Brief regering : Nacalculatie 2021, eerste aanvullende Europese begroting 2022, decharge 2020
21 501-03 Begrotingsraad
Nr. 166
BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 februari 2022
Met deze brief informeer ik uw Kamer over drie lopende zaken rondom de Europese begroting.
Ten eerste presenteerde de Europese Commissie (de Commissie) op 27 januari jl. de
resultaten van de nacalculatie 2021 van de afdrachten van de omzetbelasting (btw)
en het bruto nationaal inkomen (bni) voor de periode 2017–2020. Ten tweede volgde
op 28 januari jl. het voorstel voor de eerste aanvullende begroting voor de Europese
begroting van 2022 (Draft Amending Budget 1; DAB1). Tot slot zal ik ingaan op de decharge van de Commissie voor de uitvoering
van de Europese begroting van 2020.
Nacalculatie 2021
Op 27 januari jl. presenteerde de Europese Commissie de resultaten van de nacalculatie
2021, waarin een correctie wordt gemaakt voor de btw- en bni-afdrachten voor de periode
2017–2020.
Beschrijving proces jaarlijkse nacalculatie
De jaarlijkse afdrachten van de lidstaten aan de Europese begroting zijn enerzijds
gebaseerd op de uitgaven van de Europese Unie (EU) en anderzijds op de invoerrechten,
de btw-grondslag, de plastic-grondslag en de bni-grondslag van een lidstaat. Met terugwerkende
kracht worden verschillen tussen de ramingen en de realisaties van deze grondslagen
verrekend tussen de lidstaten. Het gaat om een herverdeling van afdrachten tussen
de lidstaten, niet om extra EU-uitgaven. Dit proces is de jaarlijkse nacalculatie.
Voor het proces van de huidige nacalculatie zijn de btw-grondslag en de bni-grondslag
relevant1.
In de Bni-Expertgroep2 worden de realisaties van het bni en de btw jaarlijks vastgesteld; de realisaties
kunnen tot vier jaar terug worden bijgesteld, bijvoorbeeld op basis van nieuwe informatie,
bronnenrevisies of een verandering in de uniforme Europese methode voor het vaststellen
ervan. Ook wordt besloten over eerder gemaakte voorbehouden door Eurostat3 (soms op voordracht van nationale statistiekbureaus) bij vaststelling van de bni-cijfers,
welke verder dan vier jaar terug kunnen gaan. Het opheffen van eerder geplaatste voorbehouden
– die bijvoorbeeld zijn geplaatst omdat nog niet alle gegevens van een bepaalde component
van het bni volledig geanalyseerd waren – kan eveneens leiden tot aanpassing van het
bni van afzonderlijke lidstaten. De Bni-Expertgroep presenteert de bijstellingen en
realisaties in het Summary Quality Report
4. De Europese Commissie berekent op basis van de realisaties van de Bni-Expertgroep
de nacalculatie en presenteert de resultaten vervolgens elk jaar in januari. De feitelijke
verrekening wordt opgenomen in de maandelijkse betaling van de Europese afdrachten
in juni 2022.
Budgettaire gevolgen nacalculatie 2021
Tabel 1 geeft een overzicht van de nacalculatie 2021 van de btw- en bni-afdrachten
over de jaren 2017–2020 per lidstaat. Indien de Bni-Expertgroep het bni of de btw-grondslag
van een lidstaat over een betreffend jaar opwaarts heeft bijgesteld naar aanleiding
van de realisatie, dan heeft de betreffende lidstaat in die periode op basis van een
te lage grondslag afgedragen aan de Europese begroting. De lidstaat dient het verschil
tussen de raming en realisatie te compenseren. Dit geldt ook vice versa. Het totaal
van deze compensaties voor alle lidstaten leidt tot de bruto nacalculatie.
De nacalculatie 2021 leidt tot een cumulatieve bruto nacalculatie van 3.631 miljoen
euro. Omdat de nacalculatie een herverdeling van afdrachten tussen lidstaten is, wordt
de cumulatieve bruto nacalculatie vervolgens weer verdeeld over de lidstaten. Hierbij
is het relatieve bni-aandeel (voor NL 5,9%) leidend, aangezien dit de sluitpost is
van de Europese begroting. De bruto nacalculatie en de herverdeling samen leiden tot
een netto nacalculatie. Voor Nederland leidt de netto nacalculatie tot een nabetaling
van circa 87 miljoen euro in 2022. Dit valt vooral te verklaren doordat de Nederlandse
economie zich relatief ten opzichte van andere EU-lidstaten beter heeft ontwikkeld
dan werd verwacht, waardoor het relatieve bni-aandeel is gestegen. Deze afdracht wordt
verwerkt in de raming van de Nederlandse EU-afdrachten bij de eerste suppletoire begroting
2022 van Buitenlandse Zaken.
Tabel 1: nacalculatie 2021 (in miljoen euro; Europese Commissie)
lidstaat
Bruto
Herverdeling
Netto
België
41
– 123
– 82
Bulgarije
38
– 17
22
Tsjechië
131
– 57
74
Denemarken
200
– 86
114
Duitsland
1.415
– 920
495
Estland
– 5
– 7
– 12
Ierland
262
– 76
186
Griekenland
– 63
– 45
– 108
Spanje
– 168
– 318
– 486
Frankrijk
672
– 634
38
Kroatië
64
– 14
51
Italië
288
– 453
– 165
Cyprus
13
– 5
8
Letland
5
– 8
– 3
Litouwen
36
– 13
23
Luxemburg
258
– 11
247
Hongarije
73
– 38
36
Malta
14
– 3
11
Nederland
300
– 214
87
Oostenrijk
– 27
– 101
– 128
Polen
– 338
– 137
– 476
Portugal
16
– 55
– 38
Roemenië
41
– 60
– 19
Slovenië
8
– 12
– 4
Slowakije
33
– 25
8
Finland
95
– 64
31
Zweden
228
– 136
93
Totaal
3.631
– 3.631
0
Tabel 2 geeft tot slot een overzicht van de netto nacalculaties over de Nederlandse
afdrachten aan de EU sinds 2014. De omvang van de nacalculatie 2014 werd grotendeels
verklaard door de bronnenrevisie die het CBS uitvoerde; de omvang van de nacalculatie
2015 werd grotendeels verklaard door het gezamenlijke onderzoek van het CBS en De
Nederlandsche Bank om de nationale rekeningen en de betalingsbalans beter op elkaar
te laten aansluiten. De nacalculatie van 2018 was wederom gekoppeld aan een bronnenrevisie
door het CBS. De volgende bronnenrevisie wordt voorzien voor 2024.
Tabel 2: nacalculaties (in miljoen euro)
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Netto nacalculatie
643
446
– 124
– 64
318
– 17
45
87
Voorstel eerste aanvullende Europese begroting 2022
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de Europese begroting van 20225. De Commissie heeft op 28 januari jl. het voorstel voor de eerste aanvullende Europese
begroting voor 2022 (DAB1) gepubliceerd. In DAB1 stelt de Commissie een aantal wijzigingen
voor aan de uitgavenzijde van de Europese begroting. Dit betreft een overdracht naar
de Europese begroting van 2022 van 12,2 miljard euro aan vastleggingen van fondsen
in gedeeld beheer die in 2021 niet zijn gebruikt. In de verordening van het Meerjarig
Financieel Kader (MFK; artikel 7) is afgesproken dat ongebruikte middelen van fondsen
in gedeeld beheer bij uitzondering over kunnen worden geheveld naar latere jaren,
indien de verordeningen van deze fondsen pas na 1 januari 2021 worden aangenomen.
Aangezien de Europese afspraken omtrent de betreffende fondsen pas mid-2021 zijn gemaakt,
was het voor lidstaten moeilijk om de gealloceerde budgetten voor de onderliggende
programma’s voor dat jaar nog te gebruiken. Specifiek gaat het om de volgende fondsen:
het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds (CF), het
Europees Sociaal Fonds+ (ESF+), het Europees Maritiem, Visserij en Aquacultuur Fonds
(EMVAF), het Fonds voor een Rechtvaardige Transitie (JTF), het Asiel-, Migratie-,
en Integratiefonds (AMIF), het Fonds voor Geïntegreerd Grensbeheer (IBMF), en het
Fonds voor Interne Veiligheid (ISF).
Om te vermijden dat deze budgetten verloren gaan, stelt de Commissie voor om ze middels
Artikel 7 van de MFK-verordening over te hevelen naar de jaren 2022 tot 2025. De Commissie
heeft daarom ook een technische aanpassing gepresenteerd van de vastleggingenplafonds
(plafonds voor de wettelijke of contractuele verplichtingen) in het MFK van 12,2 miljard
euro per jaar over de periode 2022–2025 (in totaal circa 49 miljard euro)6. Aan de betalingenplafonds in het MFK (plafonds voor de kasuitgaven die volgen uit
de vastleggingen) verandert vooralsnog niets, mede omdat declaraties tot 3 jaar na
het aangaan van de vastleggingen in kunnen worden gediend. De betalingen zouden dus
al in latere jaren volgen, waarbij het exacte betalingsritme flexibel is. De Commissie
bespreekt echter de mogelijkheid dat betalingenplafonds in de toekomst wel worden
aangepast door middel van het Single Margin Instrument. Dit is een instrument waarmee
budgetten die niet tot betaling zijn gekomen kunnen worden doorgeschoven naar latere
jaren. De Commissie geeft aan hierover in juni 2022 meer informatie te verstrekken
bij de presentatie van de jaarlijkse technische aanpassing.
Voor de Europese begroting van 2022 betekent het voorstel van de Commissie voor DAB1
dat de vastleggingen van bovengenoemde fondsen in totaal stijgen met 12,2 miljard
euro. Er verandert niets aan de inkomstenkant van de Europese begroting.
Nederlandse inzet
Het voorstel voor DAB1 is in lijn met de afspraken uit de MFK-verordening. Daarom
staat het kabinet hier positief tegenover en is het voornemens om in te stemmen met
DAB1.
Gevolgen voor de Nederlandse afdrachten
Voor de raming van de Nederlandse afdrachten aan de Europese begroting wordt uitgegaan
van de hoogte van de betalingenplafonds uit het MFK. Het voorstel dat door de Commissie
gedaan wordt in DAB1 betreft wijzigingen van de vastleggingenplafonds. Aangezien er
aan de betalingenplafonds vooralsnog niets verandert, betekent dit dat de raming voor
de uitgavenzijde niet aangepast hoeft te worden. Indien de MFK-betalingenplafonds
bij de technische aanpassing vanaf het jaar 2022 worden aangepast, kan dit dan wel
gevolgen hebben voor de raming van de uitgavenzijde. Zoals hierboven beschreven, zou
een dergelijke aanpassing voortkomen uit betalingen die later dan verwacht uitgevoerd
kunnen worden. Dit zou later dan verwacht tot Nederlandse afdrachten aan de EU leiden.
Proces en krachtenveld
Voor de behandeling van DAB1 is een verkorte besluitvormingsprocedure van toepassing.
Naar verwachting wordt DAB1 op 16 februari geagendeerd als hamerpunt in het Comité
van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper), dat bestaat uit de ambassadeurs van alle
lidstaten. Hierna zal de Raad formeel besluiten (besluitvorming met gekwalificeerde
meerderheid), naar verwachting op 24 februari. Met het volgen van de verkorte besluitvormingsprocedure
zal het mogelijk zijn om DAB1 in april te bespreken in de plenaire vergadering van
het Europees Parlement. Verwacht wordt dat alle lidstaten en het Europees Parlement
zullen instemmen met DAB1.
Decharge EU-begroting 2020
De Europese Rekenkamer (ERK) heeft op 26 oktober jl. het jaarlijkse auditrapport over
de inkomsten en uitgaven van de Europese begroting en het betrouwbaarheidsoordeel
van de Europese rekeningen gepubliceerd. In 2020 is uit hoofde van de EU in totaal
173,3 miljard euro uitgegeven. Dat staat gelijk aan 1,1% van het bruto nationaal inkomen
van de 27 EU-lidstaten en het Verenigd Koninkrijk. De totale inkomsten betroffen 174,3
miljard euro. De Europese begroting voor 2020 was de laatste onder het MFK 2014–2020.
De ERK oordeelt met betrekking tot de betrouwbaarheid dat, net als in eerdere jaren,
de geconsolideerde rekeningen (de balansen en kasstroomoverzichten) van de EU over
het afgesloten begrotingsjaar 2020 een getrouw beeld van de financiële situatie van
de EU geven. Voor wat betreft de ontvangsten van de Europese begroting oordeelt de
ERK dat deze in 2020 rechtmatig en regelmatig waren en dat er geen fouten van materieel
belang zijn gevonden.
Het oordeel van de ERK over de rechtmatigheid en regelmatigheid van de uitgaven is
echter afkeurend. De reden hiervoor is dat het gemiddelde geschatte foutenpercentage
bij de uitgaven met 2,7% hoger ligt dan de toegestane 2%. Het foutenpercentage is
gelijk aan dat van 2019 (zie figuur hieronder). Volgens de ERK vertoont een aanzienlijk
deel van de uitgaven materiële fouten. Met name de uitgaven in het kader van vergoedingen
op basis van declaraties (in vergelijking bijvoorbeeld bij het toekennen van subsidies)
kennen een relatief hoog foutenpercentage van 4%. Deze uitgaven kennen vaak complexe
regels voor aanvragen en ontvangen van de vergoeding.
Momenteel vinden in de Raad van de Europese Unie de gesprekken plaats over de aanname
van Raadsaanbevelingen met daarin een advies voor het Europees Parlement, dat decharge
(kwijting) verleent aan de Commissie over de uitvoering van de Europese jaarbegroting.
Figuur 1: foutenpercentages 2007–2020. Bron: ERK Jaarverslag 2020.
Nederlandse inzet
Nederland hecht veel waarde aan de belangrijke en onafhankelijke rol van de ERK als
externe auditor van de EU. Het werk van de ERK draagt bij aan de verantwoording, de
transparantie en het financieel beheer van de EU en kan zo het vertrouwen van de burgers
in de EU vergroten. Nederland vindt dan ook dat het oordeel van de ERK bij het opstellen
van het dechargeadvies van de Raad aan het Europees Parlement zwaar mee zou moeten
wegen. Om die reden heeft Nederland sinds 2007 tegen de aanname van een positief dechargeadvies
gestemd of, in de jaren dat een duidelijke verbetering zichtbaar was in het foutenpercentage
van de EU-uitgaven, zich onthouden van stemming. De Raadsaanbevelingen reflecteerden
volgens Nederland in het verleden doorgaans onvoldoende het oordeel van de ERK.
Het kabinet is van mening dat de concept-Raadsaanbevelingen ook dit jaar onvoldoende
recht doen aan het afkeurende oordeel van de ERK. Hoewel het foutenpercentage in de
laatste jaren lager ligt dan in de periode voor 2017 is het nog steeds hoger dan de
toegestane 2% en is er recentelijk geen verbetering zichtbaar (zie Figuur 1)7. Het kabinet is daarom van mening dat meer actie nodig is van de lidstaten om het
foutenpercentage terug te dringen en de aanbevelingen van de ERK op te volgen. De
Commissie kan de lidstaten hierbij helpen, onder andere door versimpeling van wet-
en regelgeving. Bij het afkeurende oordeel van de ERK is volgens het kabinet een negatief
dechargeadvies aan het Europees Parlement op zijn plaats. Daarnaast vindt het kabinet
dat er in de Raadsaanbevelingen meer aandacht moet zijn voor de prestaties van de
Europese begroting en dat het onderzoek van de ERK naar de doelmatigheid en doeltreffendheid
van de Europese begroting een prominentere plek dient te krijgen in de Raadsaanbevelingen,
zodat de middelen in de Europese begroting maximaal bijdragen aan de belangrijke Europese
prioriteiten.
Naar verwachting zal een meerderheid van de lidstaten voor het aannemen van een positief
dechargeadvies aan het Europees Parlement stemmen. De stemming is op basis van gekwalificeerde
meerderheid. Nederland zal zich in de onderhandelingen over de concept-Raadsaanbevelingen
samen met gelijkgestemde lidstaten optrekken. Als de definitieve Raadsaanbevelingen
niet voldoen aan de hierboven geschetste Nederlandse inzet dan zal Nederland tegen
de aanname van deze aanbevelingen stemmen. In dat geval zal, indien mogelijk tezamen
met gelijkgestemde lidstaten, een stemverklaring worden afgegeven waarin de nadruk
zal liggen op het belang van het oordeel van de ERK, het jaarlijkse auditonderzoek
en mogelijke verbeteringen van de wijze waarop middelen uit de EU begroting worden
uitgegeven.
Proces
Het dechargeproces is een jaarlijks terugkerend proces dat is vastgelegd in artikel
317–319 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) over de
jaarlijkse begrotingscyclus. Hierin is vastgelegd dat het Europees Parlement decharge
(kwijting) verleent aan de Europese Commissie en handelt op basis van aanbevelingen
de Raad. In artikel 319 is ook de rol van de ERK en het jaarlijkse auditverslag opgenomen.
Op 23 februari worden de Raadsaanbevelingen behandeld in Coreper. Doorgaans worden
de Raadsaanbevelingen in de Ecofinraad van februari behandeld. Omdat de Ecofinraad
van februari 2022 een informele vergadering betreft, wordt de decharge dit jaar naar
verwachting echter behandeld tijdens de Ecofinraad van 15 maart.
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën