Brief regering : Onderzoek naar mogelijke benadeling klokkenluider
28 844 Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie
Nr. 234 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 januari 2022
Op 9 september 2020 heb ik Kamervragen beantwoord over genoegdoening voor atoomklokkenluider
Frits Veerman (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 4068). Daarin heb ik aangegeven dat ik bereid ben een gesprek te arrangeren met de heer
Veerman om te bezien of er in het kader van zijn zaak concrete gedragingen zijn geweest
van overheidsorganisaties jegens zijn persoon die hem hebben benadeeld, die in het
verleden nog niet zijn onderzocht en die alsnog aanleiding geven tot onderzoek. Dit
onderzoek naar mogelijke benadeling is inmiddels afgerond. Middels deze brief wil
ik u op de hoogte brengen van de uitkomsten van dit onderzoek.
Aanleiding van de eerdere Kamervragen was het rapport van het Huis voor Klokkenluiders
van 7 juli 2020 waarin het Huis concludeert dat het aannemelijk is dat het ontslag
van Veerman samenhing met zijn meldingen, dat hij door zijn voormalig werkgever is
benadeeld en dat hij om die reden moet worden erkend als klokkenluider. Omdat de Nederlandse
overheid niet als werkgever in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders kan worden
aangemerkt, konden gedragingen van overheidsorganisaties geen deel uitmaken van het
onderzoek door het Huis. Dit behoorde niet tot de bevoegdheid van het Huis.
Met het oordeel van het Huis voor Klokkenluiders heeft de heer Veerman erkenning gekregen
als klokkenluider. Ik betreur het zeer dat hij op die erkenning zo lang heeft moeten
wachten. De heer Veerman heeft in de jaren 70 van de vorige eeuw zijn burgerplicht
vervuld en heeft vervolgens decennia gestreden om het onrecht dat hij voelde dat hem
was aangedaan recht te zetten. Dat heeft grote invloed op zijn leven gehad, zonder
dat hem de waardering is toegekomen voor het aan de kaak stellen van een misstand.
Ook dat betreur ik zeer.
Over bepaalde gedragingen van de overheid, met name de rol van de BVD in relatie tot
zijn ontslag, heeft de heer Veerman zich in augustus 1983 al beklaagd bij de Nationale
ombudsman. Deze heeft in oktober 1986 na onderzoek een rapport uitgebracht. De Ombudsman
concludeerde dat geen sprake was van niet-behoorlijke gedragingen van de BVD in relatie
tot het ontslag van de heer Veerman. Het Huis voor Klokkenluiders heeft in haar onderzoeksrapport
van 7 juli 2020 geconcludeerd dat de heer Veerman indertijd door zijn werkgever ter
zake van het ontslag is benadeeld. Hierin heeft de overheid echter geen rol gespeeld,
zo heeft de Ombudsman in 1983 vastgesteld en het rapport van het Huis voor Klokkenluiders
werpt daar geen ander licht op. Het handelen van de werkgever van de heer Veerman
kan de overheid niet worden aangerekend.
De heer Veerman heeft in zijn gesprek met mijn ambtenaren in oktober 2020 aangegeven
nog anderszins te zijn benadeeld door overheidsgedragingen. Hij stelde door de BVD
te zijn geïntimideerd en onder druk te zijn gezet in een groot aantal, circa 30, gesprekken.1 Voorts stelde hij te zijn geïntimideerd tijdens een getuigenverhoor in februari 1983
en in het buitenland een aantal malen door opsporingsdiensten te zijn opgehouden.
Tenslotte stelde hij dat de overheid met zijn werkgever heeft samengespannen ter zake
van zijn ontslag. Deze gebeurtenissen hebben – zo stelde de heer Veerman – hem belemmerd
in zijn sociale functioneren.
Zoals toegezegd aan uw Kamer heb ik hiernaar uitgebreid onderzoek verricht, voor zover
daarnaar in het verleden nog geen onderzoek was verricht. Daarvoor is onder andere
onderzoek gedaan in de archieven van de gemeenten waar de heer Veerman woonde of zijn
werkgever was gevestigd. Uit dat onderzoek blijkt dat geen feiten kunnen worden vastgesteld
die een aanwijzing vormen dat de heer Veerman door overheidsorganisaties is benadeeld.
Daarbij moet worden aangetekend dat 40 tot 45 jaar later lang niet alles meer kan
worden onderzocht.
Al sinds 2005 is bekend dat het strafdossier in de zaak van A. Khan, in welk kader
de heer Veerman in februari 1983 als getuige is gehoord, is vernietigd. Navraag bij
de Raad voor de Rechtspraak, de rechtbank Amsterdam en bij het Noord-Hollands Archief
heeft daarover geen nieuwe informatie opgeleverd. In de archieven van gemeenten zijn
in de politiedossiers geen aanwijzingen gevonden die de stellingen van de heer Veerman
ondersteunen. Een tweetal getuigen dat nog kon worden gevonden kon geen informatie
geven, de een wegens gebrek aan herinnering, de ander omdat hij toch geen getuige
bleek te zijn geweest. In de archieven van de AIVD is wel informatie aangetroffen
over een drietal gesprekken dat met de heer Veerman is gevoerd in 1976 en 1979. Die
informatie levert geen steun op voor de stelling dat de heer Veerman is geïntimideerd
of onder druk is gezet door de BVD.
Het Openbaar Ministerie en de politie geven aan dat het uitgesloten is dat gegevens
zijn te achterhalen over een signalering van ruim 40 jaar geleden. Indien aan het
ophouden van de heer Veerman in het buitenland een internationale signalering door
de Nederlandse politie ten grondslag zou hebben gelegen, impliceert dat de heer Veerman
als verdachte aangemerkt is geweest. Dat was hij voor zover bij Openbaar Ministerie
en politie bekend niet, waardoor een signalering niet in de rede ligt. Eventuele stukken
daarover zouden zich in het archief van de gemeente moeten bevinden, omdat signaleringen
van de politie uitgaan en er destijds geen nationale politie was. Daar is bij bestudering
van de stukken in de gemeentearchieven echter niets over aangetroffen. In die archieven
is ook geen informatie aangetroffen over gesprekken met de heer Veerman, waarbij ook
de politie aanwezig zou zijn geweest.
Voor de stelling dat de overheid met de werkgever van de heer Veerman heeft samengespannen
ter zake van zijn ontslag is ook geen enkele aanwijzing te vinden. Het Huis voor Klokkenluiders
heeft geconcludeerd dat de heer Veerman door het ontslag is benadeeld, maar daarbij
geen gewag gemaakt van mogelijke samenspanning tussen de werkgever en de overheid.
Samenspanning zou echter ook aan de kant van de werkgever hebben moeten plaatsvinden
en die kant heeft het Huis voor Klokkenluiders beoordeeld. Dat het Huis voor Klokkenluiders
heeft geconcludeerd dat de heer Veerman moet worden aangemerkt als klokkenluider geeft
de heer Veerman erkenning en eerherstel voor het melden van een misstand.
De gebeurtenissen in de jaren 70 en 80 heeft de heer Veerman ervaren als grote druk
en intimidatie en hij heeft zich belemmerd gevoeld in zijn sociale functioneren. Dat
moet zwaar op hem hebben gedrukt, terwijl hij zijn burgerplicht vervulde. Hij heeft
benadeling ervaren door zijn ontslag waar hem waardering had moeten toekomen. Het
is tragisch dat dit het leven van de heer Veerman zo heeft getekend. Ik betreur dat
ten zeerste.
Op basis van het onderzoek kan ik echter tot geen andere conclusie komen dan dat er
geen overheidsgedragingen kunnen worden vastgesteld die de heer Veerman hebben benadeeld.
Gelet op de bevindingen van het onderzoek zie ik daarom geen aanleiding een genoegdoening
te verstrekken.
De heer Veerman heeft over het optreden van de BVD ook een klacht ingediend. De nabestaanden
van de heer Veerman hebben na zijn overlijden laten weten de klacht te handhaven.
Met het afronden van het onderzoek heb ik daarom tegelijkertijd een beslissing op
de klacht van de heer Veerman genomen. De nabestaanden van de heer Veerman hebben
de mogelijkheid om hierover een klacht in te dienen bij de CTIVD.
Ik ben voornemens het feitenrelaas in de beslisnota en de beslissing op de klacht
openbaar te maken. Gelet op de gegevens die betrekking hebben op de persoonlijke levenssfeer
vraag ik daarover eerst een zienswijze aan betrokkenen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.