Brief regering : Evaluatierapport ´Verstekgangers en verweervoerders´
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting
Nr. 700 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 februari 2022
In het kader van de evaluatie van de herziening van de gerechtelijke kaart door de
commissie Kummeling in 2017 is onderzoek verricht naar het signaal dat waar kantonlocaties
zijn verdwenen, in civiele zaken gedaagden vaker verstek laten gaan. Het onderzoek
wees uit dat er geen significant verband bestaat tussen reisafstanden en (hogere)
verstekpercentages. De Commissie Kummeling deed in haar evaluatie – gelet op het belang
van de bereikbaarheid van gerechten – de aanbeveling hier nader onderzoek naar te
doen. In reactie op deze aanbeveling heb ik op 16 april 2018 nader onderzoek toegezegd.1 Met de aanbieding van het onderzoek «Verstekgangers en verweervoerders. Onderzoek
naar de demografische en sociaal-economische kenmerken van verstekgangers en verweervoerders
in handelszaken in 2018» doe ik deze toezegging gestand2.
Achtergrond onderzoek
Na het uitkomen van het rapport van de commissie Kummeling is door het Wetenschappelijk
Onderzoek en Documentatiecentrum (hierna: WODC) een aanvullend onderzoek gedaan naar
de regio Noord-Nederland.3 Met dit onderzoek en het tijdens de evaluatie gedane onderzoek naar Limburg en Noord-Holland
zijn in totaal drie voor Nederland representatieve arrondissementen onderzocht (namelijk
Limburg, Noord-Nederland en Noord-Holland).4 Daarnaast heeft de Raad voor de rechtspraak in 2019 onderzocht of in de arrondissementen
waar kantonlocaties zijn opgeheven het beroep op de rechter en het aantal vonnissen
bij verstek zich anders ontwikkelt dan elders.5 Dit onderzoek van de Raad voor de rechtspraak bevestigde de conclusie van de onderzoeken
van het WODC dat er geen correlatie bestaat tussen de reisafstand naar de zittingslocatie
en het verstek laten gaan op zitting van de verweerder.
Gegeven de conclusies van de onderzoeken van het WODC en de Raad voor de rechtspraak
is besloten om de toezegging gestand te doen door in zijn algemeenheid, zonder specifieke
relatie met de HGK, onderzoek te doen naar kenmerken van personen die verstek laten
gaan, en daarbij zoveel als mogelijk tegemoet te komen aan de wens van Eerste Kamer
om onderscheid te maken tussen de verschillende groepen gedaagden en verweerders.6
Aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) is door het WODC gevraagd
onderzoek te doen naar de kenmerken van (huishoudens van) gedaagden die in 2018 verstek
hebben laten gaan in handelszaken in vergelijking met zij die verweer voeren. Het
onderzoek is toegespitst op kantonzaken waarbij een natuurlijke persoon niet aan zijn
betalingsverplichting heeft voldaan, bijvoorbeeld overeenkomsten over huur, (consumenten)koop
en ruil, consumentenkrediet, geldlening en opdracht. Zaken over familierecht of arbeidsrecht
maken geen deel uit van het onderzoek.
Het rapport heeft waardevolle verdiepende inzichten opgeleverd over verschillen in
kenmerken van (huishoudens van) gedaagden in handelszaken die verstek laten gaan in
vergelijking met zij die verweer voeren. De resultaten van het onderzoek bevestigen
dat reisafstand nauwelijks een relevante factor lijkt te zijn.
Appreciatie
De aanleiding voor dit onderzoek was het signaal, dat waar kantonlocaties zijn verdwenen,
in civiele zaken gedaagden vaker verstek laten gaan. Uit het onderzoek van het CBS
en ook uit eerder onderzoek van het WODC en van de Raad voor de rechtspraak blijkt
niet dat er een correlatie bestaat tussen de reisafstand naar de zittingslocatie en
het verstek laten gaan op zitting van de verweerder.
Het onderzoek heeft bruikbare informatie opgeleverd en inzicht gegeven in een aantal
demografische en sociaaleconomische kenmerken van (huishoudens van) gedaagden die
in 2018 in de onderzochte handelszaken verstek hebben laten gaan. Daarnaast hebben
de onderzoekers voorstellen gedaan voor een vervolg op dit onderzoek, wat nog meer
zou kunnen worden achterhaald over de persoonlijke kenmerken van gedaagden. Hoewel
dat interessant kan zijn, is het kabinet nu geen voorstander van een vervolgonderzoek
naar meer kenmerken van de verstekgangers, temeer onderzoekers zelf ook aangeven dat
de registratie bij de Rechtspraak hierop nu ook niet is ingericht.
Daar komt bij dat er mede in het kader van de door het vorige kabinet ingezette brede
armoede- en schuldenaanpak al veel bekend is over deze doelgroep.
Het kabinet zal de informatie uit de verschillende onderzoeken betrekken bij de verdere
uitwerking van de thematafels over incasso’s, schulden en deurwaarderij die vorige
zomer ter uitwerking van de motie van het lid Van Beukering- Huijbregts (D66) (Kamerstuk
35 570 XV, nr. 58) hebben plaatsgevonden. Bevindingen komen overeen met wat uit onderhavig onderzoek
naar voren komt en het hiervoor aangehaalde onderzoek naar betalingsregelingen. Hierover
is uw Kamer in de brief van 3 november 2021 geïnformeerd.7
Zoals aangegeven in het coalitieakkoord, zet het kabinet de brede armoede- en schuldenaanpak
met volle kracht door; meer inzet op maatschappelijk effectieve rechtspraak, tegengaan
van opstapeling van schulden door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en
incassokosten en sneller oplossen van probleemschulden door onder andere meer mogelijkheden
te bieden om tot een schuldregeling te komen.
In het licht van deze beleidsreactie en de speerpunten van het kabinet, benoem ik
hierna nog een tweetal initiatieven op het terrein van de rechtspleging die hierop
aansluiten en die worden betrokken bij de verdere uitwerking van de thematafelsessies:
Betalingsregelingen
Op basis van de bevindingen uit het onderzoek van het CBS rondom de kenmerken van
verstekgangers en verweervoerders valt op te maken dat het niet kunnen betalen van
de vordering een veelvoorkomende reden is.
Dat sluit aan bij het WODC onderzoek «Betalingsregelingen – Bevorderen van haalbare
betalingsregelingen bij private schuldeisers» dat op 1 september 2020 is aangeboden
aan uw Kamer en dat eveneens uitgaat van een verstekpercentage van rond de 80 procent.8 Uit dit onderzoek blijkt dat de schuldenaren die wel verschijnen bij de behandeling
van incassozaken op de rolzitting van de kantonrechter dit vaak doen met de gedachte
dat zij ter zitting alsnog een betalingsregeling kunnen treffen. In de regel is dit
echter niet het geval, alleen al omdat de schuldeiser lang niet altijd bij deze zitting
aanwezig is. De rechter kan nu alleen een betalingsregeling vaststellen als de schuldeiser
hiermee (van te voren) instemt.
In de beleidsreactie op het onderzoek van 18 juni 2021 is aangekondigd dat een wetswijziging
wordt voorbereid om de rechter in bepaalde gevallen de bevoegdheid te geven om, een
betalingsregeling op te leggen.9 Voorwaarde daarbij is dat de schuldenaar verschijnt bij de rechter. De verwachting
is dat als bekend is dat rechters de mogelijkheid hebben om betalingsregelingen op
te leggen meer schuldenaren naar de rolzitting van de kantonrechter zullen komen en
dat het aantal verstekzaken zal dalen.
Gelet op de kenmerken van de huishoudens van gedaagden uit het CBS onderzoek, is het
vermoeden dat een grote groep burgers overblijft die vaak meerdere schulden bij verschillende
schuldeisers heeft openstaan en tegelijkertijd onvoldoende of geen vermogen heeft
om binnen afzienbare tijd de openstaande facturen en/of reeds gemaakte betalingsregelingen
af te kunnen lossen. Deze groep burgers laat niet alleen massaal verstek bij de rechter
maar is ook heel lastig te bereiken door schuldeisers, incassobureaus en deurwaarders
in de minnelijke incassofase. Evenmin is deze groep vroegtijdig in beeld van schuldhulpverlening,
waaronder de gemeente. Het kabinet wil met meer inzet op preventie en vroeg signalering
voor de burger er voor zorgen dat problematische schulden worden voorkomen.
Schuldenrechter
De rechtspraak heeft in het visiedocument «schuldenproblematiek en rechtspraak» gesignaleerd
dat de rechtspraak zich zou kunnen organiseren rondom het bredere perspectief van
een incasso- en schuldencasus voor de burger in plaats van hoofdzakelijk per individuele
geldvordering en de verhaalbaarheid daarvan. Zoals aangekondigd in de nota naar aanleiding
van verslag bij het Wetsvoorstel Wijziging Faillissementswet ter verbetering van de
doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling
natuurlijke personen (Wsnp), ben ik in het kader van de maatschappelijk effectieve
rechtspraak (MER) in gesprek met de rechtspraak over pilots met schuldenrechters.
Op dit moment loopt bij een aantal gerechten een initiatief waarbij burgers die een
vordering niet betaald hebben rechtstreeks door de rechtbank worden benaderd in plaats
van via een dagvaarding. De voorlopige uitkomst van dit experiment is dat mensen sneller
naar de zitting komen op uitnodiging van de rechter. Hierin speelt de rechtspraak
in op de behoefte om tot oplossingen te komen bij vorderingen waar een burger mee
geconfronteerd wordt die de primaire levensbehoefte raken en waarbij ook van belang
is dat de burger toegang tot die voorzieningen houdt, zoals bij vorderingen van woningcorporaties,
zorgverzekeringen en nutsvoorzieningen. Het is een goedkope procedure zodat de kosten
die voor rekening komen van de burger beperkt kunnen worden gehouden. Na evaluatie
worden deze pilots landelijk uitgerold in de komende vier jaar.
Schuldregelen
Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kat (D66) over het artikel
«Geregistreerde Schuld Regeling ontvangen» (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 1040) is aangegeven, zal ter vereenvoudiging van het proces van schuldregelen de mogelijkheid
worden verkend hoe in geval van collectieve afwikkeling van een derdenbeslag ook meteen
de erkende private schulden kunnen worden meegenomen waarvoor nog geen gerechtelijke
titel van de civiele kantonrechter is verkregen. Hierbij zal onder andere worden gekeken
naar een mogelijke regierol voor de gerechtsdeurwaarder.
Daarover praat ik graag verder met de rechtspraak en de gerechtsdeurwaarders en andere
partijen die nadrukkelijk ook weer zullen worden betrokken bij de verdere uitwerking
van de thematafels.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming