Brief regering : Fiche: Herziening richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen
36 012 EU-voorstel: Richtlijn betreffende energieprestaties van gebouwen (herziening) COM (2021) 802
Nr. 2 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 januari 2022
Fiche: Herziening richtlijn kiesrecht mobiele EU burgers bij gemeenteraadsverkiezingen,
Herziening richtlijn kiesrecht mobiele EU burgers bij verkiezingen van het EP, Mededeling
bescherming integriteit verkiezingen en stimulering democratische participatie (Kamerstuk
22 112, nr. 3261)
Fiche: Verordening transparantie en gerichte politieke reclame (Kamerstuk 36 013, nr. 2)
Fiche: Herziening verordening statuut en financiering Europese politieke partijen
en stichtingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3263)
Fiche: Herziening richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen
Fiche: Herziening verordening en richtlijn markten voor financiële instrumenten (Kamerstuk
22 112, nr. 3264)
Fiche: Verordening centraal Europees toegangspunt publieke informatie financiële diensten
(Kamerstuk 22 112, nr. 3265)
Fiche: Herziening richtlijn AIFMD en richtlijn UCITS met betrekking tot uitbesteding,
liquiditeitsmanagement-instrumenten, toezichtrapportages, bewaarders en schuldfondsen
(Kamerstuk 22 112, nr. 3266)
Fiche: Verordening voor Europese langetermijninvesteringsfondsen (European Long-Term
Investment Funds, ELTIF’s) (Kamerstuk 22 112, nr. 3267)
Fiche: Commissieaanbeveling gemeenschappelijke Europese dataruimte voor cultureel
erfgoed (Kamerstuk 22 112, nr. 3268)
De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra
Fiche: Herziening richtlijn betreffende energieprestatie gebouwen
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel tot een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot aanpassing van
richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen
b) Datum ontvangst Commissiedocument
15 december 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM(2021) 802 final
d) EUR-Lex
2021/0426/COD
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
{SEC(2021) 430 final} – {SWD(2021) 453 final} – {SWD(2021) 454 final}
f) Behandelingstraject Raad
Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
h) Rechtsbasis
Artikel 194, lid 2, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Het voorstel tot herziening van de richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen
(EPBD) maakt deel uit van het Fit-for-55-pakket1 en de Renovatiegolf mededeling.2 Het Fit-for-55-pakket geeft invulling aan het juridisch bindende Europese broeikasgasreductiedoel
van tenminste netto 55% in 2030 t.o.v. 1990 en klimaatneutraliteit in 2050, zoals
vastgelegd in de Europese Klimaatwet. De Renovatiegolf mededeling beoogt het renovatietempo
van gebouwen in de Europese Unie (EU) te verhogen. De gebouwde omgeving is verantwoordelijk
voor ongeveer 40 procent van het energiegebruik en 36 procent van de CO2-uitstoot in de EU. Verduurzaming van de gebouwde omgeving is daarmee een essentieel
element in de Europese klimaatinzet. De voorliggende richtlijn is hiervoor het voornaamste
EU-instrument. In de EU staan nog steeds veel slecht of matig geïsoleerde gebouwen
die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen voor verwarming en koeling. De overgrote
meerderheid van deze gebouwen zal er in 2050 ook nog staan. Dit maakt het urgent om
het renovatietempo te verhogen en energiezuinige en emissievrije gebouwen te realiseren.
De herziening bevat verschillende wijzigingen ten opzichte van de huidige EPBD.3 Deze worden hieronder per thema beschreven.
Nationaal Renovatieplan en uitfaseren fossiele brandstofinstallaties
Ten eerste stelt de Commissie voor om de huidige lange termijn renovatiestrategie4 om te vormen tot een actiegericht Nationaal Renovatieplan. Lidstaten moeten vanaf
2024 verplicht elke vijf jaar rapporteren over hun beleid en streefcijfers voor 2030,
2040 en 2050 formuleren voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Aanvullend
kunnen lidstaten fossiele brandstofinstallaties in gebouwen uitfaseren via normering
en is er een inspanningsverplichting om maatregelen te treffen om per 2040 fossiele
brandstoffen uit te faseren bij het verwarmen en koelen van gebouwen. Verder moeten
lidstaten inspraakrondes invoeren waarbij maatschappelijke organisaties en lokale
en regionale overheden hun mening kunnen geven over de plannen. Tot slot kondigt de
Commissie aan dat zij aanvullende eisen zal stellen wanneer blijkt dat de ontwikkeling
achterblijft bij wat er nodig is om de klimaatdoelen te behalen.
Minimum energieprestatie-eisen voor nieuwbouw en bestaande bouw
Ten tweede stelt de Commissie voor dat nieuwe gebouwen vanaf 2030 volledig emissievrij
moeten zijn. Ook introduceert de Commissie eisen omtrent ventilatie, brandveiligheid,
toegankelijkheid en circulair materiaalgebruik. Nieuwe overheidsgebouwen, zowel in
eigendom als gehuurd, hebben een voorbeeldfunctie en moeten vanaf 2027 emissievrij
zijn. Voor bestaande gebouwen introduceert de Commissie minimum energieprestatie-eisen,
met name voor de slechtst presterende gebouwen. Voor utiliteitsgebouwen en gebouwen
van publieke instellingen voorziet men een verplichting van minimaal energielabel F
in 2027 en minimaal label E in 2030. Voor woningen zal dit label F in 2030 en label E
in 2033 zijn. Lidstaten worden opgeroepen om zelf aanvullende eisen te stellen voor
andere jaartallen met het oog op een emissievrije gebouwvoorraad in 2050. Voor ingrijpende
renovaties van gebouwen of gebouwdelen5 geldt nog steeds dat er energieprestatie-eisen zijn voor zover dit technisch, functioneel
en economisch haalbaar is, maar met nieuwe voorschriften voor klimaatadaptatie en
asbestsanering. Cultureel erfgoed en monumenten zijn niet meer per definitie uitgezonderd
van energieprestatie-eisen wanneer verduurzaming de cultuurhistorische waarde van
het gebouw of het gebied niet aantast. Ten aanzien van de berekening van de energieprestatie
van gebouwen wijzigt de Commissie een aantal definities en schrijft zij voor dat lidstaten
een (semi) dynamisch rekenmodel moeten hanteren in plaats van een statisch rekenmodel.
Verder moet het aandeel hernieuwbare energielevering via collectieve netten meegenomen
worden in de berekening van de energieprestatie van gebouwen. Dit kan via certificering
per net of via erkende primaire energiefactoren. Lidstaten mogen zelf de hoogte van
deze factoren bepalen, opgesplitst in een aandeel niet-hernieuwbare energie en een
aandeel hernieuwbare energie.
Energielabels en gebouwrenovatie paspoorten
Ten derde benadrukt de Commissie in het voorstel het belang van energielabels als
bron van informatie en basis voor investeringen in verduurzaming. De Commissie wil
dat energielabels in alle lidstaten heldere en kloppende informatie bevatten. Daarom
stelt zij een Europese harmonisatie van de energielabelclassificatie voor waarbij
energielabel A correspondeert met het emissievrije niveau voor nieuwbouw en energielabel
G met de 15 procent slechtst presterende gebouwen in de gebouwenvoorraad van een lidstaat.
Hiernaast stelt de Commissie voor om de vormgeving, opgenomen indicatoren en geldigheidsduur
(maximaal 10 jaar voor energielabel A t/m C en 5 jaar voor D t/m G) van het energielabel
aan te passen. Tot slot introduceert het voorstel een EU-raamwerk voor vrijwillige
gebouwrenovatiepaspoorten per 2025.6
Data, automatisering en informatievoorziening
Ten vierde benadrukt de Commissie in verschillende onderdelen van het voorstel het
belang van betere informatievoorziening en dataverzameling middels digitalisering,
automatisering en openbaarmaking. Verder staat verbetering van de automatisering en
toegang tot data vanuit de gebouwsystemen centraal. Zo stelt de Commissie voor om
de verplichting voor een gebouwautomatiseringssysteem voor grote systemen in utiliteitsgebouwen
met één jaar te vervroegen naar eind 2024 en per 2030 uit te breiden naar middelgrote
systemen. Bovendien stelt de Commissie een verplichte Smart Readiness Indicator voor vanaf 2026 die inzichtelijk moet maken of utiliteitsgebouwen met grote systemen
geschikt zijn voor het toepassen van «slimme» maatregelen. Nieuwe en ingrijpend gerenoveerde
woningen moeten vanaf 2025 worden voorzien van meet- en monitoringsapparatuur voor
opwekking, distributie, opslag en gebruik van energie.
Financiële instrumenten
Ten vijfde roept de Commissie lidstaten op om instrumenten te ontwikkelen voor ontzorging,
financiering en subsidiëring van de benodigde maatregelen. De Commissie is zich bewust
van de hoge investeringen bij renovatie van gebouwen en steunt lidstaten in de ontwikkeling
van dergelijke instrumenten. Het gaat onder meer om onafhankelijke informatiepunten
ter ontzorging van gebouweigenaren, fondsen, verduurzamingsleningen, het ontsluiten
van private investeringen, energiediensten en het bevorderen van andere financieringsvormen
die niemand uitsluiten.
Vanaf 2027 mogen lidstaten geen subsidie meer verstrekken voor fossiele brandstofinstallaties.
Verder geeft de Commissie aan dat ze bij de herziening van de staatssteunkaders rekening
houdt met het kunnen financieren van renovatie naar de minimumnormen in dit voorstel.
Infrastructuur en duurzame mobiliteit
Ten slotte introduceert de Commissie een verbreding en een aanscherping van bestaande
eisen voor slimme laadpunten en bekabeling. Dit geldt voor nieuwbouw en ingrijpende
renovaties van zowel utiliteitsgebouwen als woningen. Ook geldt een nieuwe verplichting
om een fietsparkeerplaats aan te leggen per autoparkeerplaats in deze gevallen. Uitzonderingen
zijn mogelijk. Tot slot moeten lidstaten barrières wegnemen om laadpunten te installeren
in parkeergelegenheden en zorgen voor samenhang met mobiliteitsbeleid en ruimtelijke
ordening.
b) Impact assessment
In de impactanalyse ter onderbouwing van het voorstel geeft de Commissie aan dat ze
de juiste balans heeft gevonden tussen enerzijds effectiviteit en proportionaliteit
en anderzijds samenhang met andere Europese instrumenten. De nauwe samenhang tussen
dit voorstel en de andere voorstellen in het Fit-for-55 pakket wordt in de impactanalyse
bevestigd. De analyse laat zien dat herziening van de EPBD bijdraagt aan de reductie
van CO2-uitstoot, in lijn met de Europese Klimaatwet. Daarbij is de inschatting dat 85 tot
90 procent van de huidige gebouwen er in 2050 ook nog zullen staan, dus zijn extra
maatregelen nodig om bijvoorbeeld renovaties, en in sommige gevallen sloop en nieuwbouw,
te bevorderen. Zonder deze maatregelen is het halen van de klimaatdoelen onzeker en
zullen de maatschappelijke kosten volgens de Commissie stijgen. De Commissie geeft
ook aan dat wijzigingen of afzwakking van individuele voorstellen binnen het Fit-for-55-pakket
invloed zal hebben op andere voorstellen. Hierbij wordt expliciet benadrukt dat CO2-beprijzing (zoals voorgesteld in het emissiehandelssysteem voor gebouwen en wegtransport
(ETS BRT)) hand in hand gaat met aanvullende eisen voor gebouwen, zoals voorgesteld
in de EPBD herziening. Uit de impactanalyse volgt dat deze combinatie de meest kosteneffectieve
manier is om de doelen te behalen.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet erkent het Europees broeikasgasreductiedoel van tenminste netto 55% in
2030 t.o.v. 1990 en steunt klimaatneutraliteit in 2050. Verduurzaming van alle 8 miljoen
woningen en 0,5 miljoen overige gebouwen in Nederland is hierbij van belang. Het nieuwe
coalitieakkoord bevat extra maatregelen en meer inzet op dit gebied dan is afgesproken
in het Klimaatakkoord. De ambitie in het coalitieakkoord is een extra CO2-reductie door maatregelen in de gebouwde omgeving van circa 7Mton in 2030. Dit is
nog indicatief. De opgave raakt aan de woon- en leefomgeving van mensen en vraagt
actieve medewerking bij de aanpassing en verduurzaming van individuele woningen, waarbij
aandacht is voor de uitvoerbaarheid. Ondersteuning en stimulering van gebouweigenaren
zijn de belangrijkste middelen die tot nu toe zijn ingezet hierbij. Voor gebouweigenaren
moet het lonen om op momenten van verhuizing, groot onderhoud of een grote verbouwing,
verduurzamingsmaatregelen te treffen, omdat de kosten van verduurzaming dan aanzienlijk
lager zijn en de overlast relatief beperkt is. Het kabinet stimuleert dit met subsidie-
en financieringsinstrumenten. Ook stelt het kabinet via het coalitieakkoord extra
middelen ter beschikking voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving en voor de
uitvoering door medeoverheden.
Qua regelgeving moeten nieuwe gebouwen sinds 2021 aan de Bijna Energie Neutrale Gebouw-eisen
(BENG) voldoen en nieuwe overheidsgebouwen sinds 2019. Verder is er regelgeving voor
de energieprestatie van bestaande gebouwen op momenten van ingrijpende renovatie,
verbouw en van vervanging van de verwarmings- of koelingsinstallatie. Ook kent Nederland
een vrijwillige isolatiestandaard voor woningen en een wettelijke verplichting voor
kantoren om minimaal energielabel C te hebben per 2023. Voor verhuurders van woningen
geldt dat het kabinet in het coalitieakkoord heeft afgesproken om via normering en
positieve prikkels verduurzaming te stimuleren. Verder wordt er een wettelijke eindnorm
2050 ontwikkeld voor utiliteitsgebouwen. Voor de verduurzaming van het maatschappelijk
vastgoed in Nederland zijn zogeheten sectorale routekaarten opgesteld waarin duidelijk
wordt op welke wijze het vastgoed CO2-arm en fossielvrij wordt gemaakt richting 2050. Om duurzame mobiliteit te faciliteren,
zijn er in Nederland vereisten voor laadpunten in nieuwe en ingrijpend gerenoveerde
parkeergelegenheden. Tot slot is er veel aandacht voor innovatie en opschaling om
tot kostenreductie van maatregelen te komen. Gebruik van data en digitalisering spelen
daarbij een belangrijke rol.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet steunt de doelen van het voorstel inzake het realiseren van energiezuinige
en emissievrije gebouwen. Maatregelen op EU-niveau zijn noodzakelijk om deze doelen
te behalen en de energietransitie in de gebouwde omgeving te versnellen. Het kabinet
heeft echter zorgen over de proportionaliteit van het voorstel, omdat een aantal maatregelen
te vergaand en te gedetailleerd zijn in relatie tot het behalen van de doelen van
dit voorstel. Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie. Er volgt nu
een beoordeling per thema.
Nationaal Renovatieplan en uitfaseren fossiele brandstofinstallaties
Het kabinet staat positief tegenover Nationale Renovatieplannen voor de energietransitie
in de gebouwde omgeving en is ook positief over het voorstel om via normering fossiele
brandstofinstallaties in gebouwen uit te kunnen faseren. De Nationale Renovatieplannen
kunnen inzicht geven in het beoogde en gerealiseerde tempo van isoleren, en logisch
onderdeel uitmaken van de rapportages aan de Commissie over de uitvoering van de nationale
klimaatplannen. Het versnellen van woningisolatie is een belangrijke prioriteit van
dit kabinet. Het kabinet is ook positief over de inspraakrondes en wijst op het belang
om decentrale overheden en maatschappelijke organisaties te betrekken bij de plannen.
Het uitfaseren van fossiele brandstofinstallaties past ook goed bij het coalitieakkoord
waarin normering om hybride warmtepompen te stimuleren wordt aangekondigd. Een EU-brede
aanpak, zoals deze vorm van normering, zorgt voor een gelijker speelveld in de EU,
waardoor weglekeffecten worden beperkt. Het kabinet plaatst nog wel vraagtekens bij
de precieze uitwerking van de Nationale Renovatieplannen, met name ten aanzien van
de inspanningsverplichting om maatregelen te treffen voor uitfasering van fossielvrije
verwarming en koeling van gebouwen per 2040. Dit streven staat mogelijk op gespannen
voet met de Nederlandse ambitie om per 2050 fossielvrij te verwarmen en kan strijdig
zijn met kosteneffectieve verduurzaming op in principe natuurlijke momenten. Dit leidt
mogelijk tot disproportionele financiële en administratieve lasten voor gebouweigenaren.
Het kabinet zal de Commissie vragen om verduidelijking en meer flexibiliteit in de
route naar 2050.
Minimum energieprestatie-eisen voor nieuwbouw en bestaande bouw
a) Nieuwbouw
Het kabinet vindt het voorstel om nieuwe gebouwen vanaf 2030 volledig emissievrij
te laten zijn een positief ambitieuze standaard. Het jaartal 2030 biedt voor de meeste
typen gebouwen ook voldoende tijd voor de markt om zich hierop voor te bereiden. Voor
een aantal typen gebouwen, zoals hoogbouw of sommige vormen van maatschappelijk vastgoed,
is het nog onduidelijk of er altijd voldaan kan worden aan de nieuwe norm. Het kabinet
zal dit onder de aandacht brengen bij de Commissie en op basis van nader onderzoek
bezien of uitzonderingen mogelijk moeten worden. Het kabinet erkent de voorbeeldrol
van de publieke sector bij nieuwbouw, maar heeft aanvullende vragen aan de Commissie
over de verplichting ten aanzien van het huren van gebouwen en uitzonderingsmogelijkheden
hierop. Het kabinet onderstreept het belang van brandveiligheid, gezondheid en toegankelijkheid
bij nieuwbouw en borgt deze kernwaarden in nationale regelgeving. Het kabinet is echter
van mening dat verplichtingen hieromtrent niet passen in het Commissievoorstel, omdat
deze niet noodzakelijk zijn om de doelen van de EPBD te behalen en een energiezuinige
en emissievrije gebouwde omgeving te realiseren. Het kabinet zal haar standpunt hierover
duidelijk maken bij de Commissie. Verder is het kabinet positief over de aandacht
voor circulair materiaalgebruik en kan zich vinden in het berekenen van de CO2-emissie in levenscyclus van materialengebruik in gebouwen. Dit is in lijn met het
Nederlands beleid. Wel is het belangrijk dat de Commissie de samenhang met de nog
aan te passen Bouwproductenverordening7 bewaakt zodat bouwproducten een bepaalde prestatie leveren om te kunnen voldoen aan
de eisen in dit Commissievoorstel.
b) Bestaande bouw
Het kabinet steunt de noodzaak voor de introductie van de minimum energieprestatie-eisen
voor bestaande bouw. Normering om de slechtste energielabels uit te faseren is op
termijn noodzakelijk en onvermijdelijk om de energietransitie in de gebouwde omgeving
te laten slagen. Alle gebouwen dienen immers klimaatneutraal te zijn in 2050. Tegelijk
acht het kabinet het niet aan de Commissie om hierop detailregelgeving te formuleren
in deze fase. Het voorstel is op dit punt niet proportioneel, omdat het belangrijk
is dat lidstaten voldoende flexibiliteit behouden om zelf invulling te kunnen geven
aan minimumeisen zodat deze passen bij de nationale situatie. De actiegerichte Nationale
Renovatieplannen bieden al voldoende aanleiding om op lidstaatniveau concrete en afrekenbare
maatregelen te formuleren. Via dit renovatieplan kan een lidstaat zelf bepalen welke
beleidsinstrumenten zij inzet en wanneer minimumeisen gerechtvaardigd zijn (bijvoorbeeld
op transactiemomenten). Dit houdt beter rekening met nationale omstandigheden en de
effecten van andere beleidsmaatregelen voor de gebouwde omgeving, zoals de mogelijke
introductie van een ETS-BRT.8 Voor utiliteitsgebouwen geldt dat het kabinet graag beleid en normering maakt die
past bij de eindnorm voor verduurzaming in 2050 uit het Klimaatakkoord. Voor publieke
instellingen en het maatschappelijk vastgoed vindt het kabinet het belangrijk dat
er voldoende samenhang is met de verplichtingen die volgen uit de energie-efficiëntie
richtlijn (EED) en de hernieuwbare energie richtlijn (RED), zodat zij hun gebouwen
kunnen verduurzamen op een kosteneffectieve wijze. Voor verhuurders van woningen beziet
het kabinet hoe de voorgestelde eisen passen bij het coalitieakkoord, dat voorziet
in bindende prestatieafspraken voor woningcorporaties over verduurzaming en normering
en positieve prikkels om verhuurders te stimuleren om hun vastgoed te verduurzamen.
Voor huiseigenaren9 heeft het kabinet zorgen over de voorgestelde minimumeisen. Het kabinet hecht aan
het belang van voldoende flexibiliteit voor lidstaten om zelf te kunnen bepalen of
en wanneer minimumeisen gerechtvaardigd zijn, gelet op de afweging tussen enerzijds
het eigendomsrecht en anderzijds tegemoetkoming aan het algemeen belang (verduurzaming).
Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie. Verder ondersteunt het kabinet
het voorstel om minimum energieprestatie-eisen voor cultureel erfgoed en monumenten
te stellen wanneer dergelijke eisen de cultureel-historische waarde van het gebouw
of de omgeving niet aantasten. Hierbij vindt het kabinet het belangrijk om deze afweging
per gebouw te kunnen maken. Het kabinet zal dit onder de aandacht brengen van de Commissie.
Ten slotte is het kabinet positief over de uitzonderingen die mogelijk zijn op minimum
energieprestatie-eisen, bijvoorbeeld voor tijdelijke bouwwerken.
c) Berekeningsmethode minimum energieprestatie-eisen
Ten slotte is het kabinet geen voorstander van het wijzigen van berekeningsmethode
van de energieprestatie-eisen voor gebouwen, omdat dit naar verwachting leidt tot
disproportioneel hoge kosten en grote veranderingen in de berekeningswijze en daarmee
onzekerheid voor de markt. Het kabinet vindt dat de nadelen van een dergelijke stelselwijziging
niet in verhouding staan tot de voordelen. Wel is het kabinet positief over de geboden
flexibiliteit van lidstaten om de hoogte van de primaire energiefactoren zelf te bepalen.
Ze pleit voor een soortgelijke flexibiliteit ten aanzien van de afzonderlijke berekenmethodes
voor de energieprestatie van gebouwen en het aandeel hernieuwbare energie in collectieve
netten. In dat kader zal het kabinet de Commissie bevragen over de beoogde samenhang
en afbakening met de bepalingen ten aanzien van verduurzaming van collectieve warmte-
en koudenetten in de voorstellen van de EED en de RED. Het kabinet gaat daarnaast
na of er naar aanleiding van het Commissievoorstel aanleiding is om de hoogte van
de primaire energiefactoren aan te passen, zodat er voldoende stimulans blijft voor
energiebesparing in de gebouwde omgeving. Het kabinet hecht hier veel waarde aan.
Energielabels en gebouwrenovatie paspoorten
Het kabinet is voorstander van een kwalitatief, betrouwbaar en betaalbaar energielabel.
Het energielabel is een belangrijk instrument voor bewustwording en informatievoorziening
richting gebouweigenaren en huurders. Het kabinet ziet voordelen van een aangepaste
(kortere) geldigheidsduur in combinatie met versimpelde procedures voor het updaten
van een energielabel (herlabeling). Dit bevordert de actualiteit van de energielabels
en de versimpelde procedures borgen ook dat de kosten van deze wijziging beperkt kunnen
blijven. Het kabinet is echter geen voorstander van de voorgestelde herijking van
het energielabel en heeft zorgen over de praktische uitwerking van deze harmonisatie.10 De herijking betekent immers dat de labelklasse-indeling die we nu in Nederland gebruiken
wordt aangepast, waarna veel gebouwen in Nederland na deze harmonisatie een andere
energielabelclassificatie krijgen. Dit brengt onduidelijkheid en administratieve kosten
met zich mee voor met name gebouweigenaren. Het kabinet ziet voor de Commissie weliswaar
voordelen van een Europese herijking van energielabels ten aanzien van borging en
monitoring van resultaten, maar is geen voorstander van de herijking. Verder vereisen
de voorgestelde extra indicatoren op het energielabel en Europese vormgeving van het
label ook aanpassingen in Nederland. Dit heeft naar verwachting grote gevolgen voor
herkenbaarheid, draagvlak en de administratieve en financiële lasten. Het kabinet
zal in dit kader het belang van de herkenbaarheid, betaalbaarheid van het energielabel
en het zoveel mogelijk beperken van de lasten benadrukken bij de Commissie. Ten aanzien
van de renovatiepaspoorten voor gebouwen ziet het kabinet de meerwaarde van een dergelijk
instrument. Wel zal het de Commissie vragen wat de nut en noodzaak is voor het ontwikkelen
van dit vrijwillige instrument op EU-niveau. Dit is nu nog niet helder.
Data, automatisering en informatievoorziening
Het kabinet onderschrijft het belang van data en digitalisering binnen de verduurzaming
van de gebouwde omgeving. Data en digitalisering kunnen een belangrijke bijdrage leveren
aan duurzaamheid en de circulaire economie, door bijvoorbeeld materialen in hun levenscyclus
te volgen of door gebruikers meer inzicht in te geven in het energiegebruik. Zo kunnen
beter geïnformeerde keuzes worden genomen. Het is van toegevoegde waarde om afspraken
te maken over het delen en onderling vergelijkbaar maken van gebouwdata, conform het
Commissievoorstel. Dit sluit ook aan bij de eigen beleidsdoelstellingen van het kabinet.
Het kabinet heeft vragen bij de proportionaliteit van een aantal van de voorstellen
op dit gebied, zoals de verplichte Smart Readiness Indicator voor utiliteitsgebouwen en verplichte gebouwautomatiserings- en meetsystemen. Het
kabinet is geen voorstander van detailvoorschriften die de Commissie aankondigt over
waar, hoe en door wie data verzameld en opgeslagen moeten worden. Lidstaten moeten
voldoende ruimte houden om zelf te bepalen hoe zij de uitgangspunten op een efficiënte
wijze kunnen implementeren. Het kabinet zal daarom in de onderhandelingen aandacht
vragen voor het laten aansluiten van de Europese ambities op de nationale informatiesystemen
en data-ontwikkeling.
Financiële instrumenten
Het kabinet steunt de Commissie in haar voornemen om bij de herziening van de staatssteunkaders
rekening te houden met het financieren van gebouweigenaren om zo te voldoen aan de
normen voor bestaande bouw en de slechtste energielabels uit te faseren. Ook steunt
het de ambitie van de Commissie om brede toegang tot verduurzamingsleningen, energiediensten
en andere financieringsvormen te bevorderen. Het kabinet roept de Commissie op te
zorgen voor consistentie tussen dit voorstel en Europese richtlijnen omtrent kredietverlening11, zodanig dat die richtlijnen de hoge ambitie uit dit voorstel ondersteunen dan wel
niet hinderen. Voor het kabinet is voor de consument verantwoorde financiering altijd
het uitgangspunt. Ten slotte is het kabinet verheugd met het voorstel om vanaf 2027
geen subsidie meer te verstrekken voor fossiele brandstofinstallaties. Sterker nog:
de datum voor inwerkingtreding mag wat het kabinet betreft eerder zijn. Het kabinet
zet op dit moment al geen subsidie meer in voor fossiele brandstofinstallaties en
stimuleert juist duurzamere alternatieven door middel van een subsidie voor bijvoorbeeld
(hybride) warmtepompen. Het is van belang dat andere lidstaten deze stap ook nemen.
Infrastructuur en duurzame mobiliteit
Het kabinet steunt het ambitieniveau ten aanzien van slimme laadinfrastructuur en
duurzame mobiliteit. Tegelijkertijd vindt het kabinet het belangrijk dat lidstaten
voldoende ruimte hebben om in overleg met lokale en regionale overheden maatwerk te
kunnen leveren, omdat de behoefte voor laden, (fiets)parkeren en brandveiligheidsmaatregelen
in parkeergelegenheden afhankelijk is van lokale factoren. Deze kunnen sterk verschillen.
Het kabinet ondersteunt de noodzaak om gebouwen geschikt te maken voor emissievrije
mobiliteit, maar zal ook het belang van voldoende flexibiliteit benadrukken bij de
Commissie. Tot slot is het kabinet positief over het voorstel om barrières voor de
installatie van laadpunten weg te nemen in appartementencomplexen en over uitzonderingsmogelijkheden
in gevallen dat er capaciteitsproblemen op het elektriciteitsnet zijn.
Gevolgen voor de brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de motie van het lid Van Raan12 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit
van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de verdeling van kosten en baten. Het kabinet beoordeelt het Commissievoorstel
op doelniveau alle vier de aspecten als positief. Allereerst beoogt het voorstel de
broeikasgasemissies van de gebouwde omgeving te minimaliseren, wat bijdraagt aan het
grensoverschrijdende doel van het tegengaan van klimaatopwarming. Ten aanzien van
kwaliteit van leven voor huidige en latere generaties is er synergie tussen het voorstel
en het Nieuw Europees Bauhaus13 initiatief, waarbij duurzaamheid van gebouwen met leefbaarheid en sociale inclusie
wordt gecombineerd. Het kabinet voorziet positieve effecten doordat vermindering van
broeikasgasemissies en een duurzame gebouwenvoorraad leiden tot een betere gezondheid
en welzijn voor burgers. Verbetering van de energieprestatie van gebouwen leidt bij
beleid met de juiste prikkelwerking tot minder energiearmoede dankzij een afname van
energiegebruik- en kosten. Hiervoor is een hoger renovatietempo nodig, wat een impuls
geeft aan lokale werkgelegenheid en bijdraagt aan economisch herstel.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Enkele lidstaten pleiten voor voldoende flexibiliteit om zelf te kunnen bepalen hoe
de klimaat- en energiedoelen te behalen, rekening houdend met verschillen tussen lidstaten
en kosteneffectiviteit. Ten aanzien van verplichte minimum energieprestatie-eisen
voor bestaande bouw zijn de lidstaten vooralsnog verdeeld. Enkele lidstaten zijn voorstander
van een progressieve toename van verplichte standaarden. Andere lidstaten zijn voorstander
van een prijsprikkel via ETS-BRT, al dan niet in combinatie met aanscherping van normering
inzake de energieprestatie van gebouwen. Enkele lidstaten zijn tevens voorstander
van meer flexibiliteit om zo installaties op uitsluitend fossiele brandstoffen uit
te kunnen faseren via normering. Verder geeft een grote meerderheid van lidstaten
aan dat voldoende uitvoeringscapaciteit en materialen een knelpunt kunnen vormen bij
het voldoen aan de verplichtingen. Het Europees Parlement (EP) vindt energiezuinigheid
en het verhogen van het renovatietempo van gebouwen belangrijk. Om aan de klimaatdoelstellingen
te kunnen voldoen, is er volgens het EP meer financiële ondersteuning nodig. Het EPBD-voorstel
zal waarschijnlijk in de Industrie en Energie Commissie (ITRE) behandeld worden. De
rapporteur is nog niet bekend.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 194,
tweede lid, van het VWEU. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsbasis. Het artikel
geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen die noodzakelijk zijn om
de in artikel 194, eerste lid, van het VWEU genoemde doelstellingen te verwezenlijken.
Het voorstel heeft het stimuleren van energiezuinigheid, energiebesparing en de ontwikkeling
van nieuwe en duurzame energie tot doel en is daarmee gericht op de doelen zoals opgenomen
in artikel 194, eerste lid, onderdeel c, VWEU. Op het gebied van energie hebben de
EU en de lidstaten een gedeelde bevoegdheid (artikel 4, tweede lid, sub i, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit als positief. Het voorstel heeft als doel
het realiseren van energiezuinige en emissievrije gebouwen. De problematiek van slecht
of matig geïsoleerde gebouwen die afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen voor
verwarming en koeling beperkt zich niet tot enkele lidstaten, maar is EU-breed. Gezien
de doelstellingen die zijn neergelegd in de Europese Klimaatwet heeft een EU-benadering
om een energiezuinige, hoogwaardige en fossielvrije gebouwde omgeving te bereiken
daarom de voorkeur boven een gefragmenteerde aanpak waarbij elke lidstaat zijn eigen
beleidsmaatregelen formuleert. Maatregelen op EU-niveau zijn om die reden efficiënter
voor de versnelling van de transitie naar een duurzame, hoogwaardige gebouwde omgeving.
Daarnaast draagt een gezamenlijke aanpak op EU-niveau bij aan het benutten van voordelen
die de interne markt biedt, zoals schaalvergroting en technologische samenwerking
tussen lidstaten. Ook draagt het bij aan meer zekerheid voor investeerders. Bovendien
ontstaat er bij gebrek aan gecoördineerd beleid op EU-niveau het risico dat lidstaten
vanwege zorgen over een ongelijk speelveld onvoldoende actie ondernemen. Om deze redenen
is optreden op EU-niveau gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Het kabinet beoordeelt de proportionaliteit als deels positief, deels negatief. Het
kabinet steunt de Commissie in veel onderdelen van het voorstel, bijvoorbeeld het
actiegerichte Nationale Renovatieplan, financiële instrumenten en het ambitieniveau
van de emissievrije nieuwbouwstandaard voor de meeste type gebouwen, maar ziet ook
dat meerdere bepalingen voor wat het kabinet betreft te vergaand en te gedetailleerd
zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de minimum energieprestatie-eisen voor bestaande
gebouwen. Het kabinet ziet graag een betere onderbouwing van de Commissie waarom dit
noodzakelijk is om de klimaat- en energiedoelen in de gebouwde omgeving te bereiken
wanneer er ook al een ETS-BRT wordt voorgesteld en de gebouwde omgeving ook onder
de ESR valt. Het kabinet constateert dat de Regulatory Scrutiny Board (RSB) tweemaal een negatief advies gegeven over het EPBD voorstel, voornamelijk ten
aanzien van dit onderdeel.14 Ook bepalingen op grond waarvan lidstaten aanvullende eisen bij nieuwbouw en ingrijpende
renovaties moeten stellen aangaande gezondheid, veiligheid en toegankelijkheid lijken
verder te gaan dan noodzakelijk om de doelen van de EPBD te behalen. Verder is het
kabinet kritisch over de mate van harmonisatie die de Commissie nastreeft in het voorstel,
bijvoorbeeld bij de herijking van de energielabels in lidstaten. Dit kan leiden tot
een inefficiënte inzet van middelen binnen de EU waardoor het behalen van de klimaat-
en energiedoelen juist lastiger wordt. Ten slotte is een aantal bepalingen erg gedetailleerd
uitgewerkt waardoor het voorstel weinig ruimte laat aan lidstaten voor een verdere
uitwerking die past binnen het bestaande nationale beleid. Dit kan zelfs contraproductief
uitwerken op lidstaatniveau volgens het kabinet. Voorbeelden zijn bepalingen ten aanzien
van verplichte aantallen laadpunten, dataopslag en de energieprestatie van een technisch
bouwsysteem bij vervanging of vernieuwing.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Dit voorstel heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting. Indien
er toch gevolgen zijn voor de EU-begroting, is het kabinet van mening dat eventueel
benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële
kaders van het MFK 2014–2020 en het MFK 2021–2027, en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het is evident dat het voorstel voor de herziening van de EPBD financiële gevolgen
heeft voor de Nederlandse rijksoverheid en medeoverheden. Gelet op de aard en de complexiteit
van de door de Commissie voorgestelde doelen en maatregelen is het niet mogelijk om
de precieze omvang of zelfs een bandbreedte van de financiële consequenties voor overheden,
bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers vóór de start van het onderhandelingsproces
in kaart te brengen. Het kabinet acht het desondanks noodzakelijk dat de omvang of
een bandbreedte van de financiële consequenties de komende tijd nader worden uitgewerkt
en betrokken worden bij het onderhandelingsproces. De impactanalyse van de Commissie
geeft een eerste inschatting en bevat vier scenario’s: laag, matig, hoog en hogere
ambitie. Optie drie (hoog) heeft de voorkeur van de Commissie. Dit komt overeen met
een extra Europese investeringsbehoefte van 152 miljard euro per jaar voor de renovatie
van gebouwen in de EU om aan de verplichtingen te kunnen voldoen. De impactanalyse
geeft aan dat het zeer uitdagend zal zijn voor lidstaten om deze extra investeringen
te bewerkstellingen, in het bijzonder voor het voldoen aan de minimum energieprestatie-eisen
voor bestaande bouw.
De impactanalyse is echter niet gebaseerd op het huidige Commissievoorstel. Het voorstel
is namelijk aangepast naar aanleiding van het laatste negatieve advies van de RSB.
Het voorstel is daardoor nu een mix van optie twee (matig) voor eisen aan bestaande
gebouwen en optie drie (hoog) voor alle andere instrumenten. Wat de precieze impact
is van deze keuze wordt niet duidelijk uit de impactanalyse van de Commissie. Het
is van belang dat de financiële consequenties van het Commissievoorstel helder in
kaart worden gebracht door de Commissie om zo het voorstel goed te kunnen beoordelen
in samenhang met de rest van het Fit-for-55-pakket. Dit is nu niet het geval. Het
kabinet zal op dit punt verduidelijking vragen aan de Commissie. Ondanks de tekortkoming
in de impactanalyse, lijken de minimum energieprestatie-eisen voor bestaande bouw,
in het bijzonder de eisen aan gebouwen in de publieke sector en voor woningen, te
leiden tot het grootste deel van de financiële consequenties. Dit kan om een nationale
publieke budgettaire bijdrage vragen. De precieze budgettaire gevolgen van dit voorstel
en hoe de extra kosten en besparingen zich tot elkaar verhouden, zijn afhankelijk
van verdere Europese besluitvorming, nationale politieke keuzes bij de uitwerking
en keuzes ten aanzien van relevante onderdelen van het Fit-for-55-pakket. Deze gevolgen
zullen, als zij duidelijk in beeld zijn, door het kabinet worden bezien, idealiter
in samenhang met verdere besluitvorming over nationaal klimaatbeleid en rekening houdend
met sectoren met een grote transitieopgave en hun internationale concurrentiepositie,
en conform de regels van de budgetdiscipline ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement. Los daarvan heeft de overheid als eigenaar van maatschappelijk vastgoed
een voorbeeldrol in de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het kabinet heeft reeds
budget gereserveerd om de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed aan te jagen
en zal gaandeweg bezien of dit voldoende is om de ambities in lijn met het voorstel
van de Commissie te verwezenlijken.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel heeft financiële gevolgen voor bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties
en burgers. Gebouweigenaren zullen investeringen moeten doen om hun bestaande gebouw
te verduurzamen of om hun nieuwe gebouw te laten voldoen aan de standaard. De exacte
hoogte van deze investeringen en de gevolgen voor verschillende eigenaren hangen erg
af van het type gebouw, de benodigde snelheid en de beschikbare subsidies om te voldoen
aan normen. Diverse bepalingen in het voorstel kunnen een toename van de administratieve
lasten en regeldruk met zich meebrengen, met name de aanpassingen in de berekeningsmethode
van de energieprestatie van gebouwen en de energielabelsystematiek. Tegelijkertijd
zorgen het hoge ambitieniveau en de aangekondigde verplichtingen voor investeringszekerheid
en voor verduurzaming, wat leidt tot meer comfort en lagere energiekosten. Voor bedrijven
leidt het voorstel tot een zekere afzetmarkt met nieuwe verdienmodellen voor bijvoorbeeld
renovatieconcepten van gebouwen. Europees beleid zorgt ook voor een gelijk speelveld
en schaalvoordelen. Het creëert mogelijkheden voor Nederland om koploper te worden
als het gaat om duurzame renovatieopties.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel borgt dat het Europees gelijke speelveld verbetert ten aanzien van investeringen
in een duurzame gebouwenvoorraad. Dat is gunstig voor de concurrentiepositie van het
Nederlandse bedrijfsleven in de EU, met name de exporterende bedrijven. Ook kan een
versterkte EU-inzet ten aanzien van een duurzame gebouwenvoorraad bijdragen aan verdere
investeringen en innovaties door Europese bedrijven waardoor hun internationale concurrentiekracht
verder zal toenemen. Het voorstel betreft maatregelen zonder direct handelseffect
en de bouwsector opereert beperkt grensoverschrijdend, waardoor de geopolitieke effecten
beperkt zijn.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Afhankelijk van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat zal relevante lagere regelgeving
moeten worden gewijzigd. Hierbij valt te denken aan bepalingen in het Burgerlijk Wetboek
ten aanzien van huurregelgeving en verenigingen van eigenaars, de Omgevingswet, de
Woningwet, het Besluit bouwwerken leefomgeving, de Omgevingsregeling en andere relevante
algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen die hiermee samenhangen.
Verder is het waarschijnlijk dat aanpassingen vereist zijn in Nen-normen, zoals de
NTA 8800 en NEN 7125 en private kwaliteitssystemen, zoals de BRL 9500 en BRL 9501.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
In het voorstel wordt een nieuwe bevoegdheid verleend aan de Commissie om diverse
gedelegeerde handelingen vast te stellen. De meerderheid van deze handelingen vindt
het kabinet geoorloofd. Over een aantal handelingen is nog onduidelijkheid of heeft
het kabinet nog aanvullende vragen. Allereerst bevat artikel 6, eerste lid, een voorstel
om gedelegeerde handelingen vast te stellen aangaande de berekeningsmethode voor kostenoptimale
niveaus voor de energieprestatie van gebouwen. Ten tweede bevat artikel 7, derde lid,
een voorstel om gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn
teneinde bijlage III aan te passen aan technologische vooruitgang en innovatie. Het
creëert de mogelijkheid om drempelwaardes aangaande de energieprestatie in te voeren
bij nieuwbouw en renovaties. Ten derde bevat artikel 10, eerste lid, een voorstel
om gedelegeerde handelingen vast te stellen om een gezamenlijk Europees raamwerk voor
renovatiepaspoorten te realiseren. Ten vierde bevat artikel 13, tweede lid, een voorstel
om de gedelegeerde handeling aan te nemen per 31 december 2025 ten aanzien van het
gezamenlijke Europees raamwerk voor de beoordeling van slimme gereedheid van gebouwen.
Het kabinet acht toekenning van deze gedelegeerde bevoegdheden aan de Commissie grotendeels
mogelijk, omdat het de vaststelling van niet-essentiële onderdelen van de richtlijn
betreft (voor wat betreft artikel 6, eerste lid, artikel 10, eerste lid, en artikel 13,
tweede lid). Delegatie van deze onderdelen is wenselijk volgens het kabinet vanwege
de benodigde snelheid van het opstellen van deze handelingen en het niet belasten
van de wetgevingsprocedure. Delegatie van deze onderdelen ligt voor de hand omdat
het een aanvulling op de inhoud van de richtlijn betreft. De delegatie is in de visie
van het kabinet deels voldoende afgebakend, qua inhoud is dit voor de artikelen 6,
eerste lid, en 10, eerste lid, voldoende het geval. Ten aanzien van artikel 13, tweede
lid, is onduidelijk wat er precies in dit Europees raamwerk wordt opgenomen en hoe
dit zich verhoudt tot het energielabel. De bevoegdheidsdelegatie is daarom volgens
het kabinet nog niet genoeg afgebakend. Het kabinet zal hierover vragen stellen aan
de Commissie. Daarnaast geldt voor alle gedelegeerde handelingen dat deze worden vastgesteld
volgens de procedure zoals neergelegd in artikel 29. In dit artikel is opgenomen dat
de bevoegdheid tot het vaststellen van gedelegeerde handelingen aan de Commissie is
toegekend voor een onbepaalde periode. Het kabinet is hier geen voorstander van, want
dit is te vrijblijvend en zal pleiten voor toekenning voor bepaalde tijd met de mogelijkheid
van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie naar behoren geëvalueerd
kan worden.
De gedelegeerde bevoegdheid uit artikel 7, lid 3 acht het kabinet niet geoorloofd,
omdat de Commissie hiermee aanvullende eisen kan stellen aan de energieprestatie van
gebouwen. Dit betreft een essentieel onderdeel van de richtlijn, waarbij een belangrijke
politieke afweging plaatsvindt gezien de impact van de aan de energieprestatie van
gebouwen gestelde eisen op zowel kosten als uitvoerbaarheid van het beleid. Het kabinet
zal in de onderhandelingen aan de orde stellen dat dit onderdeel niet per gedelegeerde
handeling geregeld mag worden, maar in de richtlijn zelf moet worden opgenomen.
Ook worden in het voorstel nieuwe uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie toegekend.
Zo bevat artikel 19, vijfde lid, het voorstel om uiterlijk op 30 juni 2024 uitvoeringshandelingen
vast te stellen aangaande het gemeenschappelijk sjabloon voor informatieoverdracht
aan het Building Stock Observatory. Het kabinet acht de toekenning van deze bevoegdheid wel mogelijk, omdat het de vaststelling
van niet-essentiële onderdelen betreft. Met betrekking tot deze uitvoeringshandeling
is de onderzoeksprocedure van toepassing conform artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Gezien het feit dat hier sprake is van een uitvoeringshandeling van algemene strekking
kan het kabinet dit ondersteunen gelet op artikel 2(2)(b) van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Artikel 13, vierde lid, bevat daarnaast het voorstel om uiterlijk 31 december 2025
uitvoeringshandelingen vast te stellen aangaande de technische modaliteiten voor de
effectieve implementatie van het EU-raamwerk voor de beoordeling van slimme gereedheid
van gebouwen, bedoeld in artikel 13, tweede lid. Het kabinet acht de toekenning van
deze bevoegdheid mogelijk omdat het wederom de vaststelling van een niet-essentieel
onderdeel betreft. Daarnaast is de toekenning van de bevoegdheid wenselijk gezien
het belang van een snelle totstandkoming van de uitvoeringshandeling. Voor deze uitvoeringshandeling
is de onderzoeksprocedure van toepassing conform artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Gezien het feit dat hier sprake is van een uitvoeringshandeling van algemene strekking
kan het kabinet dit ondersteunen gelet op artikel 2(2)(b) van Verordening (EU) nr. 182/2011.
Tot slot bevat artikel 14, vijfde lid, het voorstel om uitvoeringshandelingen vast
te stellen met ten aanzien van eisen aan de interoperabiliteit en non-discriminatoire
en transparante procedures voor toegang tot data over gebouwsystemen. Het kabinet
acht de toekenning van deze bevoegdheid mogelijk omdat het de vaststelling van een
niet-essentieel onderdeel betreft. Daarnaast acht het kabinet de toekenning van deze
bevoegdheid wenselijk opdat de wetgevingsprocedure niet onnodig belast wordt. Met
betrekking tot deze uitvoeringshandeling is de raadgevingsprocedure van toepassing
conform artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011. Het kabinet kan hier achter staan
aangezien er geen sprake is van de vaststelling van uitvoeringshandelingen die onder
artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 182/2011 vallen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De implementatietermijn van de richtlijn is niet opgenomen in het voorstel. Het kabinet
kan dus vooralsnog geen inschatting maken voor de haalbaarheid hiervan voor Nederland.
Om voldoende tijd te bieden om de herziene richtlijn nauwkeurig in nationale regelgeving
om te zetten, in samenhang met andere richtlijnen in het Fit-for-55-pakket, acht het
kabinet een implementatietermijn van twee jaar na inwerkingtreding van de richtlijn
noodzakelijk.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie evalueert deze richtlijn uiterlijk eind 2027. Ze beziet op dat moment
welke voortgang er is geboekt. Indien nodig zal ze nieuwe voorstellen doen om de doelstellingen
van deze richtlijn, als onderdeel van het Fit-for-55-pakket, te behalen.
e) Constitutionele toets
N.v.t.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het voorstel heeft financiële en administratieve implicaties voor uitvoering en handhaving.
Zo zijn er aanpassingen voorzien in de bepalingsmethode voor de energieprestatie van
gebouwen, de energielabelsystematiek, de energielabeldatabase en de bestaande financiële
instrumenten. Voldoende gekwalificeerd personeel en materialen zijn noodzakelijk voor
een goede uitvoering
van maatregelen en het behalen van de doelstellingen. Het kabinet voorziet echter
knelpunten in de uitvoering en is van mening dat de Commissie onvoldoende rekenschap
geeft van de gevolgen voor de aanbodkant van de markt. Ook de RSB is hier kritisch
over in haar adviezen. Verder zijn er aanpassingen voorzien in handhaving gericht
op naleving van de verplichtingen ten aanzien van gebouwen, installaties en eventuele
maatwerkoplossingen ten aanzien van cultureel erfgoed. De Commissie geeft verder aan
dat er sprake zal zijn van vergemakkelijking van administratieve procedures en lagere
nalevingskosten door digitalisering van energielabels en de nieuwe bepalingen over
data en gegevensuitwisseling. Lidstaten kunnen in principe in grote mate eigen invulling
geven aan handhaving gelet op de nationale context.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Negatieve effecten van klimaatverandering worden disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden.
Met dit voorstel wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het beperken van klimaatverandering.
Indieners
-
Indiener
W.B. Hoekstra, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.