Brief regering : Uitkomsten en kabinetsappreciatie extern onderzoek naar UAWC
23 432 De situatie in het Midden-Oosten
Nr. 486 BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING EN VAN
BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 januari 2022
Met deze brief informeren wij uw Kamer over de kabinetsappreciatie van het door Proximities
uitgevoerde externe onderzoek naar mogelijke banden tussen de Palestijnse non-gouvernementele
organisatie (ngo) Union of Agricultural Workers Committee (UAWC), en de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) – een door de EU als terroristisch aangemerkte organisatie1. Tevens willen wij uw Kamer inlichten over het besluit van het kabinet over het al
dan niet voortzetten van de samenwerking met UAWC, naar aanleiding van het externe
onderzoek.
Kabinetsinzet twee-statenoplossing en belang Palestijns maatschappelijk middenveld
Het kabinet blijft inzetten op een twee-statenoplossing, waarbij een veilig Israël
en een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast
elkaar bestaan. Nederland draagt hieraan bij door middel van ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s
die het Palestijnse bestuur versterken en een bijdrage leveren aan het opbouwen van
een duurzame Palestijnse economie. De belangrijkste thema’s in het ontwikkelingsprogramma
zijn toegang tot land, water en energie, rechtsbescherming, en economische ontwikkeling.
Samenwerking met het Palestijns maatschappelijk middenveld is belangrijk voor de ontwikkeling
van een democratische Palestijnse samenleving, zeker in de context waarin het Palestijns
parlement niet functioneert en een deel van de gebieden bestuurd wordt door Hamas.
Maatschappelijke organisaties kunnen ervoor zorgen dat de Palestijnse Autoriteit en
Hamas tegenspraak krijgen en zich in zekere zin moeten verantwoorden aan de Palestijnse
samenleving. Bovendien verlenen maatschappelijke organisaties belangrijke diensten
aan Palestijnen in Area C, ten bate van de twee-statenoplossing. Tenzij partijen anders
overeenkomen, zijn de grenzen van voor 4 juni 1967 daarbij het uitgangspunt. Het door
Nederland gesteunde landbouwprogramma met UAWC als consortiumleider vond plaats in
Area C, dat het grootste deel (60%) van de bezette Westelijke Jordaanoever omvat,
en daarmee het grootste deel van de illegale Israëlische nederzettingen, maar ook
bijna alle Palestijnse landbouwgrond. Om die reden zijn dit soort programma’s – die
Palestijnen toegang verschaffen tot land en water of hen assisteert bij het succesvol
bewerken van landbouwgrond – essentieel voor de levensvatbaarheid van de Palestijnse
economie en een toekomstige Palestijnse staat. Dat is de reden waarom Nederland, samen
met veel andere donoren, inzet van ngo’s op dit vlak ondersteunt.
De inzet van ngo’s is niet alleen van belang in het kader van Palestijnse toegang
tot Area C; ngo’s adresseren ook andere prangende kwesties die spelen rond de Israëlische
bezetting van de Westelijke Jordaanoever. Daarmee speelt het Palestijns maatschappelijk
middenveld, maar ook dat in Israël, een belangrijke rol bij het levensvatbaar houden
van de twee-statenoplossing. Ook in het algemeen acht de regering een gezond, divers
en actief maatschappelijk middenveld als een voorwaarde voor een goed functionerende
democratie. Om deze redenen zal het kabinet doorgaan met het ondersteunen van civil society, zowel in de bezette Palestijnse gebieden als in Israël, te meer omdat veel ngo’s
door hun soms kritische programma’s onder toenemende druk staan.
Nederlandse samenwerking met UAWC
Nederland startte in september 2007 met de financiering van het Land Development 2 programma, dat werd uitgevoerd door een consortium met UAWC als één van de uitvoerende
partners. In daaropvolgende programma’s nam UAWC eveneens als uitvoerende partnerorganisatie
deel aan door Nederland gefinancierde consortia. In 2013 werd UAWC, gezien bewezen
expertise, kennis en capaciteit, trekker van een nieuw consortium voor de uitvoering
van het Land and Water Resource Management programma Fase 1. De totale bijdrage voor dat programma, dat liep tot 2017 en gericht
was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse boeren,
was 8,5 mln. euro. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Dit programma werd uitgevoerd
op de Westelijke Jordaanoever (Area C) en was erop gericht Palestijnse boeren te helpen
toegang te behouden tot hun land en water. Daarnaast werd ondersteuning geboden om
zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo werd er bijvoorbeeld ingezet
op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten
van waterzuinige gewassen. Het consortium ontving een bijdrage van 11,7 mln. euro
uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor een periode van 4 jaar
(2017–2020). In 2020 werd er onder dit programma 1,27 mln. euro uitbetaald aan UAWC.
Tevens participeerde UAWC in het Multidonor Agricultural Programme van de FAO in de Palestijnse Gebieden dat o.a. door Nederland wordt ondersteund.
Die deelname van UAWC is stopgezet. UAWC voerde daarnaast projecten uit met financiering
van de EU, een brede groep landen, waaronder Duitsland, Canada en Spanje, en meerdere
internationale ngo’s.
Aanleiding extern onderzoek
Op 23 augustus 2019 kwam de 17-jarige Israëlische Rina Schnerb om het leven bij een
bomaanslag op de Westelijke Jordaanoever, die wordt toegeschreven aan de PFLP. Niet
lang na de aanslag, in september 2019, werden twee mannen gearresteerd op verdenking
van betrokkenheid bij die aanslag. Deze twee verdachten bleken werkzaam te zijn bij
UAWC, waar, zoals hierboven vermeld, Nederland sinds 2007 een samenwerkingsverband
mee heeft. Op dit moment loopt het proces tegen betrokkenen nog.
UAWC heeft na de arrestatie van beide medewerkers de dienstverbanden en salarisbetalingen
van betrokkenen gestopt, en Nederland geïnformeerd over de Israëlische verdenkingen
omtrent hun betrokkenheid bij de aanslag. Hierop heeft de Nederlandse Vertegenwoordiging
in Ramallah UAWC meerdere malen om uitleg gevraagd, en geïnformeerd naar de eventuele
rol van beiden bij het door Nederland gefinancierde project. UAWC gaf tijdens die
gesprekken te kennen dat beide personen niet betrokken waren bij het projectmanagement
van de door Nederland gefinancierde activiteiten. Echter, bij nader archiefonderzoek
door het Ministerie van Buitenlandse Zaken, bleek dat de twee verdachten weliswaar
niet direct betrokken waren bij het door Nederland gefinancierde project met UAWC,
maar wel degelijk een deel van hun salaris hadden ontvangen uit de overheadkosten.
Onmiddellijk daarna, op 9 juli 2020, besloot de toenmalige Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking om betalingen aan UAWC op te schorten. De bijdrageovereenkomst
biedt deze mogelijkheid als er mogelijk sprake is van een situatie waarin financiering
van een activiteit strijdig is met het buitenlandbeleid van de Nederlandse regering.
De Tweede Kamer werd hierover op 20 juli 2020 geïnformeerd door middel van antwoorden
op Kamervragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind (Aanhangsel Handelingen II
2019/20, nr. 3572).
Besluit extern onderzoek
In 2012 leidden beschuldigingen over mogelijke banden tussen UAWC en PFLP tot een
doorlichting van UAWC door Australië, dat toen tot de conclusie kwam dat de beschuldigingen
niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische
administratieve detentie hadden gezeten. De conclusies van het Australische onderzoek
werden daarna – onder meer door Nederland – meegenomen in de risicoafweging van het
beoordelen van projectaanvragen door UAWC. Daarbij was tevens belangrijk dat UAWC
nooit is aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU noch de VN, en dat
bestuurs- of stafleden van UAWC niet voorkomen op EU-sanctielijsten. Uit toezicht
door Nederland en andere donoren, onder meer via inhoudelijke en financiële rapportages,
werkbezoeken en onafhankelijke audits van internationale auditorganisaties, waren
er bovendien nooit aanwijzingen dat UAWC de bijdragen anders gebruikt zou hebben dan
overeengekomen.
Naar aanleiding van de zwaarwegende en unieke omstandigheden die hierboven zijn beschreven,
zegde de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking uw Kamer op
20 juli 2020 (Aanhangsel Handelingen II 2019/20, nr. 3572) een onafhankelijk, extern onderzoek toe naar mogelijke banden tussen UAWC en de
PFLP. Daarna zou een besluit kunnen volgen over de samenwerking tussen Nederland en
UAWC. Op 26 januari 2021 (Kamerstuk 23 432, nr. 480) liet het kabinet de Tweede Kamer weten dat het externe onderzoek, na een onderhandse
aanbesteding, uitgevoerd zou worden door het Nederlandse onderzoeksbureau Proximites Risk Consultancies.
Het onderzoek ging februari 2021 van start, en omvatte zowel desk research – waarbij veelal een beroep is gedaan op open bronnen – als ook veldbezoeken aan
Israël en de Palestijnse gebieden, waarbij onder meer gesprekken plaatsvonden met
UAWC zelf, de Israëlische en Palestijnse autoriteiten, en andere donoren. Het mandaat
van Proximities, zoals door het kabinet vastgesteld, verplichtte het onderzoeksbureau
om zich te beperken tot controleerbare en te verifiëren informatie, en alleen op basis
daarvan eigen conclusies te trekken. Daardoor kon vertrouwelijke, bijvoorbeeld door
inlichtingendiensten verschafte informatie niet worden meegenomen in het onderzoek.
De onderzoeksperiode betrof de gehele periode 2007–2020 waarin financiering door Nederland
plaatsvond.
Bevindingen extern onderzoek
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken accepteerde op 10 november 2021 het onderzoeksrapport
van Proximities.
Omdat er geen internationaal erkende definitie bestaat van de PFLP heeft Proximities
ten behoeve van dit onderzoek zelf een eigen definitie moeten opstellen. De door Proximities
gehanteerde definitie omvat naast de militante en politieke tak, ook een aantal maatschappelijke
organisaties die volgens Proximities tot het raamwerk van de PFLP gerekend kunnen
worden. De EU heeft tijdens het listen van de PFLP als terroristische organisatie geen onderscheid gemaakt tussen een politieke,
militante of «maatschappelijke» tak, en geen van deze organisaties is door de EU als
terroristisch aangemerkt. Om deze organisaties geen onnodige schade te berokkenen,
worden zij niet met naam genoemd in deze brief.
Uit het extern onderzoek komt naar voren dat er geen aanwijzingen zijn gevonden van
financiële stromen tussen UAWC en de PFLP. Evenmin is er bewijs gevonden van organisatorische
eenheid met of aansturing door de PFLP. Wel constateert Proximities dat er sprake
is van individuele banden tussen UAWC en de PFLP. Het gaat in totaal om 34 personen
met individuele banden over de periode van 2007 tot 2020. Van deze 34 personen namen
er volgens het rapport 28 zitting in het bestuur van UAWC, waarbij er in 12 gevallen
sprake was van een zogenaamd dubbelmandaat: zij hadden gedurende een overlappende
periode zowel een leidinggevende positie bij UAWC, als een positie bij de PFLP. In
5 gevallen ging het daarbij om personen die actief waren bij een organisatie die tot
de maatschappelijke tak van de PFLP zou behoren, de overige 7 individuen waren actief
binnen de politieke tak van de PFLP. Proximities geeft aan geen bewijs te hebben gevonden
dat suggereert dat stafleden van UAWC of bestuursleden hun positie bij UAWC gebruikt
hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische activiteiten te steunen.
Proximities stelt dat UAWC gebonden is aan het principe van non-discriminatie betreffende
politieke meningsuiting en niet bevoegd is om stafleden dan wel bestuursleden te vragen
naar politieke activiteiten. Op basis daarvan constateert Proximities dat niet verwacht
mag worden dat UAWC zich bewust kan zijn van individuen die banden onderhouden met
PFLP.
Het rapport constateert tevens dat er aanwijzingen zijn dat er ook op organisatorisch
vlak banden zijn tussen UAWC en de PFLP. Proximities baseert dit op 18 evenementen
die plaatsvonden in de periode tussen 2007 en 2020. Het gaat hierbij om bezoeken of
contacten tussen beide organisaties, solidariteitsuitingen, gebruik van elkaars gebouwen
en gezamenlijke bijeenkomsten die zich voornamelijk richtten op landbouw-gerelateerde
aangelegenheden en/of trainingen. Het gaat hierbij grotendeels om activiteiten tussen
UAWC en maatschappelijke organisaties, die volgens Proximities tot de maatschappelijke
tak van de PFLP behoren. 14 van de 18 evenementen vonden plaats voor 2013. Met uitzondering
van 3 evenementen in 2011–12 op de Westelijke Jordaanoever, vonden alle bijeenkomsten
plaats met de UAWC-afdeling in Gaza. Er werden geen banden geconstateerd met de militante
tak van de PFLP. Proximities stelt dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat UAWC
zich bewust is van de banden op organisatorisch vlak met de PFLP.
Kabinetsappreciatie bevindingen extern onderzoek
Het kabinet verwelkomt het rapport van Proximities, en is van oordeel dat er grondig
en zeer zorgvuldig onderzoek is verricht binnen de beperkingen die onvermijdelijk
gepaard gaan met een onderzoek dat zich moet baseren op interviews en verifieerbare
publieke bronnen. Proximities heeft met het schrijven van het rapport voldaan aan
de opdracht en de vragen die in de Terms of Reference (TOR) (zie bijlage) zijn gesteld2. De onderzoekers hebben helder uitgewerkt op welke wijze het onderzoek is uitgevoerd,
hoe men is omgegaan met bronnen en welke conclusies hieruit zijn getrokken. Het kabinet
plaatst evenwel een kanttekening bij sommige afzonderlijke bevindingen die uiteindelijk
tot een totaalbeeld leiden. Bevindingen zijn in sommige gevallen namelijk slechts
onderbouwd met enkelvoudige bronnen, en zijn daarom wat het kabinet betreft onvoldoende
gesubstantieerd.
Het kabinet onderkent dat Proximities de PFLP nader heeft moeten definiëren om onderzoek
mogelijk te maken, maar plaatst wel vraagtekens bij de keuze om ook diverse maatschappelijke
organisaties te beschouwen als onderdeel van de PFLP. Alhoewel Proximities een onderbouwing
voor deze keuze geeft in het rapport, meent het kabinet dat onvoldoende duidelijk
is gemaakt in hoeverre deze organisaties daadwerkelijk worden aangestuurd of onder
controle staan van de PFLP. Daar komt bij dat geen van deze organisaties als terroristisch
is aangemerkt door de EU of de VN.
In de ogen van het kabinet kan op basis van dit onderzoek niet worden geconstateerd
dat er organisatorische banden zijn tussen UAWC en de PFLP. De 18 door Proximities
genoemde evenementen waaruit die verbondenheid zou blijken, bieden onvoldoende duidelijkheid
over de context en betreffen voornamelijk bijeenkomsten met deelname van maatschappelijke
organisaties die volgens Proximities tot de maatschappelijke tak van de PFLP zouden
behoren. Bovendien worden de meeste van deze bevindingen slechts onderbouwd met enkelvoudige
bronnen.
Proximities geeft aan dat er geen aanwijzingen zijn gevonden dat er financiële stromen
zijn tussen UAWC en de PFLP. Evenmin zijn er aanwijzingen gevonden van een organisatorische
eenheid tussen beide organisaties of aansturing van UAWC door de PFLP. Ook constateert
Proximities dat er geen aanwijzingen zijn dat stafleden van UAWC of bestuursleden
hun positie bij UAWC gebruikt hebben voor terroristische activiteiten of om terroristische
activiteiten te steunen.
Het externe onderzoek heeft volgens het kabinet voldoende aannemelijk gemaakt dat
er gedurende geruime tijd op individueel niveau sprake was van banden tussen medewerkers
en bestuursleden van UAWC en de PFLP. Met name het grote aantal bestuursleden van
UAWC met een dubbelmandaat is zorgelijk. Het onderzoeksrapport is op dit punt in de
ogen van het kabinet van goede kwaliteit, en stevig onderbouwd: het gaat om een significant
aantal gevallen over een langere periode, waaraan bovendien diverse bronnen ten grondslag
liggen. Het kabinet is van oordeel dat redelijkerwijs verondersteld mag worden dat
UAWC op de hoogte was van deze individuele banden en beoordeelt deze bevindingen dus
anders dan Proximities. UAWC had zich kunnen en moeten realiseren dat dit een onwenselijke
situatie is voor donoren – of had tenminste de gevoeligheid daarvan moeten inzien –
en had donoren hiervan op de hoogte moeten stellen. Dit is echter ook tijdens het
externe onderzoek, waarbij UAWC in de gelegenheid is gesteld om wederhoor te bieden,
niet gebeurd. De bevindingen gaan hiermee ook in tegen het eigen beleid van UAWC dat
medewerkers niet politiek actief mogen zijn.
Voor het kabinet zijn de bevindingen over individuele banden tussen UAWC en de PFLP
en het gebrek aan openheid daarover vanuit UAWC, ook tijdens het onderzoek, voldoende
reden om de activiteiten van UAWC niet meer te financieren. Nederland zal niet overgaan
tot betaling aan UAWC van het laatste deel van de financiële bijdrage in het kader
van het Land and Water Resource Management Program.
Omdat openbaarmaking onevenredige schade zou kunnen toebrengen aan de organisaties
die in het onderzoeksrapport tot de maatschappelijke tak van de PFLP worden gerekend,
ziet het kabinet op basis van het «do no harm» principe geen mogelijkheid om het externe onderzoeksrapport openbaar te maken. Het
kabinet deelt het rapport en het interne feitenrelaas om die reden vertrouwelijk met
uw Kamer3 en is daarbij graag bereid om vertrouwelijk een technische briefing te verzorgen
over het onderzoek.
Besluit Israël om ngo’s op terrorismelijst te plaatsen
Op 22 oktober 2021 besloot Israël zes Palestijnse ngo’s, waaronder UAWC, op de nationale
terrorismelijst te plaatsen, omdat ze volledig onderdeel zouden zijn van de PFLP.
Het kabinet heeft, evenals Proximities, eerder dit jaar informatie van Israël ontvangen
over mogelijke banden van Palestijnse maatschappelijke organisaties met de PFLP, maar
deze informatie was tot dusver onvoldoende concreet (zie Kamerbrief d.d. 12 mei 2021
met Kamerstuk 23 432, nr. 482, en de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Haga d.d. 16 juni 2021, Aanhangsel
Handelingen II 2020/21, nr. 3587). Het kabinet heeft Israël gevraagd de recente listings nader toe te lichten. Inmiddels is medio december informatie van Israël ontvangen.
Het kabinet zal met andere donoren afstemming zoeken om zoveel mogelijk tot een gezamenlijke
appreciatie van de Israëlische informatie te komen en daarbij de motie van het lid
Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 46) betrekken. Uitgangspunt blijft daarbij dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend
dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet ziet geen reden
om de uitkomsten van de afstemming met donoren af te wachten alvorens een besluit
wordt genomen over de Nederlandse samenwerking met UAWC.
Aanscherping due diligence
Na opschorting van de financiering in juli 2020 heeft NRO Ramallah de due diligence direct aangescherpt zonder daarbij de uitkomsten van extern onderzoek af te wachten.
Hierbij wordt als onderdeel van het risicobeheer tijdens de projectidentificatie en
beoordeling voortaan expliciet de vraag gesteld hoe een organisatie omgaat met werknemers
of bestuursleden die mogelijk deel uitmaken van organisaties die op de EU en VN sanctielijst
staan. Hiermee is een extra controle ingebouwd om risico’s met betrekking tot mogelijke
«banden met» vroegtijdig in beeld te krijgen en wordt naar uitvoerende organisaties
duidelijk aangegeven dat dergelijke banden voor Nederland niet acceptabel zijn.
Intern relaas
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van deze kwestie tevens
een intern relaas opgesteld, waarin in kaart is gebracht in hoeverre het interne risicobeheer
ten aanzien van UAWC volgens geldende regels en processen is verlopen4. Tevens is bekeken of er aanleiding is voor aanpassing, bovenop de al door NRO Ramallah
ingevoerde aanscherping van due diligence.
Nederland volgt bij beheersing van het risico op terrorisme het EU-sanctiebeleid dat
onderscheid maakt tussen directe en indirecte ter beschikkingstelling van financiële
middelen. Van directe ter beschikkingstelling is in het geval van UAWC geen sprake
omdat UAWC of zijn personeelsleden niet op de EU-sanctielijst voorkomen en uit het
extern onderzoek ook niet naar voren is gekomen dat UAWC onderdeel zou zijn van de
PFLP, of dat er sprake zou zijn van financiële stromen tussen beide organisaties.
Ook is er geen informatie die wijst op indirecte terbeschikkingstelling.
Uit het interne relaas komt naar voren dat het ministerie de regels en interne procedures
tijdens het risicobeheer, gedurende alle fasen van de activiteitencyclus, correct
heeft toegepast.
Hoewel er op correcte wijze en volgens de regels van het geldend toetsingskader is
gehandeld, moet gezien de uitkomsten van het externe onderzoek worden geconcludeerd
dat er sprake kan zijn van een restrisico, dat maar ten dele te ondervangen is met
het huidige risicobeheer. Een sluitend kader voor het bepalen van de grens tussen
aanvaardbare en onaanvaardbare restrisico’s is volgens het kabinet niet op voorhand
te geven, en hangt ook samen met de risicobereidheid van Nederland en andere donoren
bij het werken in complexe politieke situaties zoals op de Westelijke Jordaanoever.
Hierbij dient voortdurend de afweging te worden gemaakt tussen beoogde doelstellingen,
manieren om die te verwezenlijken en inschatting en mitigatie van mogelijke risico’s
die zich daarbij kunnen voordoen. Het kabinet deelt het intern relaas vertrouwelijk
met uw Kamer omdat openbaarmaking de betrekkingen met andere landen zou kunnen schaden.
Vervolgtraject
Het afgelopen jaar is reeds een regeling getroffen met diverse aannemers en boeren
die in de financiële problemen waren gekomen naar aanleiding van het Nederlandse besluit
om betalingen aan UAWC op te schorten. Zij hadden namelijk, voorafgaand aan het Nederlandse
besluit, reeds op eigen kosten werk verricht binnen het programma met UAWC, maar waren
hiervoor nog niet betaald. De Tweede Kamer is hierover op 12 mei 2021 geïnformeerd
(Kamerstuk 23 432, nr. 482). In deze constructie wordt gebruik gemaakt van een andere Palestijnse partnerorganisatie,
die de boeren en aannemers rechtstreeks kan betalen – uiteraard met controles door
een internationale accountant. UAWC is hierbij geen partij. Het kabinet heeft besloten
te komen tot een soortgelijke regeling voor de juniorconsortiumpartners, die kosten
hebben gemaakt binnen het programma.
Het kabinet hecht onverminderd aan het ondersteunen van het maatschappelijk middenveld
in de Palestijnse gebieden om bij te dragen aan sociaaleconomische ontwikkeling en
behoud van het perspectief op een twee-staten-oplossing. Nederland zal binnenkort
dan ook een nieuw land- en waterprogramma op de Westelijke Jordaanoever starten met
andere Palestijnse partnerorganisaties en een nieuwe consortiumleider om boeren te
blijven ondersteunen in Area C. Daarbij zullen uiteraard de geldende waarborgen inclusief
de aangescherpte due diligence worden toegepast.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Th.J.A.M. de Bruijn
De Ministervan Buitenlandse Zaken, H.P.M. Knapen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Th.J.A.M. de Bruijn, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken