anderzijds, is onwenselijk en kan op termijn ook het draagvlak voor het brede migratiebeleid
schaden. Hierbij wil ik er in het bijzonder op wijzen dat ook van vreemdelingen die
door hun gedrag het draagvlak voor het migratiebeleid ondermijnen het vertrek niet
kan worden afgedwongen. Dit betreft onder meer overlastgevende vreemdelingen, vreemdelingen
die veroordeeld zijn voor een (zwaar) misdrijf en vreemdelingen die een gevaar vormen
voor de nationale veiligheid.
Zonder afbreuk te doen aan de ernst van de problematiek, hecht ik eraan te benoemen
dat er ondanks de beperkingen hard gewerkt wordt aan het vertrek van onrechtmatig
verblijvende vreemdelingen. In 2021 zijn nog ca. 3.730 vreemdelingen uit de caseload
van de DT&V aantoonbaar vertrokken, waarvan ca. 1.630 gedwongen. De omvang van het
aantoonbaar vertrek in 2021 is daarmee ruwweg de helft van wat het in 2019 was. Het
aantal nog geslaagde uitzettingen lijkt zich op het eerste gezicht moeizaam te verhouden
tot de geschetste impact van de problematiek en behoeft enige toelichting. Zo vallen
strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen die voor toepassing van de SOB-regeling
in aanmerking komen en aldus meewerken aan vertrek in de categorie gedwongen vertrek
omdat de facto sprake is van een gecontroleerde uitzetting vanuit strafrechtelijke
detentie. Ook gaat een zeer beperkt aantal landen akkoord met de terugkeer van vreemdelingen
die niet meewerken aan de afname van een coronatest. Tot slot werkt een beperkt deel
van de in vreemdelingenbewaring gestelde vreemdelingen voorafgaand aan vertrek wel
mee aan de afname van een coronatest. Sommige vreemdelingen zijn namelijk niet bereid
om zelfstandig te vertrekken, maar verkiezen na inbewaringstelling desalniettemin
afname van een coronatest boven een langdurig(er) verblijf in vreemdelingenbewaring.
De verkenning
Tegen de hierboven geschetste achtergrond heb ik de door uw Kamer gevraagde verkenning
verricht. De verkenning heeft zich gericht op de volgende handelingsperspectieven:
1. Het introduceren van een wettelijke verplichting waardoor zorgverleners desgevraagd
bewijs van vaccinatie met de DT&V moeten delen;
2. Het initiëren van een Europese regeling met betrekking tot de in het Dublinsysteem
gevoelde problematiek;
3. Bilaterale afspraken met andere Dublinlidstaten en quarantaineregeling;
4. Als ultimum remedium en omkleed met waarborgen het afdwingbaar maken van een test
ter fine van uitzetting of overdracht.
Ad 1. Het introduceren van een wettelijke verplichting waardoor zorgverleners desgevraagd
bewijs van vaccinatie met de DT&V moeten delen
Zoals reeds omschreven is één van de problemen dat vreemdelingen die Nederland moeten
verlaten hun (gedwongen) vertrek kunnen voorkomen door niet mee te werken aan de verstrekking
van hun vaccinatiegegevens aan de DT&V. Om een vaccinatiebewijs aan een derde te verstrekken,
moet een arts die over deze gegevens beschikt zijn medisch beroepsgeheim doorbreken.
Als de vreemdeling daarvoor geen toestemming geeft, kan een wettelijke bepaling de
arts verplichten om deze persoonsgegevens desgevraagd te verstrekken. Er bestaat op
dit moment echter geen wettelijke bepaling die een arts verplicht deze persoonsgegevens
te verstrekken ten behoeve van vertrek. Om een dergelijke wetsbepaling te introduceren,
moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van het terugkeerbeleid en het
belang van het medisch beroepsgeheim. Het medisch beroepsgeheim dient niet alleen
het individuele belang van een patiënt op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer,
maar juist ook het collectieve belang van de maatschappij dat iedereen zich vrijelijk
voor hulp en bijstand tot een arts moet kunnen wenden, en daarmee het belang van de
volksgezondheid. Van belang is verder de feitelijke situatie dat bestemmingslanden
veelal – ondanks de vaccinatie – ook een PCR-test zullen blijven vragen. Een vreemdeling
die gevaccineerd is, maar zich niet wil laten testen, zal dan alsnog zijn (gedwongen)
vertrek kunnen voorkomen. Om deze reden biedt het creëren van een wettelijke verplichting
voor de arts om, zonder toestemming van de betrokken vreemdeling, vaccinatiegegevens
te delen met de DT&V geen realistisch handelingsperspectief om de knelpunten in het
terugkeerproces op te lossen. Concluderend kan worden gesteld dat het nut, de noodzaak
en de proportionaliteit van een dergelijk wetsvoorstel onvoldoende kan worden aangetoond.
Ad 2. Het initiëren van een Europese regeling met betrekking tot de in het Dublinsysteem
gevoelde problematiek
Zoals eerder in deze brief toegelicht, raakt de mogelijkheid voor vreemdelingen om
niet mee te werken aan vertrek door zich niet te laten testen dan wel door vaccinatiegegevens
niet aan de DT&V te verstrekken, ook de uitvoering van de Europese Dublinverordening.
De Dublinverordening, die een essentiële schakel is in het EU-gebied zonder (controles
aan de) binnengrenzen, verliest hierdoor haar doel. Deze problematiek is door Nederland
en enkele andere lidstaten onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie maar
dit heeft tot dusverre niet geleid tot een Europese regeling, ook omdat de Commissie
hierin geen rol voor zichzelf zag weggelegd en het volgens haar aan de lidstaten zelf
is om onderling tot een oplossing te komen. Van 1 januari tot en met 31 juni 2022
vervult Frankrijk het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. Om de impasse
in de hervorming van het gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) te doorbreken,
stelt het Franse Voorzitterschap een stap-voor-stap-benadering voor. Het Franse Voorzitterschap
heeft daarbij laten weten parallel (als flankerende maatregel) te willen werken aan
een beter functioneren van het Dublinsysteem, in het bijzonder door het opstellen
van protocollen voor het overdragen van asielzoekers tussen de Dublinlidstaten ten
tijde van de huidige medische situatie. Of er onder de lidstaten voldoende steun is
voor dergelijke protocollen is nog niet bekend. Ook over de inhoud en het juridische
karakter van deze protocollen is nog niets bekend. Tot dusverre is het dus onzeker
of er een Europese regeling gaat komen en, zo ja, op welke termijn. Verder is het
dan nog zeer de vraag of die een verplichtend karakter zal hebben voor de lidstaten
en een effectieve oplossing zal bieden voor de ervaren problematiek.
Ad 3. Bilaterale afspraken met andere Dublinlidstaten en quarantaineregeling
Mede omdat een Europese regeling vooralsnog niet in de lijn der verwachtingen ligt,
is in november 2021 in de nationale «Tijdelijke regeling maatregelen covid-19» ruimte
gecreëerd om met andere Dublinlidstaten bilaterale maatwerkafspraken te maken waarbij
op basis van wederkerigheid reisrestricties kunnen worden aangepast voor Dublinoverdrachten.3 Dit uiteraard met inachtneming van andere maatregelen om transmissie van het virus
te voorkomen. Op basis van deze gecreëerde mogelijkheid is het gelukt om met België
bilaterale afspraken te maken, die op 20 december 2021 zijn ingegaan. Kort samengevat,
komen deze afspraken er voor Nederland op neer dat indien de vreemdeling weigert zich
te laten testen of weigert zijn herstel- of vaccinatiebewijs te tonen, België niettemin
de door Nederland over te brengen vreemdeling overneemt indien deze direct daaraan
voorafgaand in Nederland gedurende 8 dagen in de zogenoemde inkomstenprocedure in
het kader van vreemdelingenbewaring heeft gezeten.4 Omdat in de thans geldende Nederlandse wet- en regelgeving het opleggen van een verplichte
quarantainemaatregel voorafgaande aan het vertrek uit Nederland niet mogelijk is,
is hier geopteerd voor een overdracht direct volgend op de algemene inkomstenprocedure
in het detentiecentrum. Verkend is of ook andere Dublinlidstaten bereid zijn tot het
accepteren van een overdracht direct volgende op deze inkomstenprocedure. De tot dusverre
benaderde, voor Nederland gelet op het aantal Dublinzaken, vijf grootste Dublinlidstaten
hebben vooralsnog geen blijk gegeven dergelijke afspraken te kunnen of te willen maken.
De eventuele mogelijkheid om direct aansluitend op de algemene inkomstenprocedure
vertrek te effectueren, is om verschillende redenen kwetsbaar en is geen effectief
alternatief om vertrek te effectueren. Voor eventuele toepassing van dit alternatief
is randvoorwaardelijk dat bestemmingslanden hiermee instemmen en niet langer vasthouden
aan het vereiste om voorafgaande aan het vertrek een negatieve uitslag van een coronatest
te overleggen. Tot op heden houden vrijwel alle bestemmingslanden vast aan de gebruikelijke
testvereisten voorafgaande aan vertrek. Verder zou dit alternatief enkel gebruikt
kunnen worden als de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) daadwerkelijk een 8-daagse
insluitingprocedure toepast. Indien de DJI een insluitingsprocedure hanteert die korter
is dan 8 dagen komt deze eventuele mogelijkheid te vervallen, omdat er geen wettelijke
grondslag bestaat om een vreemdeling (langer) gedwongen in quarantaine te stellen.
Voor zover er wel een 8-daagse insluitingsprocedure wordt toegepast betekent dit niet
dat aansluitend hierop vertrek ook altijd daadwerkelijk geëffectueerd kan worden.
Zo gaan bijvoorbeeld naar sommige bestemmingslanden geen dagelijkse vluchten waardoor
aansluitend vertrek niet altijd mogelijk is. Ook kan het zijn dat het vertrek alsnog
uitgesteld moet worden, omdat de vreemdeling het geplande vertrek frustreert, bijvoorbeeld
door het indienen van een (herhaalde) toelatingsaanvraag of middels fysiek verzet.
Ook in die gevallen zou geen gebruik gemaakt kunnen worden van de mogelijkheid om
direct aansluitend op de algemene inkomstenprocedure vertrek te effectueren.
Uit de reactie van de genoemde andere Dublinlidstaten, als ook uit de ervaringen van
de DT&V met de bestemmingslanden (zoals aangehaald in de vorige paragraaf van deze
brief), kan ook de conclusie worden getrokken dat op dit moment quarantaine geen effectief
alternatief is om de terugkeer te realiseren. Het gaat er immers om of de bestemmingslanden
de inreis na een periode van quarantaine accepteren als niet (ook) een coronatesttest
wordt overlegd. Voor verreweg de meeste benaderde landen geldt dat dit momenteel niet
als structureel alternatief wordt geaccepteerd.
Ad 4. Als ultimum remedium en omkleed met waarborgen het afdwingbaar maken van een
test ter fine van uitzetting of overdracht.
In de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Valstar wordt specifiek verzocht
om de mogelijkheden te verkennen voor een wettelijke grondslag voor een onvrijwillige
test. Een fysiek afgedwongen invasieve (PCR-)test maakt inbreuk op het grondrecht
op onaantastbaarheid van het lichaam, zoals beschermd door o.a. artikel 11 Grondwet
en artikel 8 EVRM. Gezien de aard van de inbreuk is hiervoor een duidelijke en specifieke
grondslag in een wet in formele zin nodig, die thans ontbreekt. Voor de vraag of in
een wet in formele zin een grondslag kan worden opgenomen om bij vreemdelingen ten
behoeve van hun (gedwongen) terugkeer onder (fysieke) dwang een test af te nemen,
is het van belang om te bezien of de inbreuk op de lichamelijke integriteit een legitiem
doel dient in de zin van artikel 8, tweede lid, EVRM, en in het licht daarvan gerechtvaardigd
en proportioneel is.
Uit de verkenning blijkt dat het bij vreemdelingen met een vertrekplicht proportioneel
kan zijn de afname van een test fysiek af te dwingen, mits:
• dit uitsluitend in het uiterste geval ingezet wordt;
• er geen effectief toepasbare alternatieven zijn, zoals quarantaine of gebruik van
vaccinatiegegevens;
• (vooraf) voorzien wordt in een rechterlijke toetsing dan wel beoordeling, en
• bij de individuele beoordeling door een arts wordt betrokken of er geen bijzondere
persoonlijke omstandigheden aan de gedwongen test in de weg staan.
Een invasieve test is een medische handeling die door of onder verantwoordelijkheid
van een arts uitgevoerd dient te worden. Zoals hiervoor over het vaccinatiebewijs
is opgemerkt, valt ook de negatieve testuitslag van een fysiek afgedwongen test onder
het medisch beroepsgeheim van de arts. De arts zal het medisch beroepsgeheim moeten
(kunnen) doorbreken teneinde de negatieve testuitslag met de DT&V te delen. De arts
maakt hierin een eigen afweging. Ook als de vreemdeling toestemming geeft, rust daarmee
nog geen verplichting op de arts en kan de arts ervoor kiezen de testuitslag toch
niet aan de DT&V te verstrekken. De arts zal de mogelijkheid hebben zijn beroepsgeheim
te doorbreken na een onvrijwillige PCR-test, als daarvoor een uitdrukkelijke wettelijke
grondslag aanwezig is. Voor het creëren van een dergelijke wetsbepaling zal een afweging
moeten worden gemaakt tussen het belang van het terugkeerbeleid en de mogelijkheid
het medisch beroepsgeheim te doorbreken. Anders dan bij het vaccinatiebewijs, biedt
het creëren van een wettelijke bevoegdheid voor de arts om de testuitslag te delen
met de DT&V voor deze dienst wel een realistisch handelingsperspectief om de knelpunten
in het terugkeerproces op te lossen. Bestemmingslanden zullen immers naar verwachting
genoegen nemen met een negatieve testuitslag van de terugkerende vreemdeling. Daarbij
is van belang dat anders dan bij de doorbreking van het beroepsgeheim ten aanzien
van de vaccinatiegegevens, het delen van de testuitslag geen consequenties heeft voor
de vaccinatiebereidheid. De verkenning geeft dan ook reden om er vooralsnog vanuit
te gaan dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vreemdeling die met een
wettelijk verplichte doorbreking van het beroepsgeheim ten aanzien van de vreemdeling
gepaard gaat, als gerechtvaardigd en proportioneel geacht zou kunnen worden.
Voor de positie van de arts is in dit verband van belang, dat de arts in staat gesteld
wordt na te gaan of aan de hierboven genoemde zorgvuldigheidseisen ten aanzien van
de vreemdeling is voldaan en de arts in elk individueel geval kan beoordelen of er
geen bijzondere persoonlijke medische omstandigheden aan de gedwongen test in de weg
staan. Tenslotte zal moeten worden vastgelegd dat de arts vrijwillig zijn medewerking
dient te verlenen en daar niet door bijv. zijn werkgever toe verplicht kan worden.
Andere landen
Aanzienlijke aantallen uitzettingen en Dublinoverdrachten die niet kunnen plaatsvinden
en de verwachting dat andere landen nog langere tijd bij inreis een negatieve coronatest
van de (gedwongen) terug te keren vreemdelingen zullen vereisen, is een breed gedeeld
probleem binnen Europa. Dit is onder meer voor Denemarken en Zwitserland aanleiding
geweest om wetgeving te maken om zo nodig een gedwongen test mogelijk te maken. Uit
informatie opgevraagd bij Duitsland blijkt dat Duitsland de bevoegdheid tot afname
van een gedwongen test ontleent aan al langer bestaande wet- en regelgeving. Hoewel
de contacten met genoemde landen veel waardevolle inzichten hebben opgeleverd, is
duidelijk geworden dat de implementatie in deze landen van een wettelijk verplichte
coronatest ook sterk verweven is met specifieke rechtstradities die niet overeenkomen
met de Nederlandse. Maar ook op de (beperkte) wijze waarop rechterlijke toetsing is
ingeregeld. Een systeem dat zich leent voor een een-op-een overname door Nederland,
biedt onderhavige wetgeving van deze landen daarom niet. Hoewel er ook nog geen gezaghebbende
jurisprudentie is in deze landen, is het bestaan van deze systemen vooralsnog wel
ondersteunend aan de stelling dat het niet zonder meer in strijd is met de grondrechten
wanneer een coronatest gedwongen wordt afgenomen.
Vervolgstappen
Gelet op het vorengaande stel ik vast dat de Nederlandse overheid momenteel niet meer
beschikt over een effectief instrumentarium om het vertrek van vreemdelingen die hier
niet (meer) rechtmatig verblijven te bewerkstellingen, indien de vreemdeling weigert
zich te laten testen en/of vaccinatiegegevens te delen. Het kabinet vindt dit een
uiterst onwenselijke situatie, omdat hierdoor geen effectief terugkeerbeleid mogelijk
is, terwijl een effectief terugkeerbeleid een onmisbare schakel is voor een houdbaar
en geloofwaardig asiel- en migratiestelsel. Het aantal handelingsperspectieven dat
een gerichte en adequate oplossing kan bieden, is helaas beperkt. Tegen deze achtergrond
heeft het kabinet besloten om een wetsvoorstel te initiëren waarmee in de Vreemdelingenwet
2000 een grondslag wordt gecreëerd voor het afnemen van een test onder dwang bij vreemdelingen
die de plicht hebben om Nederland te verlaten en die weigeren zich kort voor (gedwongen)
terugkeer vrijwillig te laten testen als ook een grondslag voor het delen van de testuitslag
met de DT&V. Uiteraard zal daartoe een procedure worden ingeregeld die met de nodige
waarborgen wordt omkleed. Hiertoe zal in het wetsvoorstel worden opgenomen dat het
afnemen van een test onder dwang uitsluitend in het uiterste geval zal plaatsvinden;
dus als er geen effectief toepasbare alternatieven zijn zoals quarantaine of gebruik
van vaccinatiegegevens met toestemming van de betrokkene. Voorts zal worden voorzien
in de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing dan wel beoordeling. Ook zal in het
kader van een individuele beoordeling worden betrokken of er bijzondere persoonlijke
omstandigheden in de weg staan aan het onder dwang afnemen van de test. Indien dit
laatste niet het geval is, komt het ten slotte aan op de bereidheid van de arts en/of
hulpverlener om de test af te nemen. Een wettelijke grondslag voor een fysiek afgedwongen
test laat uiteraard onverlet dat de arts en hulpverlener niet gedwongen zullen worden
om de test af te nemen. Zij maken hierin een zelfstandige afweging. In andere woorden,
dit houdt in dat als een arts hier in zijn algemeenheid niet aan mee willen werken,
hij/zij daartoe uiteraard niet wordt verplicht, maar de test door een andere arts
wordt afgenomen. Ook betekent dit dat als een arts constateert dat het in een individueel
geval niet kan, de test in dat individuele geval niet gedwongen wordt afgenomen. Verder
zal in het wetsvoorstel worden opgenomen dat als de arts besloten heeft een gedwongen
test af te nemen, de testuitslag, ongeacht het resultaat, gedeeld dient te worden
met de DT&V. De verplichting voor de arts om het medisch beroepsgeheim te doorbreken,
zal dan ook beperkt zijn tot uitsluitend het delen van de uitslag van de afgenomen
test. Met deze beperking wordt het doorbreken van het medisch beroepsgeheim tot het
minimum gebracht en wordt voorkomen dat vreemdelingen medische zorg mijden uit angst
dat hun gegevens bij de DT&V terecht komen. Vanzelfsprekend zal op het moment dat
een test gedwongen kan worden afgenomen tot het laatst worden getracht, middels intensief
gesprek, de vreemdeling ertoe te bewegen mee te werken aan de testafname.
Overigens is het niet uitgesloten dat toekomstige testen niet of minder invasief zullen
zijn dan de PCR-test en dat bestemmingslanden die testen eveneens toereikend zullen
achten. Alsdan valt de keuze op de (fysiek afgedwongen) niet of minder invasieve test
en wordt afgezien van een (fysiek afgedwongen) PCR-test. De wet zal zo worden geformuleerd
dat steeds zal worden gekozen voor de mogelijkheid die voor de vreemdeling het minst
belastend is.
Er wordt naar gestreefd een wetsvoorstel zo spoedig mogelijk in consultatie te brengen.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
E. van der Burg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid