Brief regering : Witte vlek op pensioengebied
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 573 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 februari 2022
Een goed en fatsoenlijk pensioen is voor alle generaties belangrijk. In Nederland
is het primair aan sociale partners om een aanvullende pensioenregeling overeen te
komen en aan te bieden. Dit is echter niet verplicht. Dat leidt ertoe dat niet alle
werknemers pensioen opbouwen via hun werkgever en er een zogenoemde «witte vlek» ontstaat.
Maatschappelijk gezien vind ik het wenselijk om de witte vlek zo klein mogelijk te
maken. Met de afspraken in het Pensioenakkoord hebben sociale partners zich gecommitteerd
om de witte vlek de komende jaren te reduceren.1 Ook mijn ambtsvoorganger en uw Kamer hebben zich sterk gemaakt voor het verkleinen
van de witte vlek. Ik ben voornemens om die lijn voort te zetten en waar mogelijk
te verstevigen. Ik richt me daarbij in eerste instantie op de uitwerking van het aanvalsplan
witte vlek van de Stichting van de Arbeid (StvdA).
Met het nieuwe pensioenstelsel zal het zwaartepunt van pensioenopbouw naar het begin
van de loopbaan verschuiven. Het wordt daarmee des te belangrijker dat meer jongeren,
die nu nog ongeveer de helft van de witte vlek vormen, pensioen opbouwen. Aangezien
een pensioenregeling een arbeidsvoorwaarde betreft, is het van belang om werkgevers
en werknemers te stimuleren en te ondersteunen bij de totstandkoming van de pensioenregeling.
Dat verkleint daadwerkelijk de witte vlek maar vereist dat er verschillende achtereenvolgende
stappen worden gezet en dat kost tijd. De afgelopen tijd zijn al betekenisvolle maatregelen
getroffen door kabinet en sociale partners die de witte vlek kunnen verkleinen. Dat
is de invoering van de adequate pensioenregeling voor payrollwerknemers per 1 januari
2021 (als onderdeel van de Wet Arbeidsmarkt in Balans) en de per 1 januari 2022 verkorte
wachttijd voor pensioenopbouw voor werknemers in de uitzendsector, die sociale partners
vooruitlopend op de wetgeving zijn overeengekomen. Dit zijn belangrijke maatregelen
die de komende jaren bijdragen aan het vergroten van het aantal werknemers dat aanvullend
pensioen gaat opbouwen.
De meest recente cijfers van het CBS over de witte vlek hebben betrekking op het jaar
2019 en zijn van voor bovengenoemde maatregelen. De cijfers tonen aan dat de omvang
van de witte vlek in 2019 een ongeveer gelijke omvang heeft als in 2016, namelijk
om en nabij de 13%. Dit toont aan dat een blijvende inspanning wordt gevraagd van
mij, van sociale partners en van de pensioensector voor het toegankelijker maken van
het opbouwen van een goed pensioen. Ik onderschrijf dan ook het voorstel van de StvdA
om de komende periode, samen met de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars
en de rijksoverheid, de implementatie van de acties uit het aanvalsplan verder op
te pakken en te stimuleren. Parallel aan de uitwerking van het aanvalsplan is het
van belang om de ontwikkeling van de omvang van de witte vlek te blijven monitoren
en om daarmee te bezien of er aanvullende acties nodig zijn om de witte vlek verder
te verkleinen. Gezamenlijk moeten we er de komende jaren voor zorgen dat voor de uiterlijke
inwerkingtreding van het nieuwe pensioenstelsel in 2027 de witte vlek substantieel
is gereduceerd.
In deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgangsrapportage van het aanvalsplan
van de StvdA (als bijlage bij deze brief meegestuurd)2, over de nieuwe cijfers van het CBS over de omvang van de witte vlek en eventuele
vervolgonderzoeken naar de omvang van de witte vlek.3
Voortgangsrapportage
In het Pensioenakkoord is afgesproken dat de StvdA een aanvalsplan opstelt om de witte
vlek terug te dringen. Op 17 juni 2020 heeft de StvdA dit aanvalsplan gepresenteerd.
Het verkleinen van de witte vlek vergt een gezamenlijke inspanning van sociale partners,
de pensioensector en de overheid. De afgelopen anderhalf jaar heeft de StvdA daarom,
in een werkgroep met de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars en mijn ministerie,
uitvoering gegeven aan de in het aanvalsplan opgenomen acties. De acties zijn nog
niet afgerond. In de voortgangsrapportage geeft de StvdA aan de implementatie van
de voorstellen ook de komende tijd op zich te nemen, met de verwachting dat eind 2022
alle actiepunten zijn opgepakt. Ik wil mijn waardering uitspreken voor de wijze waarop
de werkgroep met de verschillende acties uit het aanvalsplan aan de slag is gegaan.
Ik wil hen eveneens bedanken voor de voortgangsrapportage die zij op 6 december 2021
hebben gepresenteerd.
In de voortgangsrapportage wordt voorts toegelicht wat er is gebeurd met de 22 acties
die zijn benoemd in het aanvalsplan. De acties zijn onderverdeeld op basis van de
vraag op wie de acties betrekking hebben: «ongebonden werkgevers», «gebonden werkgevers»
of alle werkgevers en werknemers gezamenlijk.4
De afgelopen anderhalf jaar zijn er belangrijke stappen gezet. Een aantal acties is
reeds opgepakt en uitgewerkt (bijvoorbeeld het in het Engels beschikbaar maken van
mijnpensioenoverzicht.nl), terwijl andere acties het komende jaar uitgewerkt worden.5 Vooralsnog vergt één actie meer tijd, die wordt daarom op de langere termijn opgepakt,
het betreft het ontwikkelen van een basispensioen-regeling voor kleine werkgevers
in de tweede pijler. De StvdA geeft in de voortgangsrapportage aan dat dit besloten
is met het oog op de aanstaande wijzigingen van het wettelijk pensioenkader. De uitvoering
van dit actiepunt wordt daarom door de StvdA opgepakt na inwerkingtreding van de nieuwe
pensioenwet.
In mijn reactie zal ik overkoepelend reageren op de voortgangsrapportage en zal ik
specifiek reageren op de actiepunten waar een oproep aan de rijksoverheid wordt gedaan.
Hierna zal ik ingaan op een aantal van deze acties.
Ongebonden werkgevers en werknemers
Er zijn acties opgepakt om het pensioenbewustzijn onder werkgevers en werknemers te
vergroten. Zo attendeert de Kamer van Koophandel startende ondernemers erop dat het
van belang is om na te gaan of er een bedrijfstakpensioenregeling is. Uit de CBS-cijfers
blijkt dat relatief veel werknemers in dienst zijn bij een jong of klein bedrijf en
geen pensioen opbouwen, de zogenoemde «witte werknemers». Om werkgevers en werknemers
tot een pensioenovereenkomst te laten komen, is het belangrijk om werkgevers te stimuleren
en te ondersteunen zodat zij snel en makkelijk over de goede informatie kunnen beschikken.
Een aantal acties uit het aanvalsplan richt zich daarom op het verlagen van de drempels
voor met name kleine (en jonge) werkgevers om een pensioenregeling aan te bieden.
Zo is bijvoorbeeld het meld- en informatiepunt geenpensioen.nl bij de SER opgericht.
Op die website is onder andere een handreiking te vinden die werkgevers ondersteunt
om de stappen te doorlopen om tot een pensioenregeling te komen. Op het moment dat
daadwerkelijk een pensioenregeling wordt getroffen, neemt de witte vlek af.
Gebonden werkgevers
De acties uit het aanvalsplan richten zich daarnaast op de gebonden werkgevers. Het
gaat daarbij vooral om de actualisering van de werkingssfeer, de implementatie en
de uitvoering van de verplichtstelling.6 Ook hier geldt dat het belangrijk is dat vele partijen, ieder vanuit diens eigen
rol, een bijdrage leveren om de witte vlek te verkleinen. In de voortgangrapportage
wordt de rijksoverheid opgeroepen om een aantal acties op te pakken. Het betreft bijvoorbeeld
de oproep om, eventueel samen met de Pensioenfederatie te zoeken naar een alternatief
voor de sectorcodes die nu gehanteerd worden om te beoordelen welke werkgevers verplicht
zijn aangesloten bij een bedrijfstakpensioenfonds. Deze sectorcodes komen op termijn
te vervallen. De vervanging daarvan wordt nog uitgewerkt. Het belang van pensioenfondsen
wordt daarbij betrokken, zodat zij ook in de toekomst kunnen nagaan wie verplicht
deelnemen aan het pensioenfonds. Het vinden van een werkbaar, breed gedragen alternatief
kost tijd. Mijn ministerie is in overleg met de Pensioenfederatie om gezamenlijk op
zoek te gaan naar mogelijke alternatieven. Daarbij worden de eventuele mogelijkheden
van de SBI-codes betrokken. Ik zal daarbij in overleg treden met de hiervoor verantwoordelijke
partijen. Dit is een complex vraagstuk omdat de sectorcodes en de SBI-codes door verschillende
instanties op verschillende wijze worden gebruikt. Vooralsnog geldt dat pensioenfondsen
gebruik kunnen maken van de bestaande sectorcodes.
Overige maatregelen
Tot slot gaat de voortgangsrapportage nog in op de overige maatregelen. De StvdA roept
de rijksoverheid op om bij een herziening van de Aanbestedingswet te bezien of het
hebben van een pensioenregeling een voorwaarde kan zijn bij aanbestedingen. De Aanbestedingswet
is op Europese regels gebaseerd en biedt mogelijkheden om voorwaarden te verbinden
aan het uitvoeren van overheidsopdrachten en deze mee te wegen in een aanbestedingsprocedure.
Daarbij geldt dat dergelijke voorwaarden verband moeten houden met het voorwerp van
de opdracht. Algemene eisen aan de interne bedrijfsvoering van een inschrijver welke
betrekking hebben op het algemeen ondernemingsbeleid vallen daar niet onder en kunnen
dus niet bij een aanbesteding als een bijzondere voorwaarde worden opgenomen. Dit
vloeit voort uit Europese aanbestedingsrichtlijnen. Een aanpassing om dit wel mogelijk
te maken vraagt daarom ook om aanpassing van Europese regels.
Een laatste punt dat ik wil uitlichten is het initiatief vanuit de StvdA om ook komend
jaar te bezien of aangesloten kan worden bij toekomstige campagnes om de witte vlek
onder de aandacht te brengen. Het belang hiervan onderschrijf ik. In het verlengde
hiervan is ook de aanbeveling gedaan om te bezien of werknemers bijvoorbeeld jaarlijks
een (standaard) brief of notificatie toegestuurd kunnen krijgen wanneer zij geen pensioen
opbouwen, zodat zij niet voor verrassingen komen te staan. Mijn ministerie zal hiervoor
de komende tijd in gesprek gaan met de Belastingdienst en daarbij bezien of dit uitvoeringstechnisch
op korte termijn haalbaar is. Dit sluit aan bij het initiatief in het StvdA-aanvalsplan
om als werkgever de werknemer bewuster te maken of er sprake is van pensioenopbouw.
Hiertoe zal de werkgroep van de StvdA dit jaar met salarisadministrateurs in gesprek
gaan.
Wachttijd uitzendsector
De StvdA heeft naast de 22 oplossingsrichtingen in het aanvalsplan mijn ambtsvoorganger
geadviseerd om de maximale wachttijd voor pensioenopbouw in de uitzendsector in lijn
te brengen met de wachttijd die reeds geldt voor de overige sectoren, namelijk maximaal
twee maanden in plaats van 26 weken. Dit advies is overgenomen en wordt verankerd
in het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Vanwege de latere inwerkingtreding van genoemd
wetsvoorstel zou de verkorte wachttijd op zich laten wachten.7 Sociale partners hebben in plaats van te wachten het heft in eigen handen genomen
en de wachttijd vooruitlopend op de nieuwe wet gereduceerd tot 8 gewerkte weken. Vanaf
1 januari 2022 geldt de verkorte wachttijd, dit draagt direct bij aan het verkleinen
van de witte vlek.8 Ik waardeer deze actieve houding.
Omvang witte vlek
Het onderzoek dat het CBS op 14 januari 2022 heeft gepubliceerd heeft betrekking op
de witte vlek in 2019.9 De cijfers hebben daarmee betrekking op het jaar voorafgaand aan het aanvalsplan
en de genoemde maatregelen. Het onderzoek dient daarmee als een nulmeting met betrekking
tot de inzet van sociale partners, de pensioensector en het kabinet ten aanzien van
het terugdringen van de witte vlek. De komende jaren zullen de effecten van deze inzet
zichtbaar moeten worden.
In 2019 (peildatum 20 december 2019) waren er 6,98 miljoen werknemers in Nederland.
Daarvan bouwden 936 duizend werknemers geen pensioen op via hun werkgever (zogenaamde
witte werknemers). De witte vlek in 2019 komt daarmee uit op ongeveer 13,4%. In 2016
waren er 6,56 miljoen werknemers, waarvan 856 duizend witte werknemers, wat neerkwam
op een witte vlek van 13,1%.10, 11 Dit bete
kent dat de witte vlek als aandeel van het totaal aantal werknemers tussen 2016 en
2019 redelijk stabiel was. Uit de onderverdeling van de witte vlek naar karakteristieken
van werknemers valt, in vergelijking met de resultaten van 2016, een aantal aspecten
op.12
Migratieachtergrond
Uit de cijfers van het CBS-onderzoek blijkt dat het aantal werknemers dat geen aanvullend
pensioen opbouwt met een 1e generatie migratieachtergrond met 95 duizend werknemers is toegenomen, van 147 duizend
in 2016 naar 242 duizend in 2019.13 Tegelijkertijd nam het aantal werknemers op de arbeidsmarkt met een 1e generatie migratieachtergrond ook toe, van 766 duizend in 2016 naar 1,09 miljoen
in 2019. Het percentage werknemers zonder aanvullend pensioen binnen de groep Nederlandse
werknemers met een 1e migratieachtergrond is per saldo toegenomen van 19% in 2016 naar 22% in 2019. Binnen
de totale witte vlek is het aandeel werknemers met een 1e generatie migratieachtergrond toegenomen van 17% in 2016 naar 26% in 2019.
Uit het onderzoek is niet op te maken wanneer deze mensen naar Nederland zijn toegekomen
en welke leeftijd zij hebben. Ook is niet duidelijk of deze werknemers tijdelijk verblijven
in Nederland of zich permanent zullen vestigen. Bij een permanent verblijf zal het
niet opbouwen van aanvullend pensioen en een onvolledige AOW-opbouw gevolgen hebben
voor de oudedagsvoorziening. Het aanvullend pensioen is voor tal van werknemers met
een onvolledige AOW-opbouw een mogelijkheid om de gevolgen daarvan in de oudedagsvoorziening
geheel of gedeeltelijk op te vangen. Waar dat uiteindelijk niet mocht lukken en de
oudedagsvoorziening bij gepensioneerd verblijf in Nederland onder het sociaal minimum
voor ouderen zou uitkomen, kan een beroep worden gedaan op de Aanvullende inkomensvoorziening
voor ouderen (AIO). De AIO is potentieel een belangrijk vangnet voor deze groep en
daarom zet ik mij in voor het actief informeren van burgers over hun rechten op AOW
en AIO en voor ondersteuning bij het aanvragen daarvan.
Vanwege de in dit onderzoek niet beschikbare kenmerken van de toegenomen groep werknemers
met een 1e generatie migratieachtergrond en de zojuist genoemde potentiële gevolgen, zal ik
het CBS vragen om aanvullend onderzoek te doen naar de kenmerken en karakteristieken
van werknemers met een migratieachtergrond, met nadruk op diegenen die geen aanvullend
pensioen opbouwen. De uitkomsten van dit onderzoek zal ik vervolgens bespreken met
de StvdA om te bezien of er aanvullende maatregelen nodig zijn.
Vermogen huishouden14
Het aantal «witte werknemers» in een huishouden met een vermogen minder dan 10.000 euro
of tussen de 10.000 en 20.000 euro is zowel absoluut als relatief afgenomen. In 2016
betrof dit 430 duizend witte werknemers (50%), terwijl dit in 2019 348 duizend witte
werknemers betrof (37%). Bij de witte werknemers in een huishouden met een hoger vermogen
is het tegengestelde te zien. Bij vermogens van 50.000 euro tot 100.000 euro en vooral
bij vermogens van 100.000 euro en meer is een sterke toename te zien. Gezamenlijk
betrof de groep witte werknemers in huishoudens met genoemde hogere vermogens in 2016
nog 31% van de witte vlek, in 2019 was dit 40%.
Werknemers boven en onder WML
In het onderzoek van het CBS naar de omvang van de witte vlek in 2016 werd een uitsplitsing
gemaakt naar werknemers en witte werknemers met een fiscaal jaarloon boven het wettelijk
minimumloon (WML). Daaruit bleek dat van de in totaal 6,56 miljoen werknemers 6,16
miljoen werknemers een fiscaal jaarloon hadden boven het WML, er waren dus 400 duizend
werknemers met een fiscaal jaarloon onder het WML. Over die laatste groep werden destijds
geen aanvullende gegevens gevraagd. In dit onderzoek is het CBS gevraagd om dat wel
inzichtelijk te maken. Daaruit blijkt dat er in 2019 350 duizend werknemers met een
fiscaal jaarloon onder het WML waren, waarvan 143 duizend witte werknemers. Deze groep
bestaat voor het overgrote deel uit 21- tot 35-jarigen (250 duizend werknemers waarvan
105 duizend witte werknemers). Het zijn in grote mate alleenstaanden en/of werknemers
met een flexibel dienstverband. Het is zeer waarschijnlijk dat hierin veel studenten
met een tijdelijke (bij)baan zijn vertegenwoordigd. De redenen waarom zij geen pensioen
opbouwen zijn niet op te maken uit dit onderzoek. Dit kan gedeeltelijk verklaard worden
doordat het inkomen niet hoger ligt dan de franchise waardoor pensioenopbouw niet
plaatsvindt.15
Uitzendkrachten en payroll
Het CBS heeft wederom inzage gegeven in de categorie uitzendkrachten. Daaruit blijkt
dat van de 435 duizend werknemers, 170 duizend werknemers minder dan een halfjaar
in dienst waren bij dezelfde werkgever op het peilmoment. Daarvan hadden 50 duizend
werknemers desondanks actieve pensioenaanspraken en 120 duizend werknemers hadden
geen actieve pensioenaanspraken. Bij een aanname dat het aantal werknemers evenredig
is verdeeld over de tijd, kan worden gesteld dat de verkorting van de wachttijd ertoe
leidt dat ongeveer 118 duizend werknemers in de uitzendsector (eerder) zullen beginnen
met het opbouwen van pensioen.16 Deze maatregel verkleint in dat geval de witte vlek significant, van 936 duizend
witte werknemers naar 818 duizend witte werknemers. Ook de wettelijke verplichting
voor een adequate pensioenregeling voor payroll-werknemers (ingegaan per 1 januari
2021) is nog niet verwerkt in deze cijfers van het CBS. Dat betreft 20 duizend witte
werknemers. Het totaal aantal witte werknemers zou daarmee dalen naar 798 duizend.
Op een totaal van 6,96 miljoen werknemers betekent dit een daling van de witte vlek
van 13,4% naar 11,4%.
Grootte en leeftijd bedrijf
De onderverdeling van de witte vlek naar grootte en leeftijd van het bedrijf toont
grotendeels een vergelijkbaar beeld met de cijfers uit 2016. Kleine bedrijven (met
1 tot 10 werkzame personen) hadden in 2019 gezamenlijk 283 duizend witte werknemers
in dienst (30% van de witte vlek). Bedrijven die korter dan twee jaar bestonden op
het peilmoment hadden in 2019 62 duizend witte werknemers in dienst (7%), in 2016
waren dit er nog 85 duizend (10%). Daarbij is wel de kanttekening te maken dat het
aantal zogenaamde jonge bedrijven ook aanzienlijk is afgenomen, in 2019 waren dit
er 223 duizend terwijl dit er in 2016 nog 376 duizend waren. Ook is er een relatief
groot aandeel witte werknemers binnen het totaal van werknemers bij jonge en kleine
bedrijven. In 2019 was dit bij kleine bedrijven ongeveer 36% (wat neerkomt op 283
duizend witte werknemers) en bij jonge bedrijven 28% (wat neerkomt op 62 duizend witte
werknemers). In het aanvalsplan zijn veel maatregelen17 gericht op startende en kleine werkgevers, deze cijfers tonen te meer aan dat die
maatregelen van groot belang zijn.
Vervolg
Het terugdringen van de witte vlek vereist een continue inspanning van sociale partners,
de pensioensector en van het kabinet. De nieuwe cijfers van het CBS laten des te meer
zien dat de omvang van de witte vlek geen tijdelijk fenomeen is. Hoewel de cijfers
betrekking hebben op een moment van voor het aanvalsplan en er sindsdien aanvullende
maatregelen zijn getroffen zoals de adequate pensioenregeling voor payrollwerknemers
en de verkorting van de wachttijd, blijft het om inspanning vragen. Deze inspanning
zal zich minimaal uiten in de verdere uitwerking en implementatie van het aanvalsplan
witte vlek van de StvdA. Ik kijk daarom ook uit naar het volgende rapport van de StvdA.
Daarna zijn er minstens twee belangrijke weegmomenten. De eerste is wanneer cijfers
beschikbaar zijn over 2022, een jaar voor afronding van de implementatie van de acties
uit het aanvalsplan, naar verwachting zijn deze medio 2023 beschikbaar. Mijn streven
is om dan het volgende CBS-onderzoek uit te laten voeren.
Het tweede moment is wanneer onderzoek mogelijk is met cijfers over 2024, een jaar
na afronding van de implementatie van de acties uit het aanvalsplan, naar verwachting
is dit medio 2025, een goed moment om te bezien of de witte vlek substantieel is gereduceerd.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
Bijlage 1. Overzicht werknemers en witte werknemers naar kenmerken 2016 en 2019 (aantallen
x 1.000; tussen haakjes percentage weergegeven als aandeel van de totale witte vlek;
bron: CBS)
Werknemers totaal
Witte werknemers
2016
2019
2016
2019
Totaal
6 556
6 983
856
936
Geslacht
Man
3 421
3 603
471 (55%)
509 (54%)
Vrouw
3 135
3 381
386 (45%)
427 (46%)
Migratieachtergrond
Nederlandse achtergrond
5 105
5 241
556 (65%)
561 (60%)
1e generatie migratieachtergrond
766
1 093
147 (17%)
242 (26%)
2e generatie migratieachtergrond
543
608
88 (10%)
94 (10%)
Wel/geen partner
Alleenstaand
2 244
2 501
431 (50%)
486 (52%)
Partner zonder baan of jaarloon onder WML
862
777
99 (12%)
96 (10%)
Partner met baan en jaarloon boven WML, geen witte vlek
2 799
2 985
231 (27%)
245 (26%)
Partner met baan en jaarloon boven WML, wel witte vlek
337
373
62 (7%)
71 (8%)
Partner is zelfstandige
314
348
34 (4%)
38 (4%)
Gestandaardiseerd huishoudensinkomen
Minder dan 20 000 euro
890
688
202 (24%)
177 (19%)
20 000 tot 30 000 euro
2 131
1 884
235 (28%)
209 (22%)
30 000 tot 40 000 euro
1 914
2 144
178 (21%)
198 (21%)
40 000 tot 50 000 euro
857
1 165
80 (9%)
113 (12%)
50 000 euro en meer
509
764
59 (7%)
94 (10%)
Bezit eigen woning
Wel eigen woning
4 446
4 638
432 (51%)
457 (49%)
Geen eigen woning
1 840
1 994
320 (37%)
331 (35%)
Vermogen huishouden
Minder dan 10 000 euro
2 749
1 979
388 (45%)
311 (33%)
10 000 tot 20 000 euro
357
331
42 (5%)
37 (4%)
20 000 tot 50 000 euro
625
729
63 (7%)
71 (8%)
50 000 tot 100 000 euro
639
859
60 (7%)
78 (8%)
100 000 euro en meer
1 931
2 747
202 (24%)
294 (31%)
Jaarloon als werknemer
Minder dan 35 000 euro
4 115
3 922
682 (80%)
695 (74%)
35 000 – 70 000 euro
2 030
2 478
133 (16%)
182 (19%)
Meer dan 70 000 euro
411
584
41 (5%)
60 (6%)
Soort dienstverband
Vast
4 490
4 768
347 (41%)
385 (41%)
Flexibel (flexibel aantal uren of tijdelijk dienstverband)
2 066
2 215
509 (59%)
551 (59%)
Economische activiteit bedrijf
Landbouw, visserij, bouwnijverheid en industrie
988
1 063
79 (9%)
86 (9%)
Commerciële dienstverlening
3 185
3 392
598 (70%)
646 (69%)
Niet-commerciële dienstverlening
2 121
2 268
113 (13%)
136 (15%)
Grootte bedrijf
1 tot 10 werkzame personen
780
784
267 (31%)
283 (30%)
10 tot 50 werkzame personen
1 037
1 100
170 (20%)
183 (20%)
50 tot 100 werkzame personen
506
536
58 (7%)
60 (6%)
100 of meer werkzame personen
4 234
4 564
362 (42%)
410 (44%)
Leeftijd bedrijf
Korter dan 2 jaar
376
223
85 (10%)
62 (7%)
2 tot 5 jaar
499
560
97 (11%)
113 (12%)
5 tot 8 jaar
511
516
87 (10%)
97 (10%)
8 jaar of langer
5 102
5 634
547 (64%)
626 (67%)
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.