Brief regering : Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3296 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Prüm II-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3292)
Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten (Kamerstuk
22 112, nr. 3293)
Fiche: Mededeling Actieplan Sociale Economie (Kamerstuk 22 112, nr. 3294)
Fiche: Raadsaanbeveling individuele leerrekeningen (Kamerstuk 22 112, nr. 3295)
Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297)
Fiche: Herziening van de Schengengrenscode (Kamerstuk 22 112, nr. 3298)
Fiche: Mededeling en Richtlijn Platformwerk (Kamerstuk 22 112, nr. 3299)
Fiche: Verordening anti-dwang instrument (Kamerstuk 22 112, nr. 3300)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD; Een meer inclusief
en beschermend Europa: uitbreiding van de lijst van EU-misdrijven tot haatzaaiende
uitlatingen en haatmisdrijven
BESLUIT VAN DE RAAD betreffende de toevoeging van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
aan de in artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie vastgelegde criminaliteitsgebieden
b) Datum ontvangst Commissiedocument
8 december 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 777
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/PIN/?uri=CELEX:52021DC0777
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld.
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 17, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 83,
lid 1 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU).
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Unanimiteit
j) Rol Europees Parlement
Goedkeuring
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 9 december jl. heeft de Commissie een mededeling en een voorstel voor een Raadsbesluit
inzake de opname van haatzaaiende uitlatingen als strafbaar feit (hierna steeds aangehaald
als haatzaaiende uitlatingen) en haatmisdrijven in artikel 83, lid 1 VWEU1, gepubliceerd. De mededeling betreft een toelichting op het voorgestelde raadsbesluit,
in dit fiche zal daarom met name worden ingegaan op het voorgestelde raadsbesluit.
Centraal staat het voorstel om haatzaaiende uitlatingen (hate speech) en haatmisdrijven (hate crime) als één vorm van criminaliteit toe te voegen aan de genoemde criteria in artikel 83,
lid 1, eerste alinea VWEU. Op grond van artikel 83, lid 1, derde alinea kan de Raad
daartoe met eenparigheid van stemmen besluiten, na goedkeuring door het Europees Parlement.
Op grond van artikel 83, lid 1, eerste alinea VWEU kan de Commissie dan voorstellen
voor richtlijnen doen die bijvoorbeeld kunnen zien op de precieze definitie van haatzaaiende
uitlatingen en haatmisdrijven of minimale maximumstraffen.
De Commissie stelt dat strafbare haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven onverenigbaar
zijn met de waarden van de EU, in die zin dat zij een bedreiging vormen voor democratische
waarden, sociale stabiliteit, de menselijke waardigheid en de vrijheid van meningsuiting.
Het dusver geldende en uit 2008 stammende Kaderbesluit betreffende de bestrijding
van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het
strafrecht (hierna: Kaderbesluit racisme)2 – dat zich kort gezegd beperkt tot de discriminatiegronden ras en godsdienst – voldoet
niet om de doelstellingen van de Unie, met name ten aanzien van de aanpak van discriminatie
op grond van geslacht, gender(identiteit), genderexpressie, seksuele oriëntatie, leeftijd
en handicap, te bereiken. Een gezamenlijke aanpak van de problematiek – waaronder
gelijksoortige delictsomschrijvingen en gedeelde minimale maximumstraffen ten aanzien
van hate speech en hate crime – zorgt voor een consistente EU-brede bescherming van
de slachtoffers, evenals voor toegang tot beschermingsmaatregelen en versterkt de
justitiële samenwerking tussen de lidstaten.
De grensoverschrijdende dimensie van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven blijkt
onder meer uit de maatschappelijke gevolgen die zij online hebben, de impact van offline
geuite haatboodschappen, de internationale dimensie van haatdragende ideologieën,
het ontstaan van gewelddadige extremistische groeperingen en de publiciteit rond specifieke
haatmisdrijven. De Commissie wijst hierbij op polarisatie- en radicaliseringstendensen
binnen lidstaten. Hoewel er enige overlap bestaat met andere vormen van criminaliteit
die al in artikel 83 lid 1 VWEU zijn opgenomen, zoals computercriminaliteit, ontbreekt
naar het oordeel van de Commissie momenteel de juridische basis om op EU-niveau minimumregels
voor de definitie en sanctionering van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
als zodanig vast te stellen.
De in artikel 83 lid 1 VWEU vervatte besluitvormingsprocedure kent twee stappen. De
eerste stap – waarop het onderhavige voorstel is toegesneden – vereist dat de Raad
met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring van het Europees Parlement, besluit dat
haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven worden aangemerkt als vormen van criminaliteit
die voldoen aan de criteria van artikel 83, lid 1, VWEU. De tweede stap houdt in dat
de Commissie een voorstel voor een richtlijn op het gebied van haatzaaiende uitlatingen
en haatmisdrijven kan doen. Het Europees Parlement en de Raad kunnen deze richtlijnen
volgens de gewone wetgevingsprocedure vaststellen. Wanneer het Raadsbesluit is aangenomen
zal de Commissie impact assessments uitvoeren. Bij de voorbereiding hiervan zal de
Commissie de lidstaten en het Europees Parlement raadplegen, onder meer over de specifieke
kenmerken van de nationale wetgevingskaders met betrekking tot het strafrecht en de
grondrechten. De Commissie zal daarnaast een brede consultatie organiseren.
De Commissie geeft aan oog te hebben voor de mogelijke gevolgen van toekomstige voorstellen
op het recht op vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in artikel 11 van het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Tegelijkertijd draait de Commissie
het argument ook om door te stellen dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
als fenomenen nu de vrijheid van meningsuiting juist inperken, omdat burgers zich
er geïntimideerd door kunnen voelen waardoor zij zich bijvoorbeeld van het publieke
debat onthouden.
b) Impact assessment Commissie
Aangezien hiertoe geen verplichting bestaat, heeft de Commissie voor dit voorstel
geen impact assessment opgesteld. Dit volgt wanneer de Raad het besluit heeft genomen
haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven toe te voegen aan artikel 83, lid 1 VWEU.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het systeem van handhaving en de totstandkoming van sancties, straffen en boetes voor
haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven – beide onderdelen van het antidiscriminatiedomein
– is verspreid over meerdere rechtsgebieden. Handhaving vindt plaats via onder andere
de civiele rechter, de Inspectie SZW en tot slot via een strafrechtelijke aanpak.
Laagdrempeligheid en een goede toegang tot het rechtssysteem staan centraal.
Het Wetboek van Strafrecht kent verschillende uitingsdelicten die specifiek betrekking
hebben op haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (ofwel discriminatie), zoals
groepsbelediging (artikel 137c Sr) en het aanzetten tot haat, discriminatie en geweld
(artikel 137d Sr). Wanneer een discriminatoir aspect heeft meegespeeld bij het plegen
van een zogenaamd commuun strafbaar feit, zoals vernieling of openlijke geweldpleging,
is sprake van een commuun delict met een discriminatieaspect – een zogenoemd «codis-feit».
De Aanwijzing discriminatie geeft een kader voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie
door het Openbaar Ministerie. Als in een zaak een discriminatieaspect aanwezig wordt
geacht wordt dit door de Officier van Justitie in het requisitoir benadrukt en als
strafverzwarende omstandigheid in de eis meegenomen. Het is vervolgens aan de strafrechter
om hier al dan niet rekening mee te houden bij de straftoemeting.
Met ingang van 1 januari 2020 is het strafmaximum van aanzetten tot haat, discriminatie
en geweld (artikel 137d Sr) verdubbeld van één naar twee jaar gevangenisstraf, en
van een maximale geldboete van de derde categorie naar een maximale boete van de vierde
categorie.3 Een andere ontwikkeling ziet op de voorgenomen wijziging, die er – kort gezegd –
toe strekt het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van
genocide, misdaden tegen de menselijkheid en bepaalde oorlogsmisdaden expliciet strafbaar
te stellen, teneinde de Nederlandse strafwetgeving geheel in lijn te brengen met het
Kaderbesluit racisme.4 Op het terrein van haatmisdrijven is vanuit de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel
voor advies aan de Raad van State voorgelegd dat strekt tot introductie van een discriminatoir
oogmerk als algemene strafmaximumverhogende omstandigheid5.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat positief tegenover goed onderbouwde initiatieven die tot doel hebben
om discriminatie tegen te gaan, waaronder een effectievere aanpak van haatzaaiende
uitlatingen en haatmisdrijven op EU-niveau. De Commissie heeft voldoende onderbouwd
dat het huidige Kaderbesluit racisme, vooral wat zijn reikwijdte betreft, te beperkt
is om de brede antidiscriminatiedoelstellingen van de Unie, onder andere richting
slachtoffers, te bereiken. Het voornemen van de Commissie om de bevoegdheid van de
EU te verbreden tot andere discriminatiegronden kan naar het oordeel van het kabinet
ondersteunend zijn aan het nationale antidiscriminatiebeleid waarin de discriminatiegronden
al een breed bereik hebben.
Het kabinet erkent dat bij genoemde delicten sprake is van criminaliteitsvormen met
een – in toenemende mate – grensoverschrijdende dimensie die, zeker wat de online
problematiek aangaat maar – blijkens de voorbeelden die de Commissie in zijn voorstel
aanhaalt – ook wat betreft offline fenomenen betreft (zie boven onder 2a), onvoldoende
op nationaal niveau kunnen worden aangepakt. Het kabinet stelt vast dat op er op EU-niveau
geen andere, reële juridische mogelijkheden bestaan om deze doelen te bereiken en
steunt derhalve de voorgestelde aanvulling van de in artikel 83 lid 1 VWEU genoemde
vormen van criminaliteit.
Het kabinet is evenals de Commissie van oordeel dat het principebesluit om haatzaaiende
uitlatingen en haatmisdrijven aan de lijst van de in artikel 83, lid 1 VWEU opgenomen
vormen van criminaliteit toe te voegen los moet worden gezien van initiatieven die
daarop volgen. Voorstellen voor richtlijnen op het gebied van haatzaaiende uitlatingen
en haatmisdrijven zullen op hun eigen merites beoordeeld worden. Het kabinet waakt
ervoor dat vervolgwetgeving voor Nederland geen nadelige gevolgen heeft voor het alhier
geldende recht op vrijheid van meningsuiting en voor andere grondrechten, maar deelt
tegelijkertijd de stellingname van de Commissie dat haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
door hun bedreigende karakter ook zelf negatieve gevolgen kunnen hebben voor de vrijheid
van meningsuiting. Het kabinet stelt zich verder voor dat eventuele toekomstige verplichtingen
tot strafbaarstelling zoveel mogelijk aansluiten op de gedragingen die reeds zijn
omschreven in het Kaderbesluit racisme. Er is een risico dat in een toekomstig voorstel
naar discriminatiegronden verwezen wordt die momenteel geen grondslag hebben in de
Nederlandse strafwetgeving (bijvoorbeeld taal of leeftijd). Daarom zal het kabinet
erop toezien dat vervolgvoorstellen getoetst worden aan de wetssystematiek en strafbaarstellingen
zoals deze momenteel in de Nederlandse strafwetgeving zijn vastgelegd.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Tijdens de dusver enige bespreking op Raadswerkgroepniveau halverwege januari, hebben
de meeste lidstaten zich ten aanzien van het voorstel op de vlakte gehouden of een
studievoorbehoud geplaatst. Enkele lidstaten hebben zich er voorzichtig positief over
uitgelaten, terwijl een kleine groep lidstaten een zeer kritische houding heeft aangenomen.
Frankrijk heeft het voorstel als voorzitter van de Raad van de Europese Unie in het
eerste half jaar van 2022 tot prioriteit bestempeld.
Het standpunt van het Europees Parlement is nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
voor het Raadsbesluit is gebaseerd op artikel 17, eerste lid, VEU en artikel 83, eerste
lid, derde alinea, VWEU. Op basis van artikel 17, eerste lid, VEU bevordert de Commissie
onder andere het algemeen belang van de Unie en neemt zij daartoe passende initiatieven.
Op basis van artikel 83, eerste lid, derde alinea VWEU kan de Raad, afhankelijk van
de ontwikkelingen in de criminaliteit, bij besluit vaststellen, welke andere vormen
van criminaliteit aan de in artikel 83, lid 1 VWEU genoemde criteria voldoen. De Raad
besluit hierover met eenparigheid van stemmen, na goedkeuring door het Europees Parlement.
Het voorstel heeft betrekking op het terrein van vrijheid, veiligheid en recht. Op
dit terrein is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4,
tweede lid, onder j VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit is positief. Het voorstel
heeft tot doel haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven op te nemen in artikel 83,
lid 1 VWEU opdat dit soort strafbare feiten effectiever kunnen worden aangepakt. Deze
doelstellingen kunnen niet alleen door de lidstaten afzonderlijk verwezenlijkt worden
aangezien discriminatie, zeker op het internet, grensoverschrijdend is of grensoverschrijdende
effecten, waardoor een aanpak op EU-niveau noodzakelijk is en meerwaarde heeft. Bovendien
kan wijziging van een Verdragsbepaling enkel op EU-niveau plaatsvinden. Optreden op
EU-niveau is daarom gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Haatzaaiende
uitlatingen en haatmisdrijven zijn ernstige misdrijven met schadelijke gevolgen voor
het individu en de samenleving als geheel, die de fundamenten van de EU ondermijnen.
Uitbreiding van de lijst van criminaliteitsvormen van artikel 83, lid 1 VWEU met deze
criminaliteitsfenomenen, zorgt ervoor dat maatregelen ter bestrijding van deze criminaliteitsvormen
door de EU kunnen worden genomen, waardoor deze misdrijven effectiever kunnen worden
tegengegaan en waardoor het optreden geschikt is om de doelstelling van het optreden
te bereiken. Bovendien gaat het optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat het optreden
beperkt blijft tot het toevoegen van de betreffende criminaliteitsvormen.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Dit voorstel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Indien
er toch gevolgen zijn voor de EU-begroting, is het kabinet van mening dat eventueel
benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Louter op basis van de mededeling en het Raadsbesluit zijn er geen financiële consequenties
voor de Rijksbegroting. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting
van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Louter op basis van de mededeling en het Raadsbesluit zijn er geen financiële consequenties
en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel heeft geen betrekking op aspecten aangaande de concurrentiekracht en
heeft ook geen externe werking die gevolgen heeft op geopolitieke aspecten, anders
dan dat de Unie met een expliciete verwijzing naar haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven
internationaal uitdraagt dat deze gedragingen ernstige misdrijven zijn, die de fundamenten
van de EU ondermijnen en een gemeenschappelijke aanpak rechtvaardigen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel strekt ertoe haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven aan te merken
als een vorm van criminaliteit als bedoeld in artikel 83 lid 1 VWEU. Daarmee heeft
dit voorstel geen directe gevolgen voor de nationale regelgeving of het nationale
beleid op dit terrein. Indien deze vorm van criminaliteit aan de in artikel 83 lid 1
VWEU genoemde vormen van criminaliteit wordt toegevoegd, kunnen vervolgens bij richtlijn
minimumvoorschriften ten aanzien van haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven worden
vastgesteld. Een dergelijke richtlijn bevat maatregelen die in het nationale recht
en/of beleid van de lidstaten dienen te worden omgezet en kan daarmee gevolgen hebben
voor grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Niet van toepassing.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het is de ambitie van het Franse voorzitterschap om het Raadsbesluit gedurende de
eerste helft van 2022 aangenomen te krijgen.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In de mededeling noch in het Raadsbesluit zijn evaluatie- of horizonbepalingen opgenomen.
e) Constitutionele toets
Het voorstel moet mede bijdragen aan de bescherming van de waarden van de Unie (artikel 2
VEU) en de eerbiediging van de grondrechten van het Handvest van de grondrechten van
de EU. Strafbare haatzaaiende uitingen en haatmisdrijven zouden op alle discriminatiegronden
binnen de Unie moeten worden bestreden. Tegelijkertijd kan het voorstel ook de vrijheid
van meningsuiting en informatie inperken. Aan de vrijheid van meningsuiting en informatie
moet in een democratische rechtsstaat groot belang worden gehecht. Dit is een essentiële
voorwaarde voor het voeren van een publiek debat over kwesties van algemeen belang.
Voorzichtigheid is daarom geboden. In de tweede fase, waarin de Commissie richtlijnen
voorstelt, zal daarom aandacht moeten uitgaan naar de eerbiediging van de vrijheid
van meningsuiting, zoals gewaarborgd in artikel 7 van de Grondwet, artikel 10 Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
en artikel 11 van het Handvest.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Louter op basis van de mededeling en het Raadsbesluit zijn er geen implicaties voor
de uitvoering en/of handhaving. Vervolgvoorstellen, in de vorm van richtlijnen, zullen
op hun eigen merites beoordeeld worden en die kunnen natuurlijk implicaties hebben
voor de handhaving.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken