Brief regering : Kabinetsreactie op het advies van de Adviesgroep-Vinkenburg ‘Sturing en beleid voor evenredige man-vrouwvertegenwoordiging in de (semi)publieke top’ en QuickScan ‘Genderdiversiteit’
30 420 Emancipatiebeleid
Nr. 368 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 februari 2022
Naar aanleiding van het SER-advies «Diversiteit in de top. Tijd voor versnelling»
zijn afgelopen jaar de nodige stappen gezet voor meer vrouwen in de top van organisaties.1 Een belangrijke markering daarin is de wet voor meer vrouwen in de top van het bedrijfsleven
die 1 januari jongstleden in werking is getreden. Deze stappen zijn nodig om gelijke
kansen én gelijke uitkomsten voor mannen én vrouwen op de arbeidsmarkt te realiseren.
Ook in de (semi)publieke sector geldt dat er in veel organisaties op dit moment nog
geen sprake is van een evenredige man-vrouwvertegenwoordiging in de top.2 Het kabinet is daarom verheugd u te melden de komende periode stevig in te zetten
om ook in deze sector het proces voor meer vrouwen in de top te versnellen.
Representatie doet er toe en de (semi)publieke sector moet hierbij als voorbeeld fungeren.
Als organisaties goed aan willen sluiten op wat de samenleving nodig heeft, dan is
een evenredige representatie van mannen en vrouwen van groot belang. Met de huidige
man-vrouwvertegenwoordiging van 50/50 binnen het kabinet, heeft het kabinet het goede
voorbeeld willen geven, maar er is meer nodig. Het advies «Genderdiversiteit in de
(sub)top van de (semi)publieke sector», van de Adviesgroep-Vinkenburg3 geeft het kabinet richting in de wijze waarop deze opgave kan worden aangepakt. Het
kabinet is blij met dit advies. In deze Kamerbrief reageer ik, de Minister van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
op het advies.
Het kabinet hecht er aan te benadrukken dat diversiteit in de top van de (semi)publieke
sector verder strekt dan gender alleen. Het is even zo belangrijk om bijvoorbeeld
mensen met een cultureel diverse achtergrond, LHBTIQ+-personen en mensen met een beperking
door en in te laten stromen naar de top. Het kabinet wil naast meer vrouwen in de
(sub)top ook inzetten op een integrale diversiteitsaanpak. Gelet op de inhoud van
het advies ligt de focus in deze kabinetsreactie op genderdiversiteit.
U ontvangt deze reactie een jaar na het verschijnen van het advies, omdat het kabinet
in de tussenliggende periode demissionair was en het advies controversieel was verklaard.
Naar aanleiding van de motie van het lid Bergkamp c.s.4 zijn al wel voorbereidingen getroffen op de uitvoering van het advies, waaronder
een QuickScan naar monitoring en governance-codes.5
Deze brief begint met een samenvatting van het advies, gevolgd door een samenvatting
van de QuickScan. Vervolgens kondigt het kabinet aan welke maatregelen zij neemt naar
aanleiding van deze rapporten.
1. Samenvatting advies van de Adviesgroep-Vinkenburg
De adviesgroep stelt de volgende maatregelen voor om een evenredige man-vrouwverhouding
te bereiken.
Streefcijfers
Er dient een streefcijfer te worden opgelegd van tenminste 30% vrouwen, in de top
van instellingen en gremia voor bestuur en toezicht. Instellingen moeten nadrukkelijk
worden uitgenodigd te streven naar 50/50-verdeling in de top. Dit streven moet terug
te zien zijn in kandidaten- en kieslijsten.6
De adviesgroep adviseert verder wettelijk vast te leggen dat (semi)publieke organisaties
een plan moeten hebben om het streefcijfer te halen. De verantwoordelijkheid daarvoor
moet bij een team of persoon worden belegd.
Evaluatie
Om vrijblijvendheid van de streefcijfers te voorkomen, moet na vijf jaar een evaluatiemoment
worden ingelast, met een tussenevaluatie na drie jaar. Als het streefcijfer na vijf
jaar niet is gehaald, adviseert de adviesgroep alsnog een quotum per sector op te
leggen, voor het bestuur en de raad van toezicht.
Rapportage en monitoring
Voor de handhaving adviseren de auteurs dat sectoren, koepelorganisaties en instellingen
jaarlijks moeten rapporteren over de stand van zaken, plannen en beloningsverschillen
tussen mannen en vrouwen. De verantwoording over deze rapportage ligt bij de bestuurder
of de verantwoordelijke minister, het monitoren kan bij koepelorganisaties of de overheid
worden belegd. Om de administratieve last te beperken, kan worden aangesloten bij
bestaande rapportages van de sector.
Gebruik van codes en onderzoek
(Semi)publieke sectoren dienen de bestaande governance-codes uit te breiden met richtlijnen
en criteria voor profielschetsen en benoemingsprocedures. Over sectoren zonder code,
of met een code die ontoereikend is, zou het kabinet een standpunt moeten innemen.
Benoemingen door het kabinet
Het kabinet moet het goede voorbeeld geven door zichzelf ook aan de 50/50-vertegenwoordiging
te houden, en door die te propageren. Waar het kabinet zelf verantwoordelijk is voor
benoemingen en hier al wettelijke kaders zijn, wordt geadviseerd een standpunt in
te nemen en zich aan de richtlijn van 50/50-vertegenwoording te houden.
Draagvlak
Tenslotte adviseert de adviesgroep draagvlak voor het onderwerp te creëren en te behouden,
binnen de sectoren, instellingen en gremia. Het succes van de implementatie van dit
advies is hier mede van afhankelijk
2. QuickScan genderdiversiteit
Om inzicht te krijgen in welke bestaande monitors en goverance-codes er al zijn, is
in navolging van het adviesrapport een verkennend onderzoek uitgevoerd door SEO Economisch
Onderzoek.7
Governance-codes
Uit het onderzoek blijkt dat vrijwel alle (semi)publieke instellingen één of meer
governance-codes hebben. Helaas bieden die maar beperkt mogelijkheden om de diversiteit
te vergroten. Dat komt doordat ze een vorm zijn van zelfregulering, daardoor zijn
ze ook vaak vrijblijvend.
Ook blijkt uit het onderzoek dat (koepel)organisaties liever geen codes ondertekenen
met concrete verplichtingen. Voorbeelden van zulke verplichtingen zijn het jaarlijks
monitoren of het hanteren van quota voor de samenstelling van (top)organen.
Monitoring
Uit de monitoring wordt het niet duidelijk hoe het zit met de genderdiversiteit op
(sub)sectorniveau. Oorzaak is een gebrek aan overkoepelende monitoring, waardoor het
beeld gefragmenteerd is, met duizenden websites en jaarverslagen. Ook blijkt dat monitoring
ontbreekt als benoemingen in de publieke sector verlopen via democratische processen.
Voor de semipublieke sector ontbreekt monitoring op koepelverband, vooral als er al
min of meer sprake is van evenredige vertegenwoordiging.
De beperkte monitoring die er wel is, is verre van perfect. De (sub)top wordt vaak
afgebakend aan de hand van salaris, maar dit is geen goede indicator omdat dit niet
altijd laat zien of iemand in een leidinggevende functie zit. Daarnaast gaat het vaak
om gemiddelden en totalen, die niet altijd iets zeggen over de verdeling op instellingsniveau.
Volgens de onderzoekers komt dat doordat instellingen monitoring vaak zien als een
manier van naming and shaming. Daarom maken ze individuele gegevens maar beperkt openbaar.
Aanbevelingen
De onderzoekers adviseren transparantieverplichtingen op te nemen in governance-codes.
Om de administratieve lasten te beperken, moeten die verplichtingen aansluiten bij
de bestaande verplichtingen. Verder adviseren de onderzoekers om per sector en subsector
tools te ontwikkelen waarmee instellingen actuele, complete en vindbare informatie kunnen
publiceren. Verder denken de onderzoekers dat duidelijke communicatie over het doel
van de monitor de terughoudendheid van instellingen kan verminderen. Ten slotte helpt
het volgens de onderzoekers om bij de monitoring de kwantitatieve gegevens te combineren
met kwalitatieve informatie.
3. Reactie op het advies van adviesgroep Vinkenburg en de QuickScan
Streefcijfers
Het kabinet wil de stijgende trend richting een gelijke man-vrouwvertegenwoordiging
versnellen en neemt daarom het advies van de Adviesgroep-Vinkenburg ten aanzien van
de streefcijfers over. Door diversiteit in het werknemersbestand, zeker ook in de
top, kunnen besluiten worden genomen die beter aansluiten bij wat er in de samenleving
leeft en wat de samenleving nodig heeft. Bovendien heeft de overheid een voorbeeldfunctie
richting de maatschappij. Daarom neemt het kabinet de volgende maatregelen:
1. Ministeries en hun uitvoeringsorganisaties gaan ernaar streven om binnen vijf jaar
te komen tot 45% tot 55% vrouwen in de (sub)top.8 De monitoring hiervan gebeurt per ministerie, omdat daar ook de verantwoordelijkheid
voor de realisatie ligt. Uit de cijfers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties blijkt dat er veel moet gebeuren om het streefcijfer te halen.9
2. Het kabinet legt zichzelf een streefcijfer op van 50% vrouwen in de top voor benoemingen
van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en adviescolleges.10 Ook voor de Hoge Colleges van Staat zal het kabinet op bestuurlijk niveau het gesprek
aangaan om ervoor te zorgen dat ook zij naar 50% vrouwen in topfuncties streven. Wanneer
u als Kamer zelf betrokken bent bij benoemingen, hopen wij ook dat u dit streefcijfer
omarmt. De ambitie is het streefcijfer van 50% in de top van deze organisaties binnen
vijf jaar te realiseren.11 Het zelfopgelegde streefcijfer wordt niet wettelijk vastgelegd. Om te voorkomen dat
het zelfopgelegde streefcijfer een papieren tijger wordt, zal het kabinet jaarlijks
over de voortgang aan de Tweede Kamer rapporteren (zie ook «evaluatie» en «monitoring»
hieronder).
3. Het kabinet roept de gehele (semi)publieke sector op om toe te werken naar 50% vrouwen
in de (sub)top. Daarom komt er een wettelijke verplichting om een streefcijfer te
formuleren voor de (sub)top van overige (ambtelijke) organisaties binnen de (semi)publieke
sector.12 Hierbij worden organisaties verplicht om zelf passende en ambitieuze streefcijfers
op te stellen. Om te zorgen voor versnelling én vanwege de voorbeeldfunctie van de
(semi)publieke sector wordt een minimum van 33% gehanteerd. Dit is een belangrijke
eerste stap, en tevens een startpunt. Het einddoel is om te komen tot een goede balans
in de (sub)top (een 50/50-verdeling). Ook worden de organisaties wettelijk verplicht
een plan op te stellen hoe zij het streefcijfer willen behalen.
Evaluatie
Conform het advies van de Adviesgroep-Vinkenburg volgt vijf jaar na invoering van
de wettelijke streefcijferregeling een beleidsevaluatie, met een tussenevaluatie na
drie jaar. Als uit de tussenevaluatie blijkt dat de realisatie van het minimum streefcijfer
van 33% onvoldoende voortgang maakt, kan besloten worden om wetgeving voor te bereiden
om de inspanningsverplichting alsnog te vervangen door een wettelijk quotum.13 Deze wetgeving kan vervolgens worden ingevoerd als na vijf jaar blijkt dat het wettelijk
minimum van 33% inderdaad niet is gerealiseerd.
Rapportage en monitoring
In de grote sectoren die zelf nog niet aan monitoring doen, is het de bedoeling dat
koepelorganisaties daar alsnog voor zorgen. Dat zorgt ervoor dat binnen alle grote
sectoren dezelfde definities gehanteerd worden, waardoor de resultaten onderling vergelijkbaar
zijn. De verantwoordelijke departementen zullen dit gezamenlijk met de koepelorganisaties
oppakken.
Daarnaast voert het kabinet de aanbeveling uit om een infrastructuur voor monitoring
op te zetten. Dit doet het kabinet door:
1. Het jaarlijks laten uitvoeren van een overkoepelende monitoringsrapportage over de
man-vrouwverhouding in de top van de gehele (semi)publieke sector.14 Bij de uitvoering hiervan wordt aangesloten bij bestaande monitorings- en rapportagecycli.
Dit om de administratieve lasten laag te houden. Naast de nieuwste cijfers zal in
de rapportage een kwalitatieve duiding worden gegeven van de voortgang. Dit zodat
hierover jaarlijks gerapporteerd kan worden aan de Kamer.
2. Aanvullend op de monitoringsrapportage zal het dashboard
www.genderdiversiteitindeoverheid.nl jaarlijks worden geüpdatet. Dit helpt om toezicht te houden op de voortgang, om in-
en uit te kunnen zoomen tussen sectoren, instellingen en gremia, en om te bepalen
of aanvullende acties nodig zijn.
Governance-codes
Veel governance-codes in de (semi)publieke sector bieden beperkt handvatten voor het
bevorderen van diversiteit. Omdat een uniforme aanpak voor de codes niet past bij
de diverse sector, gaat het kabinet in gesprek met de koepelorganisaties. In dat gesprek
willen we verkennen of het mogelijk is de codes aan te vullen en verder te specificeren.
De Code Diversiteit en Inclusie van de cultuursector dient daarbij als goed voorbeeld.15 Daarnaast zal het kabinet de naleving van codes voor diversiteit periodiek op de
agenda zetten, volgens het principe «pas toe of leg uit». Dit om de druk op de ketel
te houden.
Draagvlak
Om (semi)publieke sectoren te ondersteunen, organiseert het kabinet de komende twee
jaar minimaal één bijeenkomst per jaar waar goede voorbeelden en evidence-based interventies worden gedeeld. Wanneer de behoefte groot is, kan dit worden opgeschaald
naar twee keer per jaar. Daarnaast loopt een ambtelijk programma waarin alle departementen
het onderwerp op de agenda houden, inzichten delen, de voortgang volgen en bijsturen
als dat nodig is.
Afsluiting
Hoewel het aandeel vrouwen in de (semi)publieke sector hoger is dan in de private
sector, wil het kabinet het aandeel van vrouwen in de top van de (semi)publieke organisaties
versneld vergroten. Het kabinet wil dat de (semi)publieke sector een voorbeeld is
voor de maatschappij. Daarom neemt het kabinet de hierboven uiteengezette sturende,
agenderende en ondersteunende rol. Hiermee wil het kabinet zorgen voor meer verschillende
perspectieven binnen de (semi)publieke sector, leidend tot een hogere kwaliteit van
beleid. Eind 2022 zal ik u informeren over de voortgang rond de maatregelen uit deze
brief.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap