Brief regering : Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3293 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2022
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 9 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Prüm II-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3292)
Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten
Fiche: Mededeling Actieplan Sociale Economie (Kamerstuk 22 112, nr. 3294)
Fiche: Raadsaanbeveling individuele leerrekeningen (Kamerstuk 22 112, nr. 3295)
Fiche: Mededeling en Raadsbesluit haatzaaiende uitlatingen en haatmisdrijven (Kamerstuk
22 112, nr. 3296)
Fiche: Raadsaanbeveling operationele politiesamenwerking (Kamerstuk 22 112, nr. 3297)
Fiche: Herziening van de Schengengrenscode (Kamerstuk 22 112, nr. 3298)
Fiche: Mededeling en Richtlijn Platformwerk (Kamerstuk 22 112, nr. 3299)
Fiche: Verordening anti-dwang instrument (Kamerstuk 22 112, nr. 3300)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Richtlijn informatie-uitwisseling rechtshandhavingsautoriteiten
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Directive on information exchange between law enforcement authorities of Member States,
repealing Council Framework Decision 2006/960/JHA
b) Datum ontvangst Commissiedocument
8 december 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 782
d) EUR-Lex
EUR-Lex – 52021PC0782 – EN – EUR-Lex (europa.eu)
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD(2021) 374
f) Behandelingstraject Raad
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Justitie en Veiligheid
h) Rechtsbasis
Artikel 87, lid 2, sub a, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 8 december jl. publiceerde de Commissie een voorstel voor een richtlijn inzake
informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten van lidstaten (hierna:
de richtlijn). Deze richtlijn heeft tot doel het bestaande EU-rechtskader te consolideren
in één enkel rechtsinstrument voor informatie-uitwisseling. De richtlijn vervangt
het zogenoemde Zweeds Kaderbesluit1 (ZKb) uit 2006 en bevat daarnaast bepalingen die voortkomen uit verschillende niet-bindende
richtsnoeren van de Raad. Het voorstel stelt organisatorische en procedurele aspecten
van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties in de EU vast, om zo
bij te dragen aan de effectieve en efficiënte uitwisseling van informatie. Het voorstel
is gepresenteerd naast een voorstel voor een Raadsaanbeveling over operationele grensoverschrijdende
politiesamenwerking, een voorstel voor aanpassing van het Prüm-kader voor informatie-uitwisseling
en een herziening van de Schengengrenscode.2 Samen moeten deze voorstellen bijdragen aan een volledig functionerend en weerbaar
Schengen en de lidstaten ondersteunen in de strijd tegen ernstige en georganiseerde
criminaliteit en terrorisme.
Met deze richtlijn wil de Commissie drie doelen bereiken. Ten eerste wil de Commissie
ervoor zorgen dat lidstaten gelijkwaardige toegang hebben tot informatie die in andere
lidstaten beschikbaar is met het oog op het voorkomen, onderzoeken en opsporen van
strafbare feiten en het uitvoeren van strafrechtelijke operaties. Het onduidelijke
karakter van het Zweeds Kaderbesluit zorgde er volgens de Commissie voor dat nationale
wetgeving de effectiviteit van grensoverschrijdende informatie-uitwisseling in de
weg zat. Om die reden stelt de Commissie voor om de bepalingen uit het ZKb in lijn
te brengen met de richtlijn betreffende gegevensbescherming in de rechtshandhaving3 en de bepalingen te verduidelijken en te vereenvoudigen. Hiermee voert de richtlijn
ook een aantal veranderingen door.
De grootste verandering ziet op de aanpassing van de termijnen waarbinnen lidstaten
moeten reageren op verzoeken om informatie. De huidige regels in het ZKb maken onderscheid
tussen verzoeken om informatie die is opgeslagen in een voor een rechtshandhavingsautoriteit
rechtstreeks toegankelijke databank en informatie waarvoor dat niet het geval is.
Binnen de eerste categorie wordt onderscheid gemaakt tussen urgente verzoeken (reactie
binnen 8 uur) en niet-urgente verzoeken (reactie binnen een week). Voor informatie
die niet direct toegankelijk is, is de reactietermijn twee weken. In de nieuwe richtlijn
wordt het belangrijkste onderscheid daarentegen gemaakt tussen urgente en niet-urgente
verzoeken. Binnen urgente verzoeken kan het gaan om een verzoek om informatie waarvoor
geen gerechtelijke toestemming nodig is (reactie binnen 8 uur) of waar dat wel het
geval is (reactie binnen drie dagen). Voor alle niet-urgente verzoeken geldt een termijn
van een week, met de uitzondering dat een lidstaat hiervan mag afwijken voor zover
dit nodig is voor het verkrijgen van gerechtelijke toestemming. In dat laatste geval
moet de bevraagde lidstaat de vragende lidstaat meteen informeren over de vertraging
en op de hoogte houden.
De richtlijn omvat daarnaast enkele regels met betrekking tot informatie-uitwisseling,
bijvoorbeeld ten aanzien van de spontane verstrekking van informatie aan een andere
lidstaat. Ten opzichte van het ZKb zijn daarbij de gronden aangepast op basis waarvan
lidstaten die informatie verstrekken. Slechts de bewoording (van feitelijke naar objectieve
gronden) is aangepast en dit wordt niet verder uitgelegd.
Ten tweede wil de Commissie gemeenschappelijke minimumeisen vaststellen met betrekking
tot de samenstelling, structuur, verantwoordelijkheden, personeel en technische capaciteiten
van de Single Point of Contacts (SPOCs) van de lidstaten, om zo voor meer tijdige en effectieve coördinatie van de
informatiedeling tussen lidstaten vanuit de SPOCs te zorgen. Zo moeten SPOCs onder
andere 24/7 beschikbaar zijn en worden uitgerust met voldoende personeel en middelen
om de taken op grond van deze richtlijn uit te kunnen voeren. Aanvullend hierop vereist
het voorstel om een elektronisch Case Management System (CMS) in te stellen waarmee de SPOC de taken onder de richtlijn kan uitvoeren. Het
voorstel stelt eisen voor het CMS zoals het kunnen vastleggen van inkomende en uitgaande
informatieverzoeken en andere communicatie met SPOCs of rechtshandhavingsautoriteiten
van andere lidstaten die verband houden met zulke verzoeken, het verzekeren van adequate
en tijdige opvolging van informatieverzoeken en interoperabiliteit met de Secure Information
Exchange Network Application (SIENA).4 Daarnaast moet het CMS statistieken bijhouden van informatie-uitwisseling onder deze
richtlijn met als doel monitoring, in het bijzonder met het oog op de jaarlijkse rapporteringsverplichting
aan de Commissie die de richtlijn voorschrijft.
Ten derde wil de Commissie een wildgroei aan communicatiekanalen, vertragingen en
hiaten in de informatie-uitwisseling voorkomen door te vereisen dat lidstaten SIENA
gebruiken voor alle informatieverzoeken, het aanleveren van informatie en voor andere
communicatie die daarmee verband houdt. De SPOC en rechtshandhavingsautoriteiten dienen
een directe verbinding met SIENA te hebben. Bovendien schrijft de richtlijn voor dat
Europol in kopie moet staan bij alle communicatie in relatie tot informatieverzoeken,
voor zover het informatieverzoeken betreft over delicten die binnen de reikwijdte
van het mandaat van Europol vallen.
b) Impact assessment Commissie
Het impact assessment van de Commissie benoemt de drie problemen ten aanzien van informatie-uitwisseling
tussen rechtshandhavingsautoriteiten die hebben geleid tot de drie voorstellen die
hierboven zijn beschreven. De Commissie heeft op basis van de beschikbare data en
resultaten van een stakeholderconsultatie drie beleidsopties omschreven per doelstelling
die uit een aantal maatregelen bestaan om de gewenste doelstellingen te bereiken.
Deze doelstellingen zijn het faciliteren van voldoende toegang tot informatie, ervoor
zorgen dat alle lidstaten beschikken over een effectief functionerend SPOC en het
instellen van een verplicht standaardcommunicatiekanaal voor de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie
tussen lidstaten. De Commissie beschrijft in het impact assessment ook enkele andere
opties dan de bovengenoemde voorstellen die zij heeft overwogen, maar uiteindelijk
niet heeft opgenomen in het voorstel. Zo is bijvoorbeeld de verdergaande harmonisatie
van regels voor SPOCs verworpen in het licht van de proportionaliteit van dat voorstel.
De Commissie concludeert dat de voorstellen die wel zijn opgenomen in de richtlijn
voldoen aan de voorwaarden van een positieve impact op burgers, nationale overheden
en fundamentele rechten, dat deze (financieel) haalbaar zijn en proportioneel om de
beoogde doelen te bereiken.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet hecht groot belang aan de uitwisseling van informatie in Europees verband
ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit. Het kabinet
vindt het tevens belangrijk dat de EU informatie-uitwisselingprocessen effectief en
efficiënt zijn waardoor eindgebruikers zoals politieambtenaren, sneller en vollediger
informatie beschikbaar hebben om hun taken te kunnen uitoefenen. Tegelijkertijd is
het kabinetsbeleid erop gericht om enerzijds de veiligheid te waarborgen en anderzijds
de grondrechten van het individu te beschermen.5 Het kabinet ziet een goede kwaliteit van informatie als essentiële voorwaarde voor
het gebruik van systemen en het uitwisselen van informatie. Dat vereist ook aandacht
voor de menselijke factor in de verwerking van gegevens. Voor het kabinet is tevens
van belang dat Europese wetgeving die betrekking heeft op rechtshandhavingsautoriteiten
voldoende ruimte biedt voor flexibiliteit, gezien de verschillen in nationale inrichting
tussen de lidstaten verband houdend met hun verschillende rechtssystemen en maatschappelijke
en culturele achtergrond.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt de consolidatie en vereenvoudiging van de regels voor informatie-uitwisseling
tussen rechtshandhavingsautoriteiten. Daarbij onderschrijft het kabinet de principes
van beschikbaarheid, gelijkwaardige toegang en vertrouwelijkheid zoals beschreven
in de richtlijn. Dit is in lijn met artikel 5:3 van het Besluit politiegegevens.6 Dat bepaalt dat personen of instanties die zijn belast met de voorkoming en opsporing
van strafbare feiten in een andere lidstaat, politiegegevens onder gelijke voorwaarden
als aan politieambtenaren in Nederland kunnen ontvangen, voor zover zij deze behoeven
voor een goede uitvoering van die taak en behoudens enkele uitzonderingen. Het kabinet
tekent wel aan dat de gronden om informatie te weigeren in de richtlijn op dit punt
minder ruimte lijken te bieden dan het Besluit politiegegevens en andere bestaande
EU instrumenten. Het kabinet zal zich ervoor inzetten om op dit punt de ruimte te
behouden die nodig is voor de rechtshandhavingsautoriteiten om op basis van een proportionaliteitstoets
een informatieverzoek te weigeren.
Het kabinet heeft begrip voor de keuze van de Commissie om de termijnen waarbinnen
lidstaten moeten reageren op verzoeken om informatie aan te scherpen. Daarbij moet
wel rekening worden gehouden met de mogelijkheden en consequenties voor de operationele
praktijk. Het kabinet heeft in dat kader zorgen bij de haalbaarheid van de nieuwe
termijnen en de mogelijke gevolgen voor de capaciteit bij het OM en politie. Anderzijds
zal een functioneel CMS enige extra vraag naar capaciteit kunnen verminderen. Het
kabinet tekent tevens aan dat er operationeel moet worden bezien of het nodig is om
te pleiten voor het opnemen van een voorbehoud bij de termijnen waar men afhankelijk
is van een ketenpartner voor het ontvangen van, of toestemming krijgen voor het delen
van de verzochte informatie.
Het kabinet heeft ook vragen bij de aanpassing van de gronden op basis waarvan lidstaten
spontaan informatie kunnen verstrekken (feitelijk versus objectief). Het is nog onduidelijk
wat met deze aanpassing beoogd wordt. Het kabinet zal hierover verduidelijking vragen
aan de Commissie en informeren of de Commissie van plan is een handboek te maken zoals
dat bestaat voor het Schengen Informatiesysteem.
Met betrekking tot de gemeenschappelijke minimumeisen aangaande de samenstelling,
structuur, verantwoordelijkheden, personeel en technische capaciteiten van SPOCs onderschrijft
het kabinet het belang van goed werkende SPOCs in alle lidstaten. In de aanloop naar
dit voorstel heeft het kabinet zich echter uitgesproken tegen het bindende karakter
van de minimumvereisten. Politieorganisaties in de EU zijn niet op dezelfde manier
georganiseerd, hebben te maken met verschillende rechtsstelsels en de wijze van samenwerking
met andere opsporingsautoriteiten verschilt vaak. Het kabinet is wel voorstander van
de voorgestelde 24/7 beschikbaarheid van SPOCs. Het kabinet is daarnaast van mening
dat alle verzoeken en antwoorden in het kader van de richtlijn bij voorkeur via de
SPOC verzonden zouden moeten worden en slechts bij uitzondering in afgebakende omstandigheden
ook door rechtshandhavingsautoriteiten met kopie aan de SPOC. Het huidige voorstel
van de Commissie laat meer ruimte voor verzoeken en antwoorden door de rechtshandhavingsautoriteiten.
Ten aanzien van het instellen van een elektronisch Case Management Systeem (CMS) onderschrijft
het kabinet de wens voor een goed-werkend, alomvattend en interoperabel systeem ter
ondersteuning van het werk van de SPOCs. Het kabinet heeft nog wel twijfels bij de
haalbaarheid van het bouwen van een CMS dat binnen twee jaar operabel is en voldoet
aan alle vereisten zoals gesteld in de richtlijn, mede met het oog op de al lopende
trajecten zoals de doorontwikkeling van het Landelijk Uniform Registratiesysteem voor
Internationale Rechtshulpverzoeken (LURIS).
Het kabinet is geen voorstander van het voorstel om voor de uitwisseling op grond
van deze richtlijn uitsluitend gebruik te maken van het communicatiekanaal SIENA.
Hoewel het kabinet voorstander is van gestroomlijnde communicatie tussen de lidstaten,
tussen de lidstaten en Europol en het gebruik van SIENA als voorkeurskanaal, houdt
het kabinet graag ruimte om andere communicatiekanalen te gebruiken dan SIENA wanneer
een situatie zich voordoet waarin de Nederlandse rechtshandhavingsautoriteiten of
de SPOC oordelen dat een andere vorm van communicatie, zoals via een liaison officer, geschikter is op dat moment. Bovendien zou standaard gebruik van SIENA een herinrichting
van de Europol National Unit (ENU), Team Interpol en technische aanpassingen noodzakelijk
maken.
Het kabinet is niet overtuigd van de noodzaak en vindt het niet wenselijk om Europol
een kopie te geven van alle communicatie in relatie tot informatieverzoeken, voor
zover het informatieverzoeken betreft over delicten die binnen de reikwijdte van het
mandaat van Europol vallen. Over het algemeen steunt het kabinet het beleid om Europol
als centraal informatiepunt van de EU beter in positie te brengen door meer informatie
met Europol te delen. Met dit voorstel zou Europol echter ook inzicht krijgen in al
het bilaterale contact tussen de lidstaten. Daarnaast is het onduidelijk met welk
doel Europol de informatie ontvangt en of de informatie via Europol ook toegankelijk
is voor andere lidstaten. Het breed verspreiden van informatie over opsporingsonderzoeken
zorgt voor onnodige risico’s. Indien hiertoe wordt besloten zou er daarom in ieder
geval ruimte moeten zijn voor uitzonderingen, vergelijkbaar met de bepalingen in de
Europol verordening, wanneer bijvoorbeeld de betrokken lidstaat acht dat het welslagen
van een lopend onderzoek of de veiligheid van een natuurlijk persoon in gevaar wordt
gebracht door het kopie geven van de informatie.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In algemene zin bestaat er brede steun onder de lidstaten voor het moderniseren en
stroomlijnen van informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten van
de EU. In 2020 nam de Raad Raadsconclusies aan die zagen op interne veiligheid en
Europese politiesamenwerking7, waar onder andere het verbeteren van informatiemanagement en het optimaliseren van
het gebruik van bestaande instrumenten en afspraken aan bod kwamen, alsmede SPOCs,
SIENA en de rol van Europol. Het voorstel van de Commissie is mede tot stand gekomen
naar aanleiding van een publieke consultatie en verschillende focusgroepen en workshops
met experts van de lidstaten en andere partijen. De precieze uitwerking van het voorstel
zal evenwel naar verwachting nog discussie vergen. Tijdens een eerste bespreking gaven
enkele lidstaten aan twijfels te hebben bij het artikel dat lidstaten verplicht Europol
vrijwel altijd in kopie mee te nemen en het voorstel ten aanzien van SIENA als verplicht
kanaal voor alle communicatie die betrekking heeft op informatieverzoeken.
De positie van het Europees Parlement specifiek ten aanzien van dit voorstel is nog
niet bekend. Wel is bekend dat het Europees Parlement veel waarde hecht aan het recht
op privacy. Het ligt daarom voor de hand dat het parlement dit voorstel in dat licht
zal bezien.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet met betrekking tot de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 87, lid 2, sub a, VWEU. Dit artikel geeft de EU de bevoegdheid
om volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast te stellen voor de verzameling,
opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie voor politiële
samenwerking binnen de Unie. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Op het terrein van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht is sprake van een gedeelde
bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (zie artikel 4, lid 2, onder j VWEU).
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet met betrekking tot de subsidiariteit is positief. De richtlijn
heeft tot doel de informatie-uitwisseling ter bestrijding van grensoverschrijdende
criminaliteit te verbeteren. Gezien de grensoverschrijdende aard van deze uitwisseling
kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden
verwezenlijkt en kan de verbetering van de informatie-uitwisseling beter op EU-niveau
worden bereikt. Een wijziging van bestaande EU-regelgeving kan bovendien slechts op
Eu-niveau plaatsvinden. Om deze redenen is optreden op EU niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet met betrekking tot de proportionaliteit is positief, met
kanttekeningen. De richtlijn heeft tot doel de informatie-uitwisseling tussen lidstaten
horizontaal te verbeteren. Het voorgestelde optreden is voor een deel geschikt om
deze doelstelling te bereiken. Het vereenvoudigen van de termijnen is geschikt om
de informatie-uitwisseling te verbeteren en de uitzondering op de termijnen waar dit
nodig is om gerechtelijke toestemming in de betreffende lidstaat te verkrijgen respecteert
de juridische werkelijkheid in de lidstaten. De in de richtlijn gestelde eisen voor
een CMS gaan niet verder dan noodzakelijk om een gelijk speelveld tussen lidstaten
te creëren vanuit een technisch en praktisch perspectief. Het vaststellen van minimumeisen
voor de inrichting van de SPOCs is bovendien proportioneel, omdat dit noodzakelijk
is voor het voorkomen van onnodige vertraging. Wat het kabinet betreft moet de inhoud
van deze minimumeisen wel meer ruimte bieden voor flexibiliteit. Het kabinet is geen
voorstander van het exclusieve gebruik van SIENA. Het was reeds de praktijk dat SIENA
door lidstaten als voorkeurskanaal werd gehanteerd. Het vastleggen van dit kanaal
voor alle uitwisseling is niet nodig en kan juist contraproductief zijn voor het door
de Commissie beoogde doel wanneer een lidstaat in voorkomend geval een ander communicatiekanaal
sneller of geschikter acht voor het doorgeven van bepaalde informatie. De verplichting
om Europol in kopie te zetten voor alle communicatie waar het informatieverzoeken
betreft over delicten die binnen de reikwijdte van het mandaat van Europol vallen
acht het kabinet tevens niet proportioneel, omdat onvoldoende duidelijk is wat de
noodzaak is voor Europol om over (een deel van) deze informatie te beschikken en met
welk doel deze aan Europol zal worden verstrekt.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Dit wetgevingsinitiatief zou gevolgen hebben voor de IT-kosten in de lidstaten. De
Commissie geeft aan dat deze worden begroot op een totaal van maximaal EUR 11,5 miljoen
voor de hele EU. Deze kosten zouden worden gedekt door de programma’s van de lidstaten
in het kader van het Internal Security Fund (ISF).
Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
De voorstellen met betrekking tot het opzetten van een Case Management System en aansluiting op SIENA zullen volgens het voorstel via de EU-begroting worden bekostigd.
Dat laat onverlet dat de aansluiting op deze voorzieningen door lidstaten bijvoorbeeld
andere ICT-matige (hardware en software) en personeelsmatige gevolgen kan hebben en
dat naar verwachting werkprocessen zullen moeten worden aangepast. Dat zal ook leiden
tot kosten voor Nederland, die nog nader in kaart moeten worden gebracht. Budgettaire
gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement,
conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
N.v.t.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Er zijn geen gevolgen voor de concurrentiekracht. Ten aanzien van geopolitieke aspecten
stelt dit voorstel door het verbeteren van de informatie-uitwisseling de EU beter
in staat als mondiale speler in de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit
haar belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Een richtlijn is verbindend en zal mogelijk wijziging vereisen van de Wet politiegegevens
en/of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De voorgestelde implementatietermijn van de richtlijn is twee jaar. Voor het artikel
over het gebruik van SIENA staat een implementatietermijn van vier jaar. De haalbaarheid
hiervan zal nader in kaart moeten worden gebracht en is afhankelijk van de inspanningen
die geleverd moeten worden, in het bijzonder ten aanzien van de inrichting van de
SPOC en het vormgeven van een CMS.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De richtlijn verplicht de Commissie om de implementatie van de richtlijn drie jaar
na inwerkingtreding te evalueren. Tevens verplicht de richtlijn de Commissie om na
vijf jaar na inwerkingtreding een rapport naar het Europees Parlement en de Raad te
sturen die de effectiviteit Richtlijn evalueert. Hierin zal de Commissie de informatie
die door lidstaten wordt aangeleverd en andere relevante informatie ten aanzien van
de implementatie van de richtlijn meenemen. Op basis van deze evaluatie beslist de
Commissie over passende follow-up acties, inclusief een wetgevend voorstel indien
dit noodzakelijk blijkt.
e) Constitutionele toets
Het voorstel is in overeenstemming met de Europese Verdragen en het Grondrechtenhandvest,
alsook de Nederlandse Grondwet. Het voorstel heeft op onderdelen mogelijk impact op
de bescherming van grondrechten, met name de bescherming van persoonsgegevens. Het
kabinet hecht daarom zwaar aan het oordeel van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming
over de verenigbaarheid van het voorstel met vigerende EU-wetgeving. Tegelijkertijd
is het voorstel erop gericht om de veiligheid te waarborgen.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
De uitvoeringsgevolgen zullen nader in kaart moeten worden gebracht. De voorstellen
borduren op de bestaande situatie voort maar zullen wijzigingen aanbrengen zoals de
inrichting van SPOCs, informatieverstrekking aan Europol en het aanpassen/ontwikkelen
van een CMS dat voldoet aan de vereisten van de richtlijn. Dit zal wijzigingen van
de nationale IT-architectuur en werkprocessen inhouden en extra capaciteit vergen
van de betrokken diensten.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken