Brief regering : Ontwikkeling van inflatie en gevolgen voor Nederland
35 925 IX Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) en de begrotingsstaat van Nationale Schuld (IXA) voor het jaar 2022
Nr. 20
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 februari 2022
Wereldwijd loopt de inflatie sinds de tweede helft van vorig jaar op, zo ook in Nederland.
Het CBS publiceerde dat de inflatie in Nederland in december 5,7% jaar-op-jaar bedroeg.1 In een eerste raming van de jaar-op-jaar inflatie voor januari komt het CBS, op basis
van de Europese rekenmethode HICP2, uit op een inflatie van 7,6%. In de eurozone bedroeg de inflatie in december 5,0%
j-o-j.3 De sterk gestegen inflatie roept de vraag op of het gaat om een tijdelijk fenomeen
of iets waar we langer mee te maken zullen hebben. In deze brief wordt ingegaan op
de oorzaken en ontwikkelingen van de inflatie en de gevolgen voor Nederland. Daarbij
is het goed om te vermelden dat er over de toekomstige ontwikkeling en gevolgen weinig
met zekerheid gezegd kan worden. De huidige inflatievooruitzichten zijn namelijk nadrukkelijk
met onzekerheid omgeven en onderhevig aan overwegend opwaartse risico’s.
Tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen in de Eerste Kamer heeft de Minister
van Financiën tevens toegezegd de stijgende inflatie te agenderen in het regulier
overleg met de president van de Nederlandsche Bank (DNB) (Handelingen II 2021/22,
nr. 6, items 3 en 8). De Staatssecretaris van SZW heeft bij de begrotingsbehandeling SZW toegezegd om
meer informatie te verzamelen over de inflatieverwachtingen voor 2022 en uw Kamer
hierover te informeren. Daarnaast heeft uw Kamer bij de begrotingsbehandeling EZK
de motie van het lid Azarkan4 aangenomen waarin wordt opgeroepen om de gevolgen van inflatie voor koopkracht, specifiek
voor kwetsbare huishoudens, te monitoren. Deze brief ontvangt u daarom mede namens
de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen.
Het onderwerp is door de Minister van Financiën met de president van DNB besproken
op basis van recente ontwikkelingen en de duiding van economische vooruitzichten en
ontwikkelingen van DNB van eind december, met daarin een recent beeld van inflatievooruitzichten
voor Nederland.5 Ook heeft de president van DNB recent publieke uitspraken gedaan ten aanzien van
de inflatieverwachtingen en het monetair beleid. Mede hierop gebaseerd volgt onderstaande
nadere analyse.
De oorzaken van de huidige inflatie
In de jaren voorafgaand aan de coronacrisis lag de inflatie in Nederland en de eurozone
lange tijd onder de inflatiedoelstelling van de ECB van 2%6, ondanks een zeer ruim monetair beleid. Zo bedroeg de inflatie in Nederland over
de periode 2011–2019 gemiddeld circa 1,7% op jaarbasis7, in de eurozone was dat voor dezelfde periode gemiddeld circa 1,3%.8 De coronacrisis heeft sindsdien een aanzienlijke invloed gehad op de inflatie. In
de eerste fase van de coronacrisis daalde de inflatie als gevolg van fundamentele
onzekerheid en contactbeperkingen, en de vraaguitval die daaruit volgde. In de eurozone
was als zodanig zelfs kortstondig sprake van deflatie (negatieve inflatie). In Nederland
bedroeg de inflatie in 2019 2,6%9, maar daalde de inflatie in het begin van de coronacrisis naar rond de 1%. Sinds
begin 2021 is de inflatie in vrijwel alle landen en regio’s, waaronder in het eurogebied
en in Nederland, echter toe gaan nemen. In december bedroeg de jaar-op-jaar inflatie
in Nederland zoals gezegd 5,7%. De inflatie over het hele jaar 2021 komt door de prijsstijgingen
van de laatste maanden uit op gemiddeld 2,7%.10 Aan deze stijging in het tweede deel van 2021 ligt een combinatie van factoren ten
grondslag.
Allereerst zijn energieprijzen, en in het bijzonder olie-, gas- en elektriciteitsprijzen,
het afgelopen najaar gestegen tot ver boven pre-coronacrisis niveaus. Deze stijging
verklaart in grote mate de recente oploop van de inflatie: zo bedroeg de jaar-op-jaar
inflatie van energie in december 74,9%. De categorie energie incl. andere brandstoffen maakte daarmee in december 3,48%-punt uit van de gemeten totale jaar-op-jaar inflatie
van 5,7%11. Met name op de gasmarkt is er sprake van een sterke stijging van de prijzen: in
december 2021 was de Nederlandse gasprijs ruim 6 keer zo hoog als in december 2020.12 De prijsstijging op de gasmarkt werkt vervolgens door op de elektriciteits- en de
warmteprijs. Op momenten dat er onvoldoende hernieuwbare elektriciteitsproductie is,
zijn de gascentrales die dan ingezet moeten worden veelal prijsbepalend. Hoewel de
hogere energieprijzen een mondiaal verschijnsel zijn en niet alleen in Europa worden
gevoeld, en deels een gevolg zijn van de scherpe heropleving van de mondiale vraag
(zie ook de derde factor verderop in deze brief), was de krapte op de energiemarkt
in Europa groter dan elders. Deze krapte komt voort uit een samenloop van omstandigheden.
Zo waren de hoge prijzen in het najaar vooral veroorzaakt door een onbalans tussen
vraag en aanbod naar gas. Het snelle economische post-covid herstel en minder dan
gemiddelde duurzame elektriciteitsproductie leidde mondiaal tot een fors hogere gasvraag,
waarbij het aanbod, mede door uitgesteld onderhoud, onvoldoende snel kon bijbenen.
Ook de gasopslagen werden daarom deze zomer minder goed gevuld. De hogere prijzen
in de afgelopen maanden hebben daarnaast een geopolitieke oorzaak door de spanningen
met Rusland aan de Oekraïense grens en de bijbehorende discussie rond de openstelling
van Nord Stream 2. Rusland levert aanmerkelijk minder gas dan in voorgaande jaren,
maar voldoet wel aan haar contractuele verplichtingen. De leveringszekerheid is op
dit moment afdoende voor deze winter, uitgaande van de huidige weersvoorspellingen.
De prijzen piekten in december, waarna extra LNG-leveringen leidden tot een beperkte
daling van de prijs. De verdere ontwikkeling van de energieprijzen is afhankelijk
van het weer (al dan niet een koude winter) en de geopolitieke ontwikkelingen. We
hebben daarom nauw contact met de Europese Commissie en lidstaten over de situatie
op de gasmarkten.
Ten tweede is er sprake van zogenoemde basiseffecten: hogere inflatie nu als gevolg
van lage prijzen in dezelfde periode vorig jaar. Dit wordt duidelijk als de we inflatie
op 2-jaarbasis bekijken, in plaats van op jaarbasis: ten opzichte van het jaar 2020
zijn de prijzen in 2021 met 2,7% opgelopen, maar ten opzichte van 2019 is de prijsstijging
gemiddeld 1,9% per jaar over een periode van 2 jaar. Met name de energieprijzen waren
in 2020 erg laag. Daarnaast lagen de prijzen van sommige consumptiecategorieën vorig
jaar lager door vraaguitval en coronarestricties, en spelen ook enkele coronagerelateerde
beleidsmaatregelen een rol, zoals de tijdelijke verlaging van indirecte belastingen
of accijnzen, waaronder de tijdelijke Duitse btw-verlaging in de 2e helft van 2020.13 In het eurogebied verklaren basiseffecten momenteel iets boven de 1%-punt van de
inflatie.
Een derde belangrijke factor is de scherpe heropleving van de mondiale vraag, mede
gevoed door inhaalconsumptie bij heropening in het voorjaar van 2021, die samenvalt
met pandemie-gerelateerde verstoringen in mondiale waardeketens. Producenten schroefden
bij het uitbreken van de coronacrisis hun eigen bestellingen en productie terug als
reactie op de (verwachte) vraaguitval. Al snel bleek echter dat de wereldwijde mondiale
vraag, met name naar goederen, onverwacht snel herstelde, mede dankzij de steunpakketten
die werden opgetuigd. Door de toegenomen vraag, in combinatie met pandemie-gerelateerde
verstoringen in het aanbod van enkele specifieke goederen, ontstonden tekorten aan
belangrijke materialen, zoals metalen, hout, rubber en semiconductors. In combinatie
met lage initiële voorraden konden bedrijven hierdoor de toegenomen vraag van consumenten
maar moeilijk bijbenen. Bovendien liggen transportkosten aanzienlijk hoger door (met
name coronagerelateerde) verstoringen in internationaal transport. Deze knelpunten
vertalen zich in hogere prijzen voor onder andere grondstoffen, voedingsmiddelen,
halffabricaten en semiconductors. Voor semiconductors geldt dat de exporten vanuit
Taiwan en Korea nu ongeveer 20% hoger liggen dan pre-crisis, maar dat de sterk toegenomen
vraag als gevolg van pandemie-gerelateerde digitalisering nog steeds niet bijgebeend
kan worden. Volgens DNB ondervindt Nederland wel relatief minder hinder van materiaaltekorten
dan Duitsland en het eurogebied als geheel.14
De pogingen van producenten om te voldoen aan de hogere vraag en hogere productiekosten
leiden tot hogere prijzen. Deze kunnen en worden op korte termijn doorgaans beperkt
doorgegeven als ze tijdelijk en/of gematigd van aard zijn. Wanneer de duur en omvang
van dergelijke verstoringen langer aanhouden, wordt de impact op marges van bedrijven
omvangrijker en kunnen bedrijven overwegen om de stijgende productiekosten in bepaalde
mate door te berekenen aan consumenten. Dit is momenteel onder andere terug te zien
in de prijsontwikkeling voor duurzame consumptiegoederen. Zo kwam de jaar-op-jaar
inflatie van huishoudelijke apparaten in december jl. uit op 5,8%. De prijsstijging
voor dit soort duurzame consumptiegoederen is groter dan vóór de crisis en een trendbreuk
met de jaren vóór de crisis, toen de prijsontwikkeling van goederen lager was dan
die van diensten.
Verwachte ontwikkeling van inflatie
Verwachte inflatieontwikkeling voor 2022–23
Lange tijd werd in 2021 door centrale banken gedacht dat de toename in de inflatie
van kortstondige duur was. Deze inschatting had te maken met de tijdelijke aard van
de oorzaken die aan de basis liggen: de stijging van de energieprijzen zijn cyclisch
en zijn verhoogd in de winter, logistieke bottlenecks zullen als gevolg van het opheffen
van coronamaatregelen worden opgelost, en basiseffecten lopen in de loop van 2022
vanzelf uit de inflatie. Zowel de omvang als de duur van de inflatie verrassen echter,
en intussen wordt er rekening gehouden met een langer verhoogde inflatie. Voor Nederland
verwacht DNB in haar raming van december jl. dat de inflatie in 2022 op jaarbasis
uitkomt op 3,0% en in 2023 op 2,9%, een stijging van resp. 1,5%-punt en 1,1%-punt
ten opzichte van de raming in juni15. Indien energie niet wordt meegenomen in de berekening, raamt DNB de inflatie op
gemiddeld 2,3% in 2022 en 2,2% in 2023. In deze raming werd het regeerakkoord nog
niet meegenomen. Het CPB becijfert in haar doorrekening van het coalitieakkoord dat
het beleidspakket een gemiddeld jaarlijks effect heeft op inflatie van 0,2%-punt over
de periode 2022–2025.16 Bij het CEP van aankomend voorjaar maakt het CPB een nieuwe macro-economische raming,
inclusief de inflatieontwikkeling met inachtneming van nieuwe beleidsvoornemens.
Voor het eurogebied gaat de ECB in haar actuele inflatieraming van december jl. voor
2022 uit van gemiddelde inflatie van 3,2%. De ECB gaat er vanuit dat alhoewel prijsdruk
als gevolg van energieprijzen en verstoringen in waardeketens sterker is gebleken
dan eerder voorzien, deze effecten in de loop van het jaar zullen afnemen en de inflatie
eind 2022 iets onder de 2% uit zal komen.17 In maart dit jaar publiceert de ECB haar nieuwe inflatieraming. Tijdens de recente
persconferentie in februari jl. erkende de ECB de opwaartse inflatierisico’s.
De verwachting in recente ramingen is dat inflatie in de loop van 2022 zal afnemen
vanaf het huidige verhoogde niveau. Dit neemt niet weg dat inflatievooruitzichten
momenteel zeer onzeker zijn. De president van DNB heeft recent aangegeven een inflatie
van mogelijk hoger dan 4% gedurende 2022 te verwachten. Hoe lang de hogere inflatie
zal aanhouden, hangt af van verschillende factoren.
Energieprijzen
Met name de ontwikkeling van energieprijzen in 2022 is een grote bron van onzekerheid.
Waar eerder dit jaar werd uitgegaan van een terugval in de energieprijzen, en er rekening
mee werd gehouden dat die in de loop van 2022 de inflatie weer zou drukken, lijken
de hoge energieprijzen nu langer te gaan aanhouden. De verlaging van de energiebelasting
beperkt dit jaar de oploop van de energieprijzen in Nederland, maar de leveringstarieven
lijken voorlopig door te stijgen. Een uitdaging om de ontwikkeling van de energieprijzen
te voorspellen, is dat de energiemarkt volatiel is, en energieprijzen sterk afhankelijk
zijn van de weersverwachtingen en geopolitieke factoren. De huidige geopolitieke spanningen
en de onzekerheid die hier vanuit gaan, zijn daarom ook cruciaal voor de verdere evolutie
van de energieprijzen.
Mondiale waardeketens
Wanneer de vraag naar goederen en diensten zou normaliseren, verstoringen in mondiale
waardeketens in de loop van 2022 afnemen en het aanbod zich aanpast aan de vraag,
is het mogelijk dat het gros van deze prijseffecten grotendeels tijdelijk zullen zijn.
In een scenario waarin de hoge inflatie langer voortduurt, is het aannemelijk dat
dit ook in toenemende mate gepaard gaat met tweederonde-effecten, zoals veranderingen
in het gedrag en de verwachtingen van huishoudens en bedrijven en daaruit volgende
loon- en prijsontwikkelingen. Volgens DNB zijn dergelijke tweederonde-effecten momenteel
bijzonder moeilijk te voorspellen qua zowel aard als omvang.18
Naarmate de inflatie wordt bepaald door een grotere groep van goederen en diensten,
neemt de kans toe dat deze langer duurt. Uit recente cijfers van het CBS19 en onderzoek van DNB20 blijkt dat de inflatie zich inderdaad verbreedt. Hoe langer hogere inflatie aanhoudt,
des te groter wordt de kans op een opwaartse bijstelling van inflatieverwachtingen.
Voorlopig lijkt er echter nog geen sprake van inflatieverwachtingen die structureel
hoger liggen dan de doelstelling van de ECB.
Arbeidsmarkt
Mede gezien de huidige arbeidsmarktkrapte wordt voor 2022 een aantrekkende contractloongroei
voorzien. Dit is een gewenste marktreactie, zeker in tijden van arbeidsmarktkrapte,
en zorgt voor koopkrachtherstel. Daarbij dient wel aandacht te zijn voor het vermijden
van een loon-prijsspiraal, waarbij prijzen verder stijgen vanwege hogere lonen en daarmee productiekosten,
lonen weer reageren op de hogere prijzen en de prijsstijgingen zo een langdurig karakter
krijgen. DNB en de ECB zullen de inflatieverwachtingen en loonontwikkeling dan ook
goed monitoren. De loongroei was in 2021 iets boven de 2% in 2021 en op twaalfmaandbasis
is er sprake van een gemiddelde contractloonstijging van 2,6% in de nieuw gesloten
cao-akkoorden.21 Daarmee is de cao-loonstijging voorlopig relatief bescheiden. De Nederlandse arbeidsmarkt
is momenteel echter wel historisch krap, mede door het robuuste herstel. Zo ligt de
vacaturegraad hoger dan ooit en geeft meer dan 30% van de bedrijven aan dat zij een
tekort aan werknemers als de belangrijkste factor zien voor productieknelpunten. De
verwachting van DNB is dat de krapte zal leiden tot wat hogere lonen en oplopende
arbeidskosten per eenheid product. In de analyse van het coalitieakkoord raamt het
CPB een gemiddelde loonstijging van 2,7% in 2022–2025, waarvan 0,4%-punt is toe te
schrijven aan het beleidspakket van het coalitieakkoord. De geraamde mate van doorwerking
tussen lonen en prijzen lijkt daarmee niet zodanig dat er sprake is van een ongewenste
loon-prijsspiraal.
Voor het eurogebied raamt de Europese Commissie een nominale loongroei van 2,6% in
2022. Alhoewel dit wijst op enigszins aantrekkende loongroei, ligt dit nog onder het
pre-crisis niveau van 2,9% in 2019 en duidt dit nog niet op een krachtige loonrespons
die een loon-prijsspiraal in gang zou kunnen zetten. Voor de eurozone voorziet de
Commissie vooralsnog geen substantiële loonreactie voor 2022 als gevolg van de huidige
inflatie, mede vanwege de arbeidsmarkt die op Europees niveau nog relatief ruim is.
De Commissie gaat in haar recente herfstraming uit van nominale loongroei in het eurogebied
van 2,6% in 2022 en 2,9% in en 2023.
Monetair beleid
Het monetaire beleid van de ECB is gericht op een inflatie dichtbij 2% op de middellange
termijn. Om de inflatie te beïnvloeden kan de ECB de rente verhogen (bij een te hoge
inflatie) of verlagen (bij een te lage inflatie). De afgelopen jaren zat de ECB echter
in een lastig parket: de inflatie bleef achter bij de doelstelling, zoals eerder vermeld
in deze brief, terwijl de beleidsrente niet verder kon worden verlaagd, omdat deze
niet (ver) onder de 0 kan (de zgn. zero lower bound).22 Een te negatieve rente zal burgers en bedrijven immers aanzetten om spaartegoeden
aan te houden in cash, waardoor het rente-instrument bot wordt. Hierdoor zag de ECB
zich, net als andere centrale banken, genoodzaakt om onconventioneel monetair beleid
te voeren, zoals het direct opkopen van schuldpapier. Een stabiele hogere inflatie
verkleint de noodzaak tot onconventioneel beleid, en heeft vanuit die optiek dus ook
voordelen.
De ECB heeft eind vorig jaar inderdaad besloten om het pandemie opkoopprogramma in
maart 2022 stop te zetten. Tegelijkertijd verhoogt de ECB tijdelijk het reguliere
opkoopprogramma. De ECB heeft daarbij aangekondigd de rente te verhogen wanneer zij
ziet dat de inflatie ruim voor 2024 en duurzaam de 2% bereikt. Daarnaast moet ook
in de onderliggende kerninflatie, die een aantal volatiele elementen zoals energie
uitsluit, voldoende vooruitgang geboekt zijn richting 2%. De ECB verwacht in maart
dit jaar, op basis van de nieuwe ramingen, meer te kunnen zeggen over de inflatievooruitzichten
en het monetair beleid voor de komende periode.
Tot slot geldt dat de huidige inflatiedynamiek een fenomeen is dat zich in veel regio’s
en landen manifesteert en niet beperkt is tot het eurogebied. Centrale banken in verschillende
jurisdicties passen hier hun beleid op aan. In de VS bedroeg de inflatie in december
7,0% j-o-j. De Federal Reserve reduceert haar aankoopprogramma en heeft aangekondigd
de rente dit jaar stapsgewijs te gaan verhogen, te beginnen in maart. Ook de centrale
banken van het Verenigd Koninkrijk en een aantal opkomende economieën hebben recent
de beleidsrente verhoogd of aangekondigd dit te gaan doen. Een uitzondering is China.
Daar stijgen de producentenprijzen, maar is de inflatie voor huishoudens beperkt.
De Chinese centrale bank heeft onlangs de rente juist verlaagd om de afvlakkende economische
groei te stimuleren. China zit immers in een andere economische situatie door hun
afwijkende coronabeleid.
Gevolgen voor Nederland
Huishoudens
Een toename van de inflatie heeft een negatief effect op de koopkracht van huishoudens.
Zij kunnen immers minder goederen en diensten kopen vanuit hetzelfde inkomen. Het
varieert per huishouden in hoeverre zij de gevolgen van inflatie merken. Bovendien
maakt het in het kader van de gestegen energieprijzen een significant verschil of
huishoudens een (meerjarig) energiecontract hebben met vaste prijzen, dan wel een
contract met variabele prijzen. Daarnaast is ook van belang in hoeverre de contractloongroei
reageert op de toegenomen inflatie.
Het CBS weegt alle kostenposten op basis van de totale uitgaven van huishoudens aan
een bepaalde component. Hieruit ontstaat een beeld van de gevolgen van inflatie voor
een gemiddeld uitgavenpatroon. Het daadwerkelijke uitgavenpatroon zal voor ieder huishouden
verschillen. De uiteindelijke gevolgen voor het huishoudboekje kunnen daarom afwijken
van de CBS-berekeningen. Huishoudens die een groot deel van het inkomen besteden aan
boodschappen zullen bijvoorbeeld minder van prijsstijgingen op brandstof merken dan
huishoudens die een relatief groot deel besteden aan benzine. Dit blijkt ook uit een
recent onderzoek van het Nibud.23 Specifieke verschillen in preferenties, zoals roken, kunnen een grote impact hebben
op de prijzen, en dus de inflatie, die worden ervaren. Huishoudens kunnen ook hun
consumptiepatroon (deels) aanpassen in reactie op hogere prijzen.
Voor de gevolgen op huishoudens moet ook worden gekeken naar de vermogensbuffer van
huishoudens. ING bracht vorig jaar naar buiten dat banktegoeden van Nederlandse huishoudens
met gemiddeld € 6.500 zijn toegenomen door gedwongen besparingen tijdens de coronacrisis.24 Het inkomen van de meeste huishoudens daalde niet, terwijl de consumptie wel daalde.
Hierin zit wel een verdelingsvraagstuk. Volgens ING is 70% van de extra spaartegoeden
terecht gekomen bij de helft van de huishoudens met het meeste vermogen en hoogste
inkomen. Aan de andere kant staan huishoudens met risico op armoede. Van deze huishoudens
heeft een groot deel schulden of hooguit een beperkte vermogensbuffer25, en de positie van deze huishoudens is een belangrijk aandachtspunt voor het inkomensbeleid.
Deze huishoudens zijn kwetsbaar bij een stijging van het prijspeil, doordat zij financiële
tegenvallers door hogere inflatie lastig kunnen opvangen. Uw Kamer heeft de commissie
die het sociaal minimum gaat onderzoeken reeds verzocht om aandacht te besteden aan
deze financiële buffers.
Het kabinet weegt inflatieverwachtingen als integraal onderdeel van het koopkrachtbeeld
van huishoudens tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment dat plaatsvindt in het voorjaar.
De inflatieverwachtingen zijn integraal onderdeel van deze analyse. Vanwege de uitzonderlijk
hoge prijsstijging in energie heeft het vorige kabinet aanvullende maatregelen genomen
door het verlagen van de energiebelasting in 2022. Daarnaast heeft het vorige kabinet
middels twee eenmalige regelingen budget beschikbaar gesteld aan gemeenten, om gericht
kwetsbare groepen extra financiële ondersteuning te bieden en de energetische kwaliteit
van de woningen van deze groep te vergroten.
De inflatie in Nederland komt voor een groot deel doordat geïmporteerde goederen zoals
olie en gas duurder zijn geworden, waardoor er een collectief welvaartsverlies is.
Volledige compensatie voor iedereen is hierbij niet mogelijk, zonder dat anderen er
op achteruit gaan of we de rekening doorschuiven naar volgende generaties. Wel kan
er binnen de budgettaire kaders worden gekeken naar de verdeling in de gevolgen van
inflatie. Dit voorjaar wordt met het verschijnen van de nieuwe doorrekening van het
CPB opnieuw het koopkrachtbeeld bekeken. Daarbij worden voorstellen uitgewerkt voor
de kabinetsperiode voor groepen waarvoor de koopkracht er in deze kabinetsperiode
significant op achteruit dreigt te gaan binnen de budgettaire kaders.26 De twee eenmalige regelingen zitten niet in dit koopkrachtbeeld. Hiermee geeft het
kabinet ook invulling aan de motie van het lid Azarkan, waarin het kabinet wordt opgeroepen
om de inflatie te monitoren er hierbij ook naar de koopkracht van (kwetsbare) inkomensgroepen
te kijken.
Bij het nemen van koopkrachtherstellende maatregelen is het belangrijk om macro-economische
effecten in ogenschouw te houden: koopkrachtherstellende maatregelen zijn gericht
op het aanpakken van de gevolgen van de stijgende inflatie, maar dragen niet bij aan
het aanpakken van de oorzaak van de toegenomen inflatie. Integendeel: grote en generieke
koopkrachtherstellende maatregelen brengen het risico met zich mee dat ze de inflatie
verder aanwakkeren. In een recente publicatie waarschuwt DNB in dit kader ook voor
de risico’s van automatische prijscompensatie om de koopkracht te compenseren voor
de huidige, uitzonderlijk hoge inflatie, met name wanneer deze tijdelijk zou zijn.27 Daarnaast is het belangrijk om de compensatie voor stijgende energieprijzen in het
licht te zien van de verduurzamingsopgave van de woningenvoorraad. Het compenseren
van hoge energieprijzen kan de prikkel om te verduurzamen verminderen. De afwegingen
om over te stappen op schonere alternatieven voor energievoorziening kunnen zo verstoord
worden door overheidsingrijpen.
Bedrijfsleven
De drijvers achter de oplopende inflatie hebben ook hun weerslag op het bedrijfsleven
via toenemende productiekosten. Door de sterk aantrekkende vraag in binnen- en buitenland
zijn de energie- en grondstoffenprijzen sterk gestegen. Aanhoudende toeleveringsproblemen
in internationale productieketens tezamen met de aangetrokken vraag zullen tegelijkertijd
via materiaaltekorten de productiekosten verder opdrijven. Dit proces kan versterkt
worden wanneer bedrijven zich indekken tegen verwachte prijsstijgingen door meer voorraden
van goederen aan te leggen. Dit houdt het inflatieproces in stand en leidt tot hogere
kosten van voorraadfinanciering. Uit een analyse van DNB blijkt dat zo’n 33% van de
toegevoegde waarde in de industrie significant wordt belemmerd door materiaaltekorten28. Opvallend is dat delen van de Nederlandse machine-industrie juist profiteren van
de materiaaltekorten. Bepaalde bedrijven profiteren immers van de sterk gestegen vraag
naar de in Nederland geproduceerde geavanceerde chipmachines.
De hoge energieprijzen kunnen grote gevolgen hebben voor bedrijven. De exacte impact
verschilt sterk per sector en individueel bedrijf. De hoge inflatie brengt naast hoge
kosten, ook grote mate van onzekerheid met zich mee. Met name bedrijven die energie-intensief
produceren, zoals in de glas-, kunstmest, zink- en aluminiumproductie en in de glastuinbouw
zullen geconfronteerd worden met de impact van de hoge energieprijzen en de verdere
onzekere ontwikkeling. Daarnaast worden de verschillen in gevolgen veroorzaakt door
de mate waarin bedrijven zich hebben ingedekt tegen stijgende energieprijzen met behulp
van lange termijncontracten en verzekeringen. Hoewel de gevolgen van de hoge energieprijzen
voor individuele bedrijven groot kunnen zijn, zijn de gevolgen voor de Nederlandse
economie als geheel tot nu toe beperkt. Mede omdat de hoge gasprijzen een mondiaal
fenomeen zijn, waardoor de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven veelal niet
verslechtert. Het kabinet zal de prijzen en de gevolgen voor het bedrijfsleven nauwlettend
blijven monitoren. Daarbij kijken we ook naar de consequenties voor de energietransitie.
Het is belangrijk dat de Nederlandse economie minder afhankelijk van gas wordt, en
dat bedrijven hierin investeren. De hoge gasprijzen maken dit echter moeilijker.
Het is nog onduidelijk hoe lang de hoge grondstoffenprijzen en aanbodproblemen zullen
aanhouden. DNB geeft aan dat naarmate deze ontwikkelingen langer voortduren, het risico
toeneemt dat verder oplopende prijzen het gedrag van consumenten en bedrijven gaan
beïnvloeden29. Op korte termijn kunnen bedrijven de stijgende productiekosten beperkt doorberekenen.
Dit komt bijvoorbeeld door hevige prijsconcurrentie of omdat in bepaalde sectoren
gewerkt wordt met langlopende contracten, waardoor prijzen voor een langere periode
vastliggen. Op de middellange termijn bestaat meer flexibiliteit in contracten, en
kunnen bedrijven overwegen om de stijgende productiekosten door te berekenen. Dit
kan zich vertalen in een sterkere doorwerking van stijgingen in de producentprijzen
naar de consumentprijzen en een meer persistente inflatie.
Financiële sector
Een tijdelijke hogere inflatie zal naar verwachting geen groot effect hebben op de
financiële sector. Bij een langdurige hoge inflatie – waarbij centrale banken zich
genoodzaakt voelen het monetaire beleid aan te passen – kunnen risico’s op financiële
markten en bij financiële instellingen echter toenemen.30 Zo zien wij dat, gedreven door de lage rente, particuliere beleggers alsmede professionele
partijen (zoals verzekeraars en vermogensbeheerders) de afgelopen jaren steeds meer
risico’s hebben genomen ten aanzien van hun activablootstellingen. De gevolgen hiervan
zien wij bijvoorbeeld in de aandelenmarkten die op recordhoogtes staan en de markt
voor hefboomleningen die fors is gegroeid de afgelopen tijd. Als de inflatie toeneemt,
worden beleggers mogelijk nerveus. Ze kunnen verwachten dat centrale banken hun ruime
monetaire beleid gaan verkrappen – om te voorkomen dat de inflatie blijft stijgen
– en dat rentes gaan stijgen. Bij stijgende rentes trekken beleggers zich terug uit
meer risicovolle investeringen, wat vervolgens kan leiden tot prijsdalingen onder
risicovolle effecten, snelle verkopen en abrupte correcties op de financiële markten.
Instellingen met een grote blootstelling op dit soort activa zullen hierdoor verliezen
moeten absorberen. Daarnaast zal een stijging van de rente ook de financieringscondities
verslechteren waardoor de uitgifte van nieuwe leningen of obligaties kan stokken.
Bovenstaande geldt met name als centrale banken abrupt en onverwacht het monetaire
beleid verkrappen. Bij geleidelijke en voorspelbare stappen zal dit scenario zich
minder snel voordoen (vandaar dat de centrale banken de financiële markten de laatste
jaren middels forward guidance beter proberen voor te bereiden). Daarnaast hangt de impact van significante verandering
in de rentestand hangt onder meer samen met de mate waarin instellingen het renterisico
actief afdekken.
Hoewel er risico’s kleven aan abrupte schokken of een instabiele transitie naar een
nieuwe situatie, kan op de (middel)lange termijn een hogere rente juist voordelig
uitpakken voor financiële instellingen als banken, omdat rentemarges mogelijk kunnen
gaan stijgen, en voor verzekeraars en pensioenfondsen, omdat relatief veilige effecten
weer voldoende rendement kunnen genereren.
Overheidsfinanciën
Een hogere inflatie heeft naar verwachting per saldo geen grote rechtstreekse gevolgen
voor de Rijksbegroting. Zowel de overheidsuitgaven als de belastinginkomsten nemen
namelijk toe. Een uitzondering zijn de rentebetalingen op de staatsschuld; deze liggen
voor het overgrote deel voor meerdere jaren vast. Ook heeft het kabinet de afgelopen
jaren actief op een verlenging van de gemiddelde looptijd van de staatsschuld gestuurd.
Waar deze looptijd in 2012 nog 3,5 jaar was, is deze gestegen naar 7,9 jaar eind 2021.
Hierdoor is de rentegevoeligheid van de rentelasten voor de begroting significant
gedaald ten opzichte van eerdere periodes.
Het begrotingstekort uitgedrukt als percentage van het bbp kan bij een hogere inflatie
en gelijke rentebetalingen dus gunstig uitvallen. Anderzijds kan een hogere inflatie
– zeker als deze langer aanhoudt – indirect wel zorgen voor een hogere rente op nieuwe
staatsobligaties, wat dit positieve effect op de overheidsfinanciën teniet doet. Op
termijn kan het netto effect zelfs negatief zijn, als de rente meer stijgt dan de
inflatie en dit voor een langere periode aanhoudt. Per saldo is het dus nog onduidelijk
en te vroeg om te stellen of een hogere inflatie op de langere termijn gunstig of
ongunstig zal zijn voor de Rijksbegroting.
Tot slot
Het kabinet houdt uiteraard de ontwikkeling van de inflatie nauwlettend in de gaten.
In het voorjaar wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de koopkrachtontwikkeling.
Mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
De Minister van Financiën,
S.A.M. Kaag
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister van Financiën