Brief regering : Stand van zaken uitvoering van de motie van het lid Den Haan c.s. over een methode ontwikkelen om periodiek inzicht te kunnen geven in demografische ontwikkelingen
35 925 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Nr. 142 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 januari 2021
Tijdens de recente Algemene Politieke Beschouwingen (Handelingen II 2021/22, nr. 3, item 5) heeft Uw Kamer de motie van het lid Den Haan c.s. aangenomen, die de regering verzoekt,
samen met de planbureaus, een methode te ontwikkelen om periodiek inzicht te kunnen
geven in demografische ontwikkelingen en te verkennen of en hoe een staatscommissie
«bevolkingsgroei en vergrijzing» aanbevelingen kan doen voor beleidsopties.1 De aanleiding van de motie is gelegen in de constatering «dat de demografische projecties
voor Nederland grote veranderingen laten zien ten aanzien van het aantal gepensioneerden
en het aantal nieuwkomers en daarmee grote impact bestaat en verder wordt voorspeld
voor de zorg, wonen, het onderwijs, pensioenen en het samenleven». Met deze brief
informeer ik u over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie.
Voordat ik uiteenzet welke stappen zijn gezet in vervolg op de motie, geef ik een
kort overzicht van de uitkomsten van de verschenen publicaties in het traject «Verkenning
bevolking 2050» en de brieven die Uw Kamer hierover heeft ontvangen. Vervolgens zet
ik de belangrijkste uitkomsten op een rij van het eindrapport Bevolking 2050 in beeld: opleiding, zorg, arbeid en wonen, opgesteld door het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) met
medewerking van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), als context voor het
beoogde vervolg. Tot slot licht ik toe welke concrete acties zijn ondernomen en verder
voorzien. Hierbij ga ik in op de stand van zaken met betrekking tot zowel het overleg
met de planbureaus als met de bij dit traject – tot nu toe – betrokken departementen.
Verschenen publicaties Verkenning bevolking 2050
Het startpunt van de Verkenning bevolking 2050 werd gevormd door de Algemene Politieke
Beschouwingen in 20182, toen Uw Kamer de motie van het lid Dijkhoff c.s3 aannam. De motie verzocht het kabinet scenario’s te ontwikkelen waarin de gevolgen
van demografische veranderingen in Nederland op verschillende beleidsterreinen in
kaart werden gebracht en deze te voorzien van beleidsopties.
Het laatste rapport ter uitvoering van deze motie ontving Uw Kamer op 13 april 2021;
het eindrapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, zorg, arbeid en wonen» van het
NIDI en het CBS.4 In het eindrapport is een doorrekening opgenomen van de maatschappelijke gevolgen
(de maatschappelijke projecties) die de demografische ontwikkelingen uit de eerder
doorgerekende varianten hebben op de domeinen arbeid, opleiding, zorg en wonen. Dit
eindrapport is op 2 juni 2021 in een technische briefing met de vaste Kamercommissie
van SZW toegelicht door het NIDI en het CBS.
Uitkomsten rapport Bevolking 2050 in beeld: opleiding, zorg, arbeid en wonen
Zoals in de aanbiedingsbrief over het eindrapport is aangegeven, zijn er in de Verkenning
bevolking 2050 minder domeinen/thema’s onderzocht dan in de motie Dijkhoff c.s. zijn
opgenomen. De verklaring is dat de planbureaus zich genoodzaakt zagen hun prioriteiten
te leggen bij het onderzoeken van de gevolgen van de huidige pandemie. Dit leidde
tot het besluit de focus in de eindrapportage te richten op die maatschappelijke terreinen
waarop de demografie een directe en grote invloed heeft. Tevens is hierin nadrukkelijk
het vraagstuk van de dubbele vergrijzing betrokken.5
Het eindrapport schetst de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen
(groter, grijzer, diverser) op de domeinen opleiding, arbeid, zorg en wonen. De verkenning
laat zien dat in alle doorgerekende bevolkingsvarianten het aandeel ouderen in de
bevolking toeneemt, het aandeel van de bevolking in de werkzame leeftijden krimpt
en het aandeel van de bevolking met een migratieachtergrond stijgt. De richting van
de ontwikkeling is dus duidelijk, maar de omvang van de veranderingen hangt af van
de ontwikkeling in migratie, geboorte en levensverwachting in de komende dertig jaar.
Dit betekent ook dat er invloed mogelijk is op het zichtjaar 2050, want demografische
ontwikkelingen kunnen worden bijgestuurd door bijvoorbeeld regulering van migratie
en het bevorderen van het kindertal, maar ook door in te zetten op de gevolgen van
de vergrijzing. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan investeren in onderwijs,
gezondheidspreventie en participatiebevordering. Omdat de demografische gevolgen op
de verschillende maatschappelijke domeinen onderling samenhangen en elkaar over en
weer beïnvloeden, is een integrale en domeinoverstijgende aanpak noodzakelijk.
Stand van zaken naar aanleiding van de motie Den Haan c.s.
In de laatstgenoemde brief aan Uw Kamer is aangegeven dat een inhoudelijke beleidsreactie
– gelet op de demissionaire status van dit kabinet – is voorbehouden aan het nieuwe
kabinet. De motie Den Haan c.s. heb ik aangegrepen als een stimulans alvast een begin
te maken met de verdere doordenking van de conclusies van het eindrapport met het
oog op een kabinetsreactie als ook een verkenning naar hoe periodiek inzicht kan worden
gegeven in demografische ontwikkelingen en de eventuele rol van een staatscommissie.
Er hebben gesprekken plaatsgevonden met respectievelijk het NIDI, het Sociaal en Cultureel
Planbureau (SCP) en het Centraal Planbureau (CPB) over de voornemens om verder onderzoek
uit te voeren naar aanleiding van de demografische en maatschappelijke projecties
zoals uitgevoerd door het NIDI en het CBS. In januari 2022 staat overleg met het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) gepland.
Deze overleggen wijzen uit dat zij hier allen opvolging aan willen geven. Ik ben verheugd
te constateren dat tijdens de gesprekken ook thema’s zijn genoemd die nog niet zijn
onderzocht. In reactie op het verzoek uit de motie of het mogelijk is inzicht te verschaffen
in demografische ontwikkelingen kan ik daarmee voor de komende periode, hangende vaststelling
van werkprogramma’s van de betrokken organisaties, vooralsnog bevestigend antwoorden.
Daarnaast is het ambtelijk overleg met de bij de Verkenning bevolking 2050 betrokken
departementen hervat. Het betreft de Ministeries van SZW, VWS, OCW, JenV, LNV, IenW,
EZK en BZK. Niet uitgesloten wordt dat de samenwerking uitgebreid wordt met andere
departementen die tot nu toe geen deel uit hebben gemaakt van het traject. De demografische
zekerheden (bevolkingsgroei, vergrijzing en meer diversiteit) brengen de komende 30
jaar beleidsmatige opgaven met zich mee die in de komende – en daaropvolgende – kabinetsperiode(n)
een integrale en domeinoverstijgende aanpak en agenda vragen. Niet alleen omdat de
maatschappelijke uitdagingen samenhangen, maar ook omdat beleidsingrepen op verschillende
terreinen elkaar direct en indirect versterken, of omdat een beleidsinterventie op
verschillende terreinen effect kan sorteren. Het doel van de interdepartementale samenwerking
is het opstellen van een gezamenlijke analyse van de beleidsinhoudelijke opgaven op
de in het eindrapport onderzochte domeinen en de beleidsopties om die opgaven te adresseren.
Hierbij is expliciet aandacht voor het in samenhang doordenken van zowel de opgaven
als (de gevolgen van) de beleidsopties.
Met het nieuwe kabinet in zicht staat niets een spoedige kabinetsreactie in de weg
die, wat mij betreft, de inhoudelijke basis moet vormen voor een besluit over hoe
periodiek inzicht in de demografische ontwikkeling kan worden geborgd, welke vorm
van interdepartementale besluitvorming het best past bij dit grote integrale vraagstuk
en of een staatscommissie een constructieve rol kan spelen. Gegeven de complexiteit
en integraliteit van het vraagstuk is een in tijd en reikwijdte afgebakende opdracht
aan een mogelijke staatscommissie een randvoorwaarde.
Met de inhoudelijke kabinetsreactie op het rapport Bevolking 2050 in beeld: opleiding, zorg, arbeid en wonen, die naar verwachting in de eerste helft van 2022 aan Uw Kamer wordt aangeboden,
wordt hier nader op ingegaan.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid