Brief regering : Fiche: Mededeling en Richtlijn Platformwerk
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3299
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Prüm II-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3292)
Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten (Kamerstuk
22 112, nr. 3293)
Fiche: Mededeling Actieplan Sociale Economie (Kamerstuk 22 112, nr. 3294)
Fiche: Raadsaanbeveling individuele leerrekeningen (Kamerstuk 22 112, nr. 3295)
Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (Kamerstuk
22 112, nr. 3296)
Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297)
Fiche: Herziening van de Schengengrenscode (Kamerstuk 22 112, nr. 3298)
Fiche: Mededeling en Richtlijn Platformwerk
Fiche: Verordening anti-dwang instrument (Kamerstuk 22 112, nr. 3300)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra
Fiche: Mededeling en Richtlijn Platformwerk
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
– Mededeling «Betere arbeidsvoorwaarden voor een sterker sociaal Europa: alle voordelen
van digitalisering benutten voor de toekomst van werk».
– Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verbetering
van de arbeidsvoorwaarden bij platformwerk.
– Ontwerprichtsnoeren ter verduidelijking van de toepassing van het EU-mededingingsrecht
op collectieve overeenkomsten van zelfstandigen zonder personeel, die hun arbeidsvoorwaarden
willen verbeteren.
b) Datum ontvangst Commissiedocument
december 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021) 761, COM (2021) 762 en COM (2021) 8838
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52021PC07…
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2021%3A761%3A…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2021) 396
f) Behandelingstraject Raad
Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
h) Rechtsbasis
Artikel 153, lid 2 punt b in samenhang met artikel 153, lid 1, punt b en artikel 16,
lid 2 VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Commissie stelt dat digitale arbeidsplatformen (hierna aangeduid als «arbeidsplatformen»)
kansen creëren voor bedrijven, werknemers en zelfstandigen, en consumenten een betere
toegang tot diensten bieden. Nieuwe manieren van werken brengen echter ook nieuwe
uitdagingen mee. De Commissie wil met dit pakket de uitdagingen aanpakken die platformwerk
met zich meebrengt. Het pakket beoogt de arbeidsvoorwaarden en sociale rechten van
mensen die via platforms werken te verbeteren, en daarmee voorwaarden te scheppen
voor een duurzame ontwikkeling van de Europese platformeconomie. De Commissie wil
dat de EU model staat voor toekomstige wereldwijde normen voor hoogwaardig platformwerk.
In de mededeling wijst de Commissie erop dat de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie
een steeds grotere uitdaging vormt, ook in de platformeconomie. Voor werkenden leidt
een onjuiste kwalificatie tot ontoereikende arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming.
Lidstaten lopen inkomsten uit belasting en bijdragen aan sociale premies mis. Daarbij
roept de inzet van algoritmen in platformwerk vragen op over verantwoordingsplicht
en transparantie. In de mededeling licht de Commissie toe hoe zij deze uitdagingen
wil adresseren. De Commissie verzoekt de lidstaten, de sociale partners en alle relevante
belanghebbenden om – in aanvulling op de voorgestelde richtlijn – concrete maatregelen
te treffen om de arbeidsvoorwaarden van platformwerkers te verbeteren. De Commissie
noemt in dat kader bijvoorbeeld adequate publiekrechtelijke handhaving en het bevorderen
van de sociale dialoog.
Het richtlijnvoorstel beoogt dat platformwerkers de juiste arbeidsrechtelijke kwalificatie
hebben – of kunnen krijgen – die overeenkomt met hun daadwerkelijke verhouding tot
het arbeidsplatform en dat zij toegang krijgen tot de toepasselijke arbeidsrechten
en sociale bescherming; te zorgen voor billijkheid, transparantie en verantwoordingsplicht
bij aansturing via algoritmen in de context van platformwerk; en de transparantie,
traceerbaarheid en het bewustzijn van ontwikkelingen op het gebied van platformwerk
en de handhaving van de toepasselijke regels te verbeteren voor iedereen die via een
arbeidsplatform werkt, met inbegrip van mensen die grensoverschrijdend actief zijn.
Daartoe omvat het richtlijnvoorstel ten eerste een weerlegbaar rechtsvermoeden van
werknemerschap met omgekeerde bewijslast. Nadat is vastgesteld of er sprake is van
een arbeidsplatform en van platformwerk treedt het rechtsvermoeden in werking wanneer
aan ten minste twee van de volgende vijf criteria is voldaan; het arbeidsplatform
bepaalt effectief de hoogte van de (maximale) vergoeding; er worden eisen gesteld
aan uiterlijk, gedrag jegens de ontvanger van de dienst of de uitvoering van de werkzaamheden;
er wordt toezicht gehouden op de uitvoering van de werkzaamheden of de kwaliteit van
de uitgevoerde werkzaamheden wordt nagegaan; de vrijheid om de werktijd in te richten,
taken te aanvaarden of te weigeren en om van onderaannemers of vervangers gebruik
te maken wordt beperkt, waaronder door het opleggen van sancties; en de mogelijkheid
voor de werkende om zelf een klantenbestand op te bouwen of werk voor derden uit te
voeren wordt beperkt.
Zowel het arbeidsplatform als de platformwerker kunnen het rechtsvermoeden weerleggen
in gerechtelijke en/of administratieve procedures. Daarbij ligt de bewijslast bij
het arbeidsplatform. Als de persoon die het platformwerk verricht aanvoert dat er
sprake is van werk als zelfstandige dan moet het arbeidsplatform bijdragen aan de
goede afwikkeling van de procedure, met name door alle relevante informatie waarover
het beschikt te verstrekken. Ook publiekrechtelijke instanties moeten zich kunnen
baseren op het rechtsvermoeden en zorgen dat de maatregel effectief voorziet in de
bescherming van de werkende.
Ten tweede omvat het voorstel regels over de toepassing van algoritmen. Deze zien
op transparantie over en het gebruik van geautomatiseerde controle en besluitvorming,
de verplichting van menselijk toezicht op geautomatiseerde controle en besluitvorming
en de effecten op de fysieke en mentale gezondheid en veiligheid van platformwerkers,
het recht van platformwerkers om binnen een week een onderbouwing te krijgen van geautomatiseerde
beslissingen en het recht om te kunnen verzoeken deze te laten herzien, de verplichting
voor platformbedrijven om platformwerkers of hun vertegenwoordigers te informeren
en consulteren over beslissingen ten aanzien van de inzet van algoritmen, bijvoorbeeld
als er nieuwe vormen van geautomatiseerde controle of besluitvorming worden geïntroduceerd
of belangrijke wijzigingen worden aangebracht.
Het voorstel bevat daarnaast de verplichting voor arbeidsplatformen om de werkzaamheden
die worden verricht door platformwerkers aan te melden bij de bevoegde autoriteiten
van de lidstaat waarin de werkzaamheden worden verricht. Ook zijn zij verplicht om
relevante gegevens met deze autoriteiten te delen inclusief informatie over het aantal
personen dat werkt voor de betreffende platformbedrijven, hun arbeidsrelatie en de
toepasselijke arbeidsvoorwaarden, als deze eenzijdig worden vastgesteld door het arbeidsplatform
en van toepassing zijn op een groot aantal contractuele verhoudingen.
Als een platformwerker van mening is dat hij of zij is ontslagen of soortgelijk nadeel
ondervindt (zoals deactivering van het account) omdat hij of zij gebruik heeft gemaakt
van de in het richtlijnvoorstel vastgestelde rechten, en feiten kan aanbrengen die
dit aannemelijk maken, moet het platform bewijzen dat het ontslag of de vermeende
nadelige behandeling het gevolg was van andere objectieve redenen. Vertegenwoordigers
van personen die platformwerk verrichten of andere (juridische) entiteiten kunnen
gerechtelijke of administratieve procedures inleiden om de rechten of verplichtingen
uit hoofde van de voorgestelde richtlijn af te dwingen. Lidstaten moeten zorgen voor
toegang tot geschillenbeslechting en zorgen voor een recht op verhaal, inclusief een
passende schadevergoeding. Lidstaten moeten tevens adequate rechtsbescherming bieden
tegen nadelige behandeling door het arbeidsplatform. Tot slot vereist de voorgestelde
richtlijn dat lidstaten in geval van het niet nakomen van verplichtingen uit de voorgestelde
richtlijn sancties vaststellen en waarborgen dat die sancties worden toegepast en
dat arbeidsautoriteiten en toezichthoudende autoriteiten voor gegevensbescherming
samenwerken, onder meer door relevante informatie uit te wisselen.
De Commissie beoogt met de ontwerprichtsnoeren rechtszekerheid te bieden en ervoor
te zorgen dat het EU-mededingingsrecht bepaalde zelfstandigen zonder personeel niet
verhindert hun arbeidsvoorwaarden (met inbegrip van de beloning) collectief te verbeteren.
De ontwerprichtsnoeren zijn niet beperkt tot platformwerk. Op basis van bestaande
jurisprudentie beschrijven de ontwerprichtsnoeren de omstandigheden waarin zelfstandigen
zonder personeel vergelijkbaar zijn met werknemers en niet zijn onderworpen aan het
kartelverbod in het kader van het mededingingsrecht (artikel 101 VWEU). Ook verduidelijken
de ontwerprichtsnoeren dat bepaalde overeenkomsten geen aanleiding geven tot interventie
op grond van dit verbod. Voor de ontwerprichtsnoeren is een openbare raadpleging gestart.
Belanghebbenden kunnen tot en met 25 februari 2022 reageren. Daarna worden ze door
de Commissie vastgesteld. De richtsnoeren zijn bindend voor de Commissie bij haar
latere uitlegging en handhaving van de mededingingsregels van de EU.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft in haar impact assessment verschillende alternatieven voor regelgeving
beoordeeld. De niet gekozen alternatieven werden over het algemeen als minder efficiënt
en minder doeltreffend beschouwd en minder coherent met de doelstellingen van het
voorgestelde pakket en met de overkoepelende waarden en doelstellingen van de EU.
De kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de voorgestelde maatregelen laat volgens
de Commissie zien dat de voorgestelde maatregelen de beste garanties bieden op een
betere bescherming van platformwerkers, terwijl digitale arbeidsplatforms meer rechtszekerheid
en voorwaarden voor duurzame groei wordt geboden. Bedrijven die concurreren met arbeidsplatforms
profiteren van een gelijk speelveld. De transparantie en traceerbaarheid van platformwerk
zou eveneens verbeteren, ook in grensoverschrijdende situaties, met positieve effecten
voor de nationale autoriteiten in de zin van een betere handhaving van de bestaande
arbeids- en belastingregels en een betere inning van belastingen en premies voor sociale
zekerheid. Volgens het impact assessment van de Commissie zouden de lidstaten kunnen
profiteren van maximaal 4 miljard euro aan verhoogde belastingopbrengsten en sociale
zekerheidspremies. Dit wordt niet verder onderbouwd. Tegenover de hogere belastingopbrengsten
en sociale zekerheidspremies staan hogere uitgaven aan de sociale zekerheid door de
lidstaten. In het impact assessment wordt hier niet op ingegaan. De kosten voor arbeidsplatforms
stijgen volgens het impact assessment naar verwachting met 4,5 miljard euro.
Het kabinet zal bij de bespreking van het impact assessment aan de Europese Commissie
vragen deze cijfers te verduidelijken.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Onder meer door de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR), de Commissie
Regulering van Werk en door de Sociaaleconomische Raad (SER)1 zijn de afgelopen jaren bouwstenen en voorstellen aangereikt om de arbeidsmarkt te
hervormen. Deze voorstellen hebben, net als het voorstel van de Commissie, onder meer
tot doel om schijnzelfstandigheid tegen te gaan en de positie van kwetsbare werkenden
te versterken.
Naast deze aanbevelingen voor de arbeidsmarkt in den brede, geldt dat zich nadrukkelijk
in de platformeconomie kansen en bedreigingen manifesteren van technologische innovatie.
Daar heeft het kabinet al enige tijd bijzondere aandacht voor. Aan de ene kant vervullen
platforms een nuttige matchingsfunctie en bieden zij flexibiliteit en innovatieve
dienstverlening. Aan de andere kant kan de positie van werkenden bij platforms onder
druk staan. Daarbij komt dat bij nieuwe vormen van werk, zoals platformwerk, discussie
kan ontstaan over de vraag of de aansturing die bij dat werk hoort, al dan niet kwalificeert
als gezag. Platforms die gericht zijn op het laten verrichten van werk door platformwerkers
kunnen met behulp van geavanceerde technologie, met prikkels en nudges, in feite een vorm van gezag over de platformwerker uit te oefenen, die afwijkt van
de traditionele manier van gezag uitoefenen. Bij dergelijke vormen van platformwerk
is in feite sprake van werknemerschap, zoals ook meermaals door de rechter is geoordeeld2, terwijl de werkende niet de bijbehorende bescherming krijgt. Het vorige kabinet
maakte zich daar zorgen over en heeft in de voortgangsbrieven «Werken als zelfstandige»
aangegeven te onderzoeken hoe de positie van platformwerkers kan worden versterkt.3
In de kabinetsreactie op de Commissie Regulering van Werk en de WRR is door het vorige
kabinet aangegeven dat het aan het huidige kabinet is om de bouwstenen en voorstellen
voor hervorming van de arbeidsmarkt uit te werken.4 Het vorige kabinet heeft daarbij aangegeven, gezien de bijzondere aard van de problematiek
bij platformwerk, daarop vooruitlopend een start te zullen maken met de uitwerking
van of en hoe een rechtsvermoeden voor platformwerkers geoperationaliseerd kan worden
zodat het in de praktijk ondersteuning kan bieden aan platformwerkers5, en zodat uitvoeringsorganisaties zoals het UWV en toezichthouders zoals de Belastingdienst
en de Nederlandse Arbeidsinspectie beter in staat zijn om effectief toezicht te houden.
Het huidige kabinet bouwt voort op de analyses van het vorige kabinet met het eindrapport
van de Commissie Borstlap en het SER-MLT-advies als leidraad voor de inrichting van
de arbeidsmarkt van de toekomst. Het kabinet is van opvatting dat het goed is dat
er in Nederland, maar ook op Europees niveau, duidelijkheid komt over de aard en behandeling
van platformwerk en dat schijnzelfstandigheid wordt tegengegaan. In het coalitieakkoord
wordt een maatregel genoemd die moet leiden tot meer duidelijkheid over de kwalificatievraag,
maar dan in relatie tot de webmodule en in meer generieke zin dan specifiek voor platformwerkers.
Het akkoord spreekt ook over publiekrechtelijke handhaving bij het vermoeden van werknemerschap.6 De uitwerking van het coalitieakkoord en de onderhandelingen over het richtlijnvoorstel
zal het kabinet de komende periode in nauwe samenhang bezien.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Op hoofdlijnen staat het kabinet positief tegenover het pakket van de Commissie. Optreden
op Europees niveau is van toegevoegde waarde als het gaat om de bescherming van werkenden
in de platformeconomie. De platformeconomie heeft bij uitstek grensoverschrijdende
aspecten. Veel platformwerk wordt online en grensoverschrijdend uitgevoerd. Dat brengt
risico’s mee van een ongelijk speelveld voor bedrijven door oneerlijke concurrentie
op arbeidsvoorwaarden, zoals ook de SER constateert in haar advies van oktober 2020
(«Hoe werkt de platformeconomie?»). Veel lidstaten staan voor vergelijkbare uitdagingen.
In diverse EU-lidstaten heeft de rechter geoordeeld dat platformwerkers – in de voorliggende
gevallen – moeten worden beschouwd als werknemers. Deze tendens in de rechtspraak
is (tot aan de hoogste rechter toe) in meerdere lidstaten, waaronder in Nederland,
zichtbaar, maar nog niet in alle lidstaten. Dit veroorzaakt onduidelijkheid voor alle
partijen. Onduidelijkheid die in de praktijk ten koste kan gaan van de bescherming
en rechtszekerheid van werkenden. Het hoge aantal rechtszaken wijst op de noodzaak
van meer duidelijkheid en om te komen tot een gelijk speelveld tussen de lidstaten
en tussen arbeidsplatforms en andere bedrijven, en het voorkomen van een neerwaartse
spiraal van arbeidsvoorwaarden.
De wens om schijnzelfstandigheid tegen te gaan, in het bijzonder daar waar platforms
gebruikmaken van aansturing via algoritmen (als nieuwe manier van uitoefening van
»gezag»), is herkenbaar en sluit aan bij de nationale gedachtevorming (zie boven).
Het richtlijnvoorstel biedt op het eerste gezicht dan ook een kans om de wensen op
dat vlak te realiseren, ook met oog op een gelijker speelveld tussen lidstaten.
Het kabinet heeft wel een aantal vragen en aandachtspunten bij de uitwerking van het
voorstel.
Het is van belang dat ook publiekrechtelijke instanties (Belastingdienst, UWV, Nederlandse
Arbeidsinspectie) zich kunnen baseren op het voorgestelde rechtsvermoeden. Het voorstel
biedt die ruimte nadrukkelijk. Daarbij is het wel van belang dat het rechtsvermoeden
dusdanig gebalanceerd is geformuleerd dat het enerzijds de juiste handvatten biedt
voor toezicht en handhaving en anderzijds niet eenvoudig kan worden omzeild door arbeidsplatforms.
In de richtlijn vraagt de relatie tussen de criteria voor het rechtsvermoeden (artikel
4) en de weerlegbaarheid ervan (artikel 5) om verduidelijking. Het richtlijnvoorstel
bepaalt dat lidstaten bij de beoordeling of er sprake is van een arbeidsverhouding
mogen toetsen aan het nationale recht, collectieve overeenkomsten of nationale praktijken,
met inachtneming van de jurisprudentie van het EU Hof van Justitie. Omdat de criteria
die het richtlijnvoorstel in artikel 4 stelt aan het activeren van het rechtsvermoeden
niet de enige criteria lijken te zijn waaraan ingevolge artikel 5 getoetst kan worden,
kan in verschillende lidstaten nog steeds verschillend worden geoordeeld over de kwalificatie
van de arbeidsrelatie. Dit kan daarnaast op lidstaatniveau de effectieve handhaving
door publiekrechtelijke instanties bemoeilijken. Het kabinet zal om verheldering vragen
ten aanzien van de relatie tussen artikelen 4 en 5 met inbegrip van de rol van de
lidstaten.
Een ander relevant aspect is de vraag wat de gevolgen zijn voor onder andere ingehouden
belasting en premies wanneer in rechte wordt weerlegd dat iemand werknemer is. Op
dit punt vraagt het richtlijnvoorstel om verduidelijking.
Ten aanzien van de verplichtingen die aan platformbedrijven die werkgevers zijn worden
opgelegd heeft het kabinet nog een aantal vragen. Zo is onduidelijk wie het initiatief
moet nemen voor het inroepen van het rechtsvermoeden, namelijk de vaststelling of
sprake is van een arbeidsplatform en platformwerk. Ligt hier in eerste instantie een
verantwoordelijkheid voor de platformwerker, het platform of bij de publiekrechtelijke
uitvoerders? Het is nog onduidelijk hoe dit in de praktijk zal uitwerken. Het kabinet
zal ook hier om verduidelijking vragen.
Over de ontwerprichtsnoeren is een openbare raadpleging gestart. Het kabinet acht
het positief dat de Commissie ontwerprichtsnoeren heeft geformuleerd. De werking van
de richtsnoeren en wat de gevolgen zijn voor Nederland worden momenteel nog bestudeerd.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De meeste lidstaten hebben nog geen formeel standpunt geformuleerd. Gedurende een
beleidsdebat tijdens de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid in december 2020 hebben
bijna alle lidstaten kenbaar gemaakt dat zij zien dat platformwerk kansen biedt en
voordelen heeft, maar dat de snelle opkomst van platformwerk ook uitdagingen met zich
meebrengt.7 Enkele lidstaten en het Europees Parlement hebben publiekelijk laten weten dat zij
voorstander zijn van een weerlegbaar rechtsvermoeden met omgekeerde bewijslast. Het
Europees Parlement (rapporteur Sylvie Brunet, RENEW Europe) heeft nog geen formeel
standpunt ingenomen over het pakket.
Overeenkomstig artikel 154, lid 2, VWEU heeft de Commissie de Europese sociale partners
in twee fasen geraadpleegd. Daarnaast heeft de Commissie bij de voorbereiding van
dit initiatief met veel betrokken partijen van gedachten gewisseld. Zo zijn er overleggen
georganiseerd met platformbedrijven, verenigingen van platformwerkers, vakbonden,
vertegenwoordigers van de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en deskundigen
uit de academische wereld en van internationale organisaties. De resultaten van het
raadplegingsproces zijn te vinden in de bijlage bij het impact assessment.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de EU voor het richtlijnvoorstel
en de grondhouding van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid van de EU voor de
mededeling zijn positief. De Commissie baseert de bevoegdheid voor het richtlijnvoorstel
op artikel 153, lid 2, punt b, in samenhang met artikel 153, lid 1, punt b, en artikel
16, lid 2, van het VWEU. Op basis van artikel 153, lid 1, punt b, VWEU wordt het optreden
van de lidstaten op o.a. het gebied van de arbeidsvoorwaarden door de EU ondersteund
en aangevuld, ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 151 VWEU. Op basis
van artikel 153, lid 2, punt b VWEU heeft de EU de bevoegdheid om onder meer op het
gebied van arbeidsvoorwaarden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften vast
te stellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in
elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze
richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen
op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen
daardoor zou kunnen worden belemmerd, waardoor volgens het kabinet de in de lidstaten
bestaande omstandigheden in acht worden genomen. Deze rechtsgrondslag stelt de Unie
in staat minimumnormen vast te stellen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van
mensen die platformwerk verrichten wanneer zij een arbeidsrelatie hebben en dus als
«werknemers» worden aangemerkt. De Commissie stelt dat het EU Hof van Justitie heeft
geoordeeld dat de kwalificatie van een »zelfstandige» naar nationaal recht niet belet
dat deze persoon als werknemer in de zin van het EU-recht wordt aangemerkt indien
zijn onafhankelijkheid slechts fictief is en een echte arbeidsverhouding wordt verhuld.
Daarom vallen ook schijnzelfstandigen onder de EU-arbeidswetgeving gebaseerd op artikel
153 VWEU.
Op basis van artikel 16, lid 2 VWEU heeft de EU de bevoegdheid om regels vast te stellen
met betrekking tot de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking
van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie, alsook
door de lidstaten, bij de uitoefening van activiteiten die binnen het toepassingsgebied
van het recht van de Unie vallen, alsmede de voorschriften betreffende het vrij verkeer
van die gegevens.
De mededeling en de richtlijn hebben betrekking op het terrein van het sociaal beleid.
Op het terrein van het sociaal beleid heeft de EU een gedeelde bevoegdheid met de
lidstaten voor de in het Verdrag genoemde aspecten (artikel 4, lid 2, sub b, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het richtlijnvoorstel
en de grondhouding van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van de mededeling
zijn positief. De platformeconomie heeft bij uitstek grensoverschrijdende aspecten.
Veel platformwerk wordt online en grensoverschrijdend uitgevoerd. Dat brengt risico’s
mee van een ongelijk speelveld voor bedrijven door oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden,
zoals ook de SER-constateert in haar advies van oktober 2020 («Hoe werkt de platformeconomie?»).8 Om die redenen is optreden op het niveau van de EU voor wat betreft de mededeling
en het richtlijnvoorstel gerechtvaardigd.
Ten aanzien van het richtlijnvoorstel geldt aanvullend dat door optreden op EU-niveau
gezamenlijke minimumregels kunnen worden vastgesteld die van toepassing zijn op alle
arbeidsplatforms die in de EU actief zijn. Dit kan bijdragen aan een gelijker speelveld
op het gebied van arbeidsvoorwaarden en aansturing via algoritmen tussen arbeidsplatforms
die in verschillende lidstaten actief zijn. De specifieke meerwaarde van optreden
op EU-niveau ligt voor wat betreft het richtlijnvoorstel in de vaststelling van minimumnormen
op deze gebieden. Dit kan de opwaartse convergentie van werkgelegenheid en sociale
resultaten in de hele Unie bevorderen en de ontwikkeling van de platformeconomie in
de hele EU vergemakkelijken. Om die redenen is optreden op EU-niveau des te meer gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van het richtlijnvoorstel
en de grondhouding van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit van de mededeling
zijn positief.
De voorgestelde richtlijn voorziet in minimumnormen, waardoor wordt gewaarborgd dat
de mate van interventie door de EU tot het minimum wordt beperkt dat nodig is om de
doelstellingen van het voorstel te bereiken. Lidstaten kunnen besluiten de werkende
meer bescherming te bieden dan de in de voorgestelde richtlijn vastgestelde minimumnormen,
met inachtneming van de Europeesrechtelijke kaders. Het weerlegbare rechtsvermoeden
dat wordt voorgesteld om het probleem van de verkeerde classificatie van de arbeidsrelatie
aan te pakken, zal alleen van toepassing zijn op arbeidsplatforms die een zekere mate
van controle uitoefenen over de uitvoering van het platformwerk. Op andere arbeidsplatformen
is het weerlegbaar rechtsvermoeden met omgekeerde bewijslast niet van toepassing.
Evenzo gaan de bepalingen over geautomatiseerde controle- en besluitvormingssystemen
niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van billijkheid, transparantie en
verantwoordingsplicht bij algoritmische aansturing te verwezenlijken. Het voorstel
is ook geschikt om de doelstelling te verwezenlijken, omdat het tegengaan van een
verkeerde kwalificatie van de arbeidsrelatie van platformwerkers tot een verbetering
van hun arbeidsvoorwaarden kan leiden. De kwalificatie als werknemer is de toegangspoort
naar arbeidsrechten en sociale zekerheidsrechten. Daarmee draagt het voorstel bij
aan de duurzame groei van digitale arbeidsplatformen doordat bedrijven dan concurreren
op basis van de kwaliteit van dienstverlening en productiviteit, en niet op basis
van de arbeidsvoorwaarden van platformwerkers.
Het kabinet heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de proportionaliteit
van de mededeling. Het voorgestelde optreden is geschikt om de doelstelling ervan
te bereiken, omdat de maatregelen uit de mededeling de voorgestelde richtlijn en richtsnoeren
complementeren door aanvullende inzet van de Commissie, de lidstaten, de digitale
arbeidsplatforms en de sociale partners. De voorgestelde aanvullende maatregelen gaan
volgens het kabinet niet verder dan noodzakelijk omdat zij ondersteunend en stimulerend
van karakter zijn. Ondersteunende acties van lidstaten kunnen bijvoorbeeld zien op
het bieden van meer transparantie aan de op hun grondgebied actieve digitale arbeidsplatforms
over de regels inzake de kwalificatie van de arbeidssituatie maar ook op het vergemakkelijken
van het opzetten van kleine en middelgrote digitale arbeidsplatforms bijvoorbeeld
door te voorzien in informatie over het toepasselijke rechtskader.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Volgens de Commissie zijn voor dit voorstel geen additionele middelen uit de EU-begroting
vereist.
Het kabinet is van mening dat de eventueel benodigde EU-middelen gevonden moeten worden
binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van het MFK 2021–2027 en dat die
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Onderdelen van de richtlijn kunnen resulteren in financiële consequenties. Een rechtsvermoeden
leidt er toe dat een groep platformwerkers die voorheen arbeid verricht als zelfstandige
nu werknemer wordt, met het gevolg dat zij net als werknemers verzekerd zullen zijn
voor werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid. Daartegenover staat dat het platform,
als werkgever, werkgeverspremies moet afdragen. Ook werknemers betalen premies. Gevolg
van deze verschuivingen op de arbeidsmarkt is dat dit leidt tot hogere uitgaven aan
de sociale zekerheid en hogere inkomsten aan belastingen en premies. De precieze omvang
van deze effecten hangt af van verdere uitwerking in wet- en regelgeving en de mate
van handhaving. Een eerste grove inschatting laat zien dat het om tientallen miljoenen
zal gaan en dat het effect per saldo voor de Rijksbegroting beperkt zal zijn, maar
deze inschatting is omgeven met grote onzekerheden. Daarnaast valt niet uit te sluiten
dat er kosten voortvloeien uit, bijvoorbeeld, de nieuwe eisen t.a.v. monitoring en
handhaving bij diverse uitvoeringsorganisaties. De exacte omvang van deze kosten zal
moeten blijken uit nog uit te vragen uitvoerings- en wetgevingstoetsen. Eventuele
budgettaire gevolgen zullen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke
departementen, conform de regels inzake budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Maatregelen om het risico van verkeerde classificatie aan te pakken, zullen in veel
gevallen leiden tot een kostenstijging voor arbeidsplatforms. Consumenten kunnen met
een deel van deze kosten worden geconfronteerd, afhankelijk van hoe arbeidsplatforms
besluiten deze door te berekenen aan derden. Daarbij wordt opgemerkt dat in specifieke
gevallen van platformwerk thans al sprake is dan wel zou moeten zijn van werknemerschap,
zoals ook meermaals door de rechter is geoordeeld. In die zin verheldert de richtlijn
de bestaande gezagsrelatie en gaat het om kosten die platformbedrijven in die situaties
al zouden moeten maken. Wel is er sprake van kosten voor bedrijven voor juridisch
onderzoek om zich aan te passen aan veranderende arbeidsregels in verschillende lidstaten
en deze kosten zijn volgens het impact assessment waarschijnlijk relatief hoger voor
het mkb dan voor grotere bedrijven. Nieuwe eisen met betrekking tot algoritmische
aansturing en de geplande maatregelen om de handhaving, transparantie en traceerbaarheid
te verbeteren, impliceren volgens de Commissie kosten en administratieve lasten voor
arbeidsplatforms.
Het initiatief omvat verschillende maatregelen die gericht zijn op het minimaliseren
van de nalevingskosten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen (mkb). Hoewel
maatregelen om het risico van verkeerde classificatie van de arbeidsrelatie aan te
pakken niet kunnen worden verzacht, omdat ze rechtstreeks verband houden met de fundamentele
rechten van werknemers, maken de administratieve procedures die vereist zijn voor
de maatregelen voor algoritmische aansturing en voor verbetering van de handhaving,
traceerbaarheid en transparantie, mitigaties op maat voor »het mkb mogelijk. Deze
omvatten met name langere termijnen om te reageren op verzoeken om herziening van
algoritmische beslissingen en de vermindering van de frequentie van het bijwerken
van relevante informatie.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Voor de concurrentiekracht van het bedrijfsleven is een gelijk speelveld van belang.
Sommige platformbedrijven nemen mensen momenteel al als werknemer in dienst en ondervinden
daarvan een concurrentienadeel. Het richtlijnvoorstel kan bijdragen aan een gelijker
speelveld.
De EU heeft wereldwijd al de toon gezet bij de aanpak van belangrijke kwesties zoals
de bescherming van persoonsgegevens en de regulering van AI-systemen. In de Europese
benadering van technologie staan mensen centraal. In dat licht kan met dit pakket
worden bijgedragen aan toekomstige mondiale normen voor hoogwaardig platformwerk en
om daarin als EU een voorbeeldfunctie te vervullen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
De omzetting van de richtlijn vergt wetgeving. Hierbij gaat het met name om wetgeving
waarbij het rechtsvermoeden van werknemerschap en de weerlegging hiervan wordt geregeld
en het vastleggen van de informatieplichten die in de richtlijn zijn opgenomen.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het richtlijnvoorstel bevat geen gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Commissie stelt in de richtlijn een implementatietermijn voor van 2 jaar. Deze
termijn biedt naar verwachting voldoende ruimte voor het aanpassen van nationale wetgeving
en het daarbij effectief betrekken van de sociale partners.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie stelt een evaluatie van de toepassing in de lidstaten van de richtlijn
voor uiterlijk vijf jaar na inwerkingtreding.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en benodigde implementatietermijn zijn afhankelijk
van de uiteindelijke tekst van de richtlijn en de wijze waarop de richtlijn wordt
uitgewerkt in de nationale wetgeving, de mogelijkheden die dit biedt voor een effectieve
inzet van o.a. de Nederlandse Arbeidsinspectie, de Belastingdienst, het UWV en van
de betrokkenheid van sociale partners. Met name de uiteindelijke formulering van de
definities en criteria en de vormgeving van de weerlegging van het rechtsvermoeden
zijn van invloed op de mogelijkheden tot effectieve handhaving. Indien er voor de
weerlegging alsnog getoetst moet worden conform de huidige wet- en regelgeving leidt
dit niet tot effectievere handhaving. Verder leidt de verplichte aanmelding van platformwerk
bij publiekrechtelijke instanties tot een nieuwe werkstroom met belangrijke uitvoeringsgevolgen.
Dit zal verder moeten blijken uit de diverse uitvoerings- en wetgevingstoetsen die
zullen worden uitgevoerd.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken