Brief regering : Reactie op een aantal moties en toezeggingen op het terrein van het middelbaar beroepsonderwijs
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 502
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 december 2021
Hierbij doe ik uw Kamer een reactie toekomen op een aantal moties en toezeggingen
op het terrein van het middelbaar beroepsonderwijs.
Twee moties betreffen de positie van mbo-studenten, te weten:
1. Gelijke positie van mbo-student, naar aanleiding van de motie van het lid Van Meenen
(D66)1;
2. Alternatieve benaming laag- en hoogopgeleiden, naar aanleiding van toezegging door
de Minister-President tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (Handelingen II
2021/22, nr. 3, item 5);2
Een aantal toezeggingen betreft de aanpak van stages in het mbo, te weten:
3. Toezegging over het op de hoogte houden van het stagebeeld in het mbo3;
4. Toezegging over campagne stagediscriminatie4;
5. Toezegging over efficiëntie bij het erkennen van leerbedrijven5;
Een aantal moties en toezeggingen betreft het aanpakken van laaggeletterdheid, te
weten:
6. Een landelijk dekkend systeem in de aanpak van laaggeletterdheid, naar aanleiding
van de motie van de leden Simons (BIJ1) en Gündogan (Volt)6;
7. Toezegging over het landelijk beeld inzake de voortgang van het omlaag brengen van
het aantal laaggeletterden7;
8. Het maken van concrete en meetbare afspraken met centrumgemeenten, naar aanleiding
van de motie van het lid Wiersma (VVD)8;
9. Specifieke aandacht voor het ondersteunen van het mkb, naar aanleiding van de motie
van de leden Wiersma (VVD) en Kuik (CDA)9 en aandacht voor laaggeletterdheid in specifieke sectoren, naar aanleiding van de
motie van de leden Wiersma (VVD) en Kuik (CDA)10;
10. Het in kaart brengen van hoe de verhouding tussen informeel en formeel aanbod aan
laaggeletterden er momenteel uitziet, naar aanleiding van de motie van het lid Van
den Hul (PvdA)11;
11. Het verzoek om een heldere toelichting te maken bij ieder wetsvoorstel, naar aanleiding
van het lid Westerveld (GroenLinks)12;
Voorts is op een aantal andere overige thema’s moties en toezeggingen gedaan, te weten:
12. Het verzoek om onderzoek te doen naar de beweegredenen van technische geschoolden
om voor een niet-technische baan te kiezen, naar aanleiding van de motie van de leden
Westerveld (GroenLinks) en Van den Berge (GroenLinks)13;
13. Praktijkgericht onderzoek en het beschermen van de titel practoraat, naar aanleiding
van de motie van het lid Rog (CDA)14;
14. Het uitbreiden van excellentietrajecten, naar aanleiding van de motie van de leden
Bruins (CU) en Van den Berge (GroenLinks)15;
Tot slot maak ik van de gelegenheid gebruik uw Kamer te informeren over:
15. Voortgang verdere uitwerking van de kwaliteitszorgafspraken16;
16. Fusies in het mbo.
I) Positie van mbo-studenten
1. Bekendheid gelijke positie mbo-student
De motie van het lid Van Meenen verzoekt de bekendheid van de gelijke positie van
de mbo-student ten opzichte van studenten uit het hoger onderwijs te vergroten.17
Ik heb meerdere malen aandacht gevraagd voor de gelijke behandeling van mbo-studenten
t.o.v. studenten uit het hoger onderwijs. Met de Wet versterken positie mbo-studenten
is in de wet de term «deelnemer» in «mbo-student» gewijzigd.18 Het doel van de wijziging was om de erkenning van de mbo-studenten als student te
vergroten. Een positief effect van de wijziging van benaming is mogelijk dat mbo-studenten
gelijk behandeld worden als studenten uit andere onderwijssectoren.
2. Alternatieve benaming laag- en hoogopgeleiden
Door de Minister-President is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen van 23 september
2021 een brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap toegezegd naar
aanleiding van de destijds aangehouden motie van het lid Van der Plas c.s. (BBB)19. Deze motie20, die bij de begrotingsbehandeling OCW is ingediend en verworpen, verzoekt de regering
de terminologie over laag- en hoogopgeleiden in alle overheidscommunicatie te vervangen
door de termen praktisch, theoretisch en wetenschappelijk opgeleiden. Het gebruik
van de termen laag- en hoogopgeleiden zou als stigmatiserend dan wel denigrerend ervaren
worden. Het idee achter het gebruik van een alternatieve terminologie is dat er een
bijdrage wordt geleverd aan de waardering van laag- en middelbaar opgeleiden.
Tijdens de begrotingsbehandeling van OCW (Handelingen II 2021/22, nr. 24, Begroting
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2022) heb ik aangekondigd dat het CBS een paper opstelt
waarin nader wordt verkend of de terminologie van praktisch en theoretisch opgeleiden
kan dienen als vervanging of aanvulling op de gangbare indeling van onderwijsniveaus.21
Conclusie van het CBS is dat een indeling naar praktisch en theoretisch opgeleid op
basis van de oriëntatie alleen aanvullend gebruikt zou kunnen worden op de bestaande
indeling naar onderwijsniveau. Een andere indeling, waarmee aanpassing van de benaming
mogelijk zou kunnen zijn, vraagt om nader onderzoek.
Ik onderstreep het belang van waardering en erkenning aan onze vakmensen die een directe
belangrijke bijdrage leveren aan het draaiende houden van onze economie en samenleving.
Het paper van het CBS laat zien dat het aanpassen van de benaming meer voeten in de
aarde heeft en niet lichtzinnig moet worden opgepakt. Ik ga over de conclusie en afwegingen
uit het paper in gesprek met vertegenwoordigers van leerlingen en studenten, onderwijs
en sociale partners om te bezien hoe beter recht kan worden gedaan aan de waardering
van laag-opgeleiden. Ik betrek daarbij ook de overheidscommunicatie. Uw Kamer zal
ik voor de zomer 2022 over de uitkomsten daarvan informeren.
II) Stages in het mbo
3. Toezegging over het op de hoogte houden van het stagebeeld in het mbo
Tijdens het begrotingsdebat van 18 november jl.22 heb ik toegezegd de Kamer periodiek op de hoogte te houden over het stagebeeld in
mbo en hbo. Voor het mbo publiceert SBB maandelijks nieuwe cijfers op haar website.
Elk halfjaar brengt SBB bovendien een uitgebreide voortgangsrapportage uit die ook
met uw Kamer wordt gedeeld. Deze rapportage zal worden betrokken bij de voortgangsrapportages
over het Nationaal Programma Onderwijs. Komend voorjaar zal uw Kamer ook worden geïnformeerd
over het stagebeeld in het hbo.
4. Toezegging over de campagne #KIESMIJ
Uw Kamer heb ik informatie toegezegd over de campagne #KIESMIJ.23 In november 2020 is de campagne #KIESMIJ en het platform www.kiesmij.nl gelanceerd. Het doel van de campagne is om de dialoog rondom stagediscriminatie te
stimuleren, het bewustzijn te bevorderen en stagediscriminatie zo te voorkomen.
Samen met betrokken organisaties heeft OCW gesproken over een mogelijk vervolg van
de campagne. Hoewel de campagne de problematiek omtrent stagediscriminatie in het
veld onder de aandacht heeft gebracht en de dialoog heeft gestart is op basis van
een evaluatie besloten om de campagne actief te herhalen. In de evaluatie is naar
voren gekomen dat de campagne zich in haar huidige vorm sterk focust op de student
en wat de student moet doen om stagediscriminatie tegen te gaan, terwijl stagediscriminatie
de student overkomt en er in hogere mate actie nodig is vanuit leerbedrijven en scholen
bij het voorkomen en aanpakken van stagediscriminatie. Ook roepen de woorden «kies
mij» ongemak op bij een deel van de studenten en is het niet wenselijk om de campagne
te herhalen als studenten zich hier niet in herkennen.
Stagediscriminatie is onacceptabel en raakt aan de kern van kansengelijkheid voor
jongeren. Bij de herijking van de werkagenda stagediscriminatie in het mbo zal daarom
worden gekeken op welke manier we aandacht kunnen blijven vragen voor dit thema. De
Tweede Kamer wordt in het voorjaar van 2022 geïnformeerd over de nieuwe werkagenda
stagediscriminatie in het mbo. Het platform www.kiesmij.nl zal voorlopig blijven bestaan, zodat studenten, scholen en leerbedrijven hier terecht
kunnen voor tools en handreikingen om stagediscriminatie aan te pakken.
5. Toezegging over efficiëntie bij het erkennen van leerbedrijven
In de beantwoording van Uw Kamervragen van 9 februari 202124 over de zbo-evaluatie van SBB heb ik aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd
over het zoeken naar manieren door SBB en OCW om bij het erkennen van leerbedrijven
efficiënter te werken. De gesprekken over het zoeken naar manieren om bij het erkennen
van leerbedrijven efficiënter te werken, zullen plaatsvinden in het bredere gesprek
over de wijze van financiering van SBB dat de komende tijd zal worden gevoerd. Een
vraag die zal worden besproken is of OCW aan SBB de mogelijkheid kan bieden erkenningsverzoeken
van potentiële leerbedrijven niet te hoeven behandelen als er reeds voldoende leerbedrijven
zijn in een bepaalde sector/regio.
III) Laaggeletterdheid
Iedereen heeft basisvaardigheden nodig om zelfstandig mee te kunnen doen in onze maatschappij.
De Ministeries van OCW, VWS, SZW en BZK werken samen in het interdepartementale actieprogramma
Tel mee met Taal aan de aanpak van basisvaardigheden.25 In de brief aan uw Kamer van 15 december 2020 heb ik laten weten hoe er, ondanks
het opzeggen van het bestuurlijke akkoord door de VNG, samen met de gemeenten, verder
aan de regionale aanpak wordt gewerkt.26 In de volgende voortgangsrapportage van Tel mee met Taal in 2022 zal ik de Tweede
Kamer uitgebreid informeren. In deze brief beantwoord ik vooruitlopend daarop een
aantal moties en toezeggingen.
6. Een landelijk dekkend systeem in de aanpak van laaggeletterdheid
De motie van de leden Simons en Gündogan verzoekt de regering te zorgen voor een landelijk
dekkend systeem in de aanpak van laaggeletterdheid. 27
De bedoeling van de vervolgaanpak laaggeletterdheid is dat gemeenten zelfstandig regie
gaan voeren over de aanpak van basisvaardigheden. Samen met gemeenten werken we er
daarom naartoe dat er uiterlijk eind 2024 in alle gemeenten, onder regie van de WEB-contactgemeente,
een effectieve aanpak van laaggeletterdheid is gerealiseerd. Dat is een grote opdracht.
Gelukkig staan gemeenten er niet alleen voor. De Stichting Lezen en Schrijven ondersteunt
gemeenten bij de opzet en uitvoering van de aanpak van laaggeletterdheid vanuit het
landelijke ondersteuningsprogramma Aanpak Laaggeletterdheid in Gemeenten. Ook worden
er jaarlijks samenwerkingsafspraken vastgelegd en geëvalueerd, zodat voor alle partijen
duidelijk is wat er van hen wordt verwacht. De ondersteuning verschilt per gemeente
en is vraaggericht. Daarnaast is ook het Expertisepunt Basisvaardigheden een plek
waar kennis en informatie gehaald en gedeeld kan worden. Ook door gemeenten. Hoe de
aanpak van gemeenten ervoor staat wordt ook gevolgd in de beleidsmonitor van Tel mee
met Taal. Een eerste deelrapportage is onlangs uitgekomen met daarin een analyse van
de regionale programma’s van gemeenten op het gebied van laaggeletterdheid28. Eind 2022 zal de tussenrapportage worden gepubliceerd.
Verder verzoekt u inzicht te geven in de financiering van de aanpak van laaggeletterdheid
en of dit niet meer structureel zou moeten zijn. Jaarlijks is er vanuit het programma
Tel mee met Taal (2020–2024) ca. € 87 miljoen beschikbaar. Dit budget bestaat grofweg
uit twee onderdelen. Ten eerste het structurele budget van volwasseneneducatie dat
via een specifieke uitkering wordt verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een
educatieregio (ca. € 62 miljoen per jaar). Daarnaast is er ook het budget voor het
programma Tel mee met Taal van ca. € 25 miljoen per jaar. Hieruit wordt o.a. de subsidieregeling
Tel mee met Taal (2021–2024) gefinancierd, de ondersteuning van Stichting Lezen en
Schrijven, maar ook bijvoorbeeld Stichting ABC die de inzet van ervaringsdeskundige
taalambassadeurs ondersteunt.
Naar aanleiding van uw motie ben ik voornemens om in 2022 een onafhankelijk onderzoek
uit te laten voeren naar de uitvoeringspraktijk van de WEB-middelen door gemeenten.
Het onderzoek zal inzichtelijk moeten maken hoe het budget door gemeenten wordt ingezet
maar ook hoe de effectiviteit ervan zou kunnen worden vergroot. Ik kan u in de tweede
helft van 2022 informeren over de uitkomst van dit onderzoek.
Als laatste verzoekt u mij in deze motie belangrijke partijen te betrekken. Ik kan
u verzekeren dat bij de aanpak van laaggeletterdheid zeer veel partijen uit het werkveld
op structurele wijze zijn en worden betrokken. In formele zin gebeurt dit o.a. in
de Adviesraad van Tel mee met Taal. Tegelijkertijd neem ik uw advies ter harte om
juist ook de groep ervaringsdeskundigen nog meer te betrekken bij de aanpak van laaggeletterdheid.
Niet alleen door Tel mee met Taal, maar ook bijvoorbeeld door gemeenten, en bedrijven.
Zo geef ik subsidie aan een project van stichting ABC, een stichting van en voor laaggeletterden,
het project «Innovatie inzet ervaringsdeskundigen bij gemeenten», waarbij op verschillende
plekken in het land innovatiekamers zijn opgezet. Het project wordt volgend voorjaar
afgesloten met een symposium, waar de resultaten verder zullen worden verspreid.
7. Toezegging over het landelijk beeld inzake de voortgang van het omlaag brengen
van het aantal laaggeletterden
Naar aanleiding van mijn toezegging een landelijk beeld te geven over de voortgang
van het omlaag brengen van het aantal laaggeletterden29 en de landelijke monitor volwasseneducatie, informeer ik u als volgt.
Het aantal laaggeletterden voor Nederland (en andere EU lidstaten) wordt elke tien
jaar in kaart gebracht door de OECD. Voor Nederland geldt dat dit PIAAC onderzoek
in 2012 is uitgevoerd en dat in 2022–2023 een nieuw onderzoek wordt gedaan. Het rapport
wordt in 2024 opgeleverd. Het is daarom nu niet inzichtelijk wat het totaal aantal
laaggeletterden is op dit moment. Wel streef ik naar het in beeld brengen van het
aantal cursisten volwasseneneducatie.
In 2021 ben ik in samenwerking met gemeenten en het CBS een pilot gestart voor een
landelijke monitor volwasseneneducatie. Onlangs heeft het CBS haar bevindingen en
aanbevelingen gepubliceerd.30 Gemeenten en Rijk gaan hier samen mee aan de slag om er voor te zorgen dat in het
vervolg op de pilot in 2022 een aantal aandachtspunten worden opgelost.
8. Het maken van concrete en meetbare afspraken met centrumgemeenten
De gewijzigde motie van het lid Wiersma (VVD) vraagt om het maken van concrete en
meetbare afspraken met centrumgemeenten over het onder andere aanbieden van actieve
hulp aan het gemeenteloket, de begeleiding en doorverwijzen naar taalhuizen en het
aantal succesvol geholpen aantal mensen.31
Over het onderwerp van de motie waren afspraken gemaakt in het Bestuursakkoord laaggeletterdheid.
Hoewel dit akkoord is opgezegd ben ik met gemeenten in gesprek gebleven en is gewerkt
aan verschillende afspraken en doelstellingen. Door bijna alle 35 centrumgemeenten
is een regionaal programma aanpak laaggeletterdheid opgesteld. In een regionaal programma
laaggeletterdheid beschrijven gemeenten welke keuzes ze hebben gemaakt om laaggeletterdheid
aan te pakken en welke doelen en maatregelen passen in hun regio. Onderzoeksbureaus
CINOP/ECBO en Ockham IPS hebben deze programma’s in opdracht van Tel mee met Taal
onderzocht, als een van de deelonderzoeken van de beleidsmonitor van Tel mee met Taal32. Uit de rapportage blijkt o.a. dat taalhuizen door gemeenten worden gezien als een
belangrijke schakel waar aanbod samenkomt. Ook komt uit de analyse van de programma’s
het beeld naar voren dat regio’s een veelvoud aan interventies inzetten om laaggeletterdheid
in hun regio te verminderen. Dat varieert van meer integrale samenwerking met het
gemeentelijk loket en andere teams binnen het sociaal domein tot aan lokale campagnes.
Daarbij richten de meeste activiteiten zich op het bereiken van meer laaggeletterden,
met daarin de specifieke focus op de NT1»er. Uit de analyse komt tevens naar voren
dat er een omslag gaande lijkt te zijn van een aanbodgerichte benadering naar een
meer vraaggerichte benadering van de doelgroep laaggeletterden.
Een goed voorbeeld in dit kader betreffen de Informatiepunten Digitale Overheid die
het kabinet in 2019 heeft opgezet samen met de Manifestgroep (een samenwerkingsverband
van uitvoeringsorganisaties zoals CAK, UWV en Belastingdienst) en de Koninklijke Bibliotheek.
De Informatiepunten zijn fysieke hulploketten in bibliotheken, in het bijzonder voor
mensen met te weinig basisvaardigheden om zelfstandig zaken te doen met de overheid.
Bij de Informatiepunten kun je vragen stellen en hulp krijgen bij online dienstverlening.
Ook kan de bibliotheekmedewerker mensen begeleiden naar taalhuizen en basisvaardigheidscursussen
om in de toekomst zelfredzamer te zijn. In 2019 startte het project met 15 Informatiepunten
in bibliotheken. Per 1 november 2021 staat de teller op 351. In 2022 wordt een nauwere
samenwerking met gemeentelijke dienstverlening en het gemeenteloket opgezet. Het merendeel
van de bibliotheken gebruikt een registratietool om het aantal bezoekers en de vragen
bij Informatiepunten te registreren. Daar wordt ook bij een volgende doorontwikkeling
ook het aantal doorgeleide mensen naar cursussen aan toegevoegd.
9. Specifieke aandacht voor het ondersteunen van het mkb en specifieke sectoren
De motie van de leden Wiersma (VVD) en Kuik (CDA) verzoekt om binnen de aanpak laaggeletterdheid
voor werkgevers specifiek aandacht te besteden aan het mkb.33 Daarnaast wordt in de motie van de leden Kuik (CDA) en Wiersma (VVD) verzocht om
met een aantal sectoren het gesprek aan te gaan waar het percentage laaggeletterdheid
hoog is.34
In de Vervolgaanpak laaggeletterdheid 2020–2024 heb ik aangekondigd dat we doorgaan
met de werkgeversaanpak van «Tel mee met Taal» en hier nog een tandje bij schakelen.
Ik vind het namelijk belangrijk dat we alle werkgevers bereiken, waaronder het mkb.
Sociale partners worden door het kabinet periodiek op de hoogte gehouden en betrokken
bij de voortgang op het gebied van laaggeletterdheid. De komende jaren blijven wij
met sociale partners en branches het gesprek aangaan om de aanpak op laaggeletterdheid
te bespreken.
Door middel van de subsidieregeling Tel mee met Taal wordt er jaarlijks subsidie verstrekt
aan werkgevers voor het aanbieden van taalcursussen aan werknemers. In het jaar 2021
heeft er een eenmalige verhoging plaatsgevonden dankzij het corona steun- en herstelpakket.
In 2021 is er hierom € 8,8 miljoen beschikbaar gesteld aan werkgevers via de subsidieregeling
Tel mee met Taal en is er in 2021 aan 621 werkgevers een subsidie toegekend. Ook voert
het Expertisepunt Basisvaardigheden een project uit om tot een sectorgerichte aanpak
te komen waarmee werkgevers de taalvriendelijkheid op de werkvloer kunnen vergroten
en laaggeletterde werknemers worden geactiveerd om hun basisvaardigheden door scholing
te verbeteren, resultaten hiervan worden in 2022 verwacht.
Daarnaast kunnen individuele werkgevers zich aansluiten bij het Taalakkoord dat wordt
gefaciliteerd door de leerwerkloketten, hier vindt kennis- en ervaringsuitwisseling
plaats over laaggeletterdheid. Op dit moment zijn er meer dan 350 bedrijven, branches
en taalaanbieders bij aangesloten.
10. Het in kaart brengen van de verhouding tussen informeel en formeel aanbod aan
laaggeletterden
De motie van het lid Van den Hul (PvdA) verzoekt het in kaart brengen van hoe de verhouding
tussen informeel en formeel aanbod aan laaggeletterden er momenteel uitziet en het
inzichtelijk maken van bij hoeveel roc’s laaggeletterden nog terecht kunnen.35
Het Rijk en gemeenten zijn sinds het opzeggen van de bestuurlijke afspraken doorgegaan
met de samenwerking op een landelijke monitor volwasseneneducatie om het aantal cursisten
op landelijk niveau in kaart te brengen. Daarbij wordt per cursusdeelnemer ook inzichtelijk
of gebruik is gemaakt van formeel of non-formeel aanbod. De verhouding tussen formeel
en non-formeel en het aantal roc’s verschilt per jaar, afhankelijk van het ingekochte
en gesubsidieerde cursusaanbod vanuit gemeenten. OCW heeft de 35 contactgemeenten
van de regio’s gevraagd of zij op dit moment aanbod afnemen van roc’s. Van de 29 regio’s
die hebben gereageerd nemen 19 contactgemeenten de volwasseneneducatie in hun regio
af van een mbo-aanbieder. Dit zijn bijna allemaal roc’s. Een klein aantal contactgemeenten
geeft aan zowel gedeeltelijk bij een roc, als bij een particuliere aanbieder af te
nemen. Tot slot hebben 10 contactgemeenten aangegeven het cursusaanbod niet via een
mbo-aanbieder af te nemen.
11. Heldere toelichting bij ieder wetsvoorstel
De motie van het lid Westerveld (Groenlinks) verzoekt een heldere toelichting te maken
bij ieder wetsvoorstel, zodat iedere burger en met name mensen met minder taalvaardigheden,
gemakkelijker toegang heeft tot wetsvoorstellen en deze ook kan begrijpen.36
In het Interdepartementaal Hoofdenoverleg Wetgevingsbeleid (IHW) is reeds aandacht
voor toegankelijker taalgebruik in de wetgeving. Naar aanleiding van deze motie is
de wens om te zorgen voor een heldere toelichting bij ieder wetsvoorstel opnieuw bij
het IHW onder de aandacht gebracht. Met het oog op het nieuwe coalitieakkoord zal
begin 2022 besproken worden binnen het IHW hoe tijd en aandacht voor begrijpelijke
taal kan worden vrij gemaakt in de dagelijkse beleids- en wetgevingspraktijk.
IV) Overig
12. Onderzoek naar de beweegredenen van technische geschoolden om voor een niet-technische
baan te kiezen
De motie van de leden Westerveld (GroenLinks) en Van den Berge (GroenLinks) verzoekt
om onderzoek te doen naar de beweegredenen van technische geschoolden om voor een
niet-technische baan te kiezen.37
In het licht van de tekorten aan technici op de arbeidsmarkt is het van belang een
actueel en scherp beeld te hebben van de situatie op de arbeidsmarkt en de weglek.
Daarom hebben de Ministeries van EZK, SZW en OCW onlangs opdracht gegeven tot een
breed en onafhankelijk onderzoek naar de tekorten aan technici op de arbeidsmarkt.
De opdracht past binnen de kabinetsinzet Techniekpact 202138. De uitkomsten van het onderzoek moeten meer inzicht opleveren in de mechanismen
die op dit moment een rol spelen bij de tekorten, de maatschappelijke gevolgen van
de tekorten en de mogelijke handelingsperspectieven voor de verschillende partijen.
Ook wordt er in dit onderzoek nadrukkelijk aandacht besteed aan de weglek van technisch
gediplomeerden en hun beweegredenen om voor een niet-technische baan te kiezen. Uw
Kamer wordt over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.
Het nieuwe onderzoek bouwt voort op verschillende bestaande, zij het wat verouderde,
studies. Uit de inventarisatie van deze studies39 blijkt dat ongeveer een derde van de technisch geschoolden werkt in een niet-technisch
beroep in een niet-technische sector. De weglek uit de techniek onder de technisch
gediplomeerden die deel uitmaken van de werkzame beroepsbevolking, varieert sterk
per onderwijsniveau, waarbij op hbo-niveau relatief de meeste weglek plaatsvindt.
Deze weglek hoeft niet definitief te zijn. Een deel van de technische alumni die nu
buiten de technische sector werkt, heeft interesse om terug te keren naar de technische
sector.
Samenvattend blijkt uit de bestaande studies dat er verschillende beweegredenen zijn
voor technisch geschoolden om voor een niet-technische baan te kiezen. Een belangrijke
reden is het ervaren gebrek aan flexibiliteit in werktijden. Dit gebrek aan flexibiliteit
is lastig te combineren met bijvoorbeeld de wens van een gedeelte van de technisch
geschoolden om minder uren willen werken. Bij deze keuzes blijken persoonlijke redenen
als een gezinsuitbreiding van groot belang. Ook wordt het carrièreperspectief, met
name door jongeren, gezien als een vertrekreden. Daarnaast komt weglek op alle onderwijsniveaus
meer voor onder vrouwen dan onder mannen. De studies laten zien dat vrouwen zich in
het algemeen in de technische sector meer gestigmatiseerd voelen, wat van invloed
kan zijn op de carrièrekeuze.
13. Praktijkgericht onderzoek en het beschermen van de titel practoraat
De motie van het lid Rog (CDA) verzoekt om te stimuleren dat practoraten in het mbo
worden doorontwikkeld en van het practoraat een beschermde titel te maken.40
Vanaf november 2016 ontvangt Stichting Ieder MBO een Practoraat (SIMP) subsidie om
verdere invulling te geven aan practoraten in het mbo. Deze subsidie loopt tot eind
2022. SIMP ondersteunt en begeleidt mbo-instellingen bij het opzetten en inrichten
van een practoraat, voert monitoring uit op de kwaliteit en bouwt aan waardevolle
verbindingen met initiatieven binnen én buiten het mbo (onderwijs en bedrijfsleven).
Aangezien de Wet bescherming namen en graden in het hoger onderwijs onderdeel is van
de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en dus geen betrekking
heeft op het mbo, is ervoor gekozen om SIMP een centrale rol te geven in het beschermen
van de titel practoraat. De term is door SIMP belegd bij de Merkplaats; het Benelux
woord- en beeldmerk PRACTORAAT®. Op deze manier hebben practoraten een serieuze plek
gekregen binnen het mbo en kan SIMP toezien op de kwaliteit ervan. Sinds de oprichting
van SIMP heeft de stichting begeleiding geboden aan 72 practoraten, verdeeld over
40 mbo-instellingen.
14. Het uitbreiden van excellentietrajecten
De motie van de leden Bruins en Van den Berge verzoekt om in gesprek te gaan met ondernemers,
onderwijsinstellingen en bestaande aanbieders van excellentietrajecten, en met voorstellen
te komen om de mogelijkheden voor het afleggen van excellentietrajecten uit te breiden.41
Stichting Netwerk MBO Excellent (MBOe) voert een verkenning uit naar welke mogelijkheden
er zijn om excellentietrajecten in het mbo uit te breiden en te verduurzamen. In dit
kader is reeds gesproken met vertegenwoordigers van roc’s, aoc’s en vakscholen en
heeft een gesprek plaatsgevonden tussen MBOe, het Ministerie van OCW en mbo-studenten
die excellentietrajecten gevolgd hebben. Uit dit gesprek kwam onder andere hoe belangrijk
het is dat talenten van studenten herkend worden door docenten en dat er ruimte, vertrouwen
en vrijheid nodig zijn om tot goede excellentietrajecten te komen. De verwachting
is dat de verkenning in juni 2022 afgerond is. Ik zal u voor de zomer van 2022 berichten
over de uitkomsten.
15. Verdere uitwerking van de kwaliteitszorgafspraken
Vorig jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over een zestal afspraken die ik heb gemaakt
met de mbo-sector om de kwaliteitszorg in het mbo verder te verbeteren.42 Tevens heb ik toen afgesproken om uw Kamer binnen een jaar te informeren over de
verdere uitwerking van die afspraken.
Afspraak 1: ambitieuzere invulling van elementen van kwaliteitszorg in het mbo
Bekostigd mbo: traject Referentiewaarden kwaliteit
Voor het bekostigd mbo-onderwijs zal een groot deel van de afspraken vorm krijgen
in het traject om te komen tot sectorale referentiewaarden voor kwaliteit, dat getrokken
wordt door het Kwaliteitsnetwerk mbo en is opgezet op verzoek van de MBO Raad.
Het doel van het traject is te komen tot een door de sector zelf ontwikkeld model
voor goede kwaliteit en bijbehorende kwaliteitszorg. Het afgelopen jaar heeft het
Kwaliteitsnetwerk mbo samen met de instellingen en andere betrokkenen al een referentiewaardenmodel
ontwikkeld. Hiertoe is bijvoorbeeld een conferentie georganiseerd en is recent de
publicatie «Van ijken naar verrijken» gelanceerd, waarin het referentiewaardenmodel
en het vervolg van de ontwikkeling daarvan worden toegelicht.43 Het Kwaliteitsnetwerk zal het model uitwerken en testen in de praktijk.
Andere instrumenten MBO Raad en het Kwaliteitsnetwerk mbo
De MBO Raad en het Kwaliteitsnetwerk mbo ontwikkelen en ontsluiten naast het referentiewaardenmodel
nog andere instrumenten voor een betere kwaliteitszorg. Voorbeelden van het afgelopen
jaar zijn twee uitwerkingen van de Teamplaat Onderwijskwaliteit44 van de MBO Raad, die onderwijsteams helpt bij het inrichten en verbeteren van de
kwaliteitsborging van het onderwijs, en de website www.wegwijsinkwaliteit.nl van het Kwaliteitsnetwerk mbo.
Niet-bekostigd mbo: professionaliseringsbijeenkomsten NRTO
Hoewel het traject Referentiewaarden zich richt op het bekostigd onderwijs, verwacht
ik dat uitkomsten ook interessant zijn voor niet-bekostigde mbo-scholen. Daarnaast
gaat de NRTO in zijn professionaliseringsactiviteiten die de raad voor zijn leden
organiseert zich de aankomende tijd richten op de verbetering van elementen van de
kwaliteitszorg. Hierbij benut de NRTO de Staat van het Onderwijs en/of recente thema-rapporten
van de onderwijsinspectie.
Afspraak 2: stimuleren van peer reviews en andere leeractiviteiten tussen mbo-instellingen
en onderwijsteam
Peer reviews, collegiale visitaties om feedback te krijgen op de eigen kwaliteit,
zijn een bewezen nuttig instrument om de kwaliteitszorg te verbeteren. In het mbo
zijn er verschillende organisaties die het gebruik van peer reviews stimuleren en
faciliteren. Zo organiseert het Kwaliteitsnetwerk mbo voor de aangesloten schoolbesturen
een «instellingsdialoog» en heeft daarnaast ook op het niveau van onderwijsteams instrumenten
voor peer review ontwikkeld. Naast het Kwaliteitsnetwerk mbo, biedt ook NCP EQAVET
instrumenten en ondersteuning voor peer reviews, met als doel het kwaliteitsbewustzijn
bij onderwijsteams, docenten en opleidingen te vergroten. De MBO Raad is goed aangesloten
op bovenstaande activiteiten doordat bijna alle leden zijn aangesloten op het Kwaliteitsnetwerk
en derhalve betrokken zijn bij de instellingsdialoog en het traject van de referentiewaarden.
De NRTO stimuleert peer review door leden die dit willen inzetten aan elkaar te matchen
en indien nodig facilitering te bieden.
Afspraak 3: vergroten studentbetrokkenheid bij de kwaliteitszorg
NCP EQAVET stimuleert samen met JOB de betrokkenheid van studenten bij het versterken
van de kwaliteitszorg in hun opleiding, instelling en stelsel. Samen hebben zij een
tweejarig programma ontworpen om mbo-scholen te stimuleren studenten goed te betrekken
in alle fases van hun kwaliteitszorgcyclus. Dit doen ze bijvoorbeeld door op internationaal
en nationaal niveau goede voorbeelden op te halen en te verspreiden. Zij richten zich
primair op bekostigd onderwijs, maar het programma is ook van nut voor de niet-bekostigde
sector.
Afspraak 4: externe verantwoording over de kwaliteit
Navolgbare verantwoording over de onderwijskwaliteit ligt voor een belangrijk deel
bij de mbo-scholen zelf. Externe (horizontale) verantwoording is daarom ook een belangrijk
onderdeel van het eerder genoemde traject referentiewaarden kwaliteit van het Kwaliteitsnetwerk
mbo en de MBO Raad. Daarnaast beheert de MBO Raad de website MBO Transparant, waar
een beperkte set data van alle bekostigde instellingen inzichtelijk is voor geïnteresseerden.
De NRTO heeft externe verantwoording, en dan met name aan de «klant» die de opleiding
inkoopt, een belangrijke positie gegeven in het NRTO keurmerk dat verplicht is voor
een lidmaatschap. Het NRTO keurmerk wordt namelijk alleen verleend als leden akkoord
gaan met de algemene voorwaarden die tot stand zijn gekomen in overleg met de Consumentenbond,
en zich daarnaast aansluiten bij de Geschillencommissie Particuliere Onderwijsinstellingen.
Afspraak 5: aanpassingen in het nieuwe onderzoekskader 2021–2025
Conform de afspraak is in het nieuwe onderzoekskader, dat in de zomer van dit jaar
in werking is getreden, het principe van bestuursgericht proportioneel toezicht (verder)
doorgevoerd. Daartoe is het niveau van de kwaliteitszorg op bestuursniveau een centraler
uitgangspunt van het toezicht geworden. De intensiteit van het toezicht hangt af van
de kwaliteit van de besturing en sturing.45
Afspraak 6: pilots «kwaliteitszorg en toezicht»
In navolging van de verbeterlijn «onderwijstoezicht dat een sterke kwaliteitscultuur
stimuleert» uit de vorige brief, starten het Ministerie van OCW en de Inspectie van
het Onderwijs vanaf 2022 een pilot kwaliteitszorg en toezicht. Het doel van deze pilot
is om te achterhalen of en welke specifieke verbeteringen van de kwaliteitszorg en
inzet van de door de sector zelf aangedragen instrumenten op bestuursniveau (en de
verantwoording daarover) daadwerkelijk kunnen leiden tot vermindering van de intensiteit
van het toezicht, in het kader van proportioneel toezicht. De beoogde deelnemers zijn
scholen die in 2023 hun vierjaarlijkse inspectieonderzoek hebben. De deelnemers aan
de pilot vormen een lerend netwerk om samen te onderzoeken wat zij zouden kunnen doen
om tijdens hun volgende vierjaarlijkse onderzoek een verminderde toezichtsintensiteit
te bewerkstelligen. De opbrengsten van de pilot en het bijbehorende lerende netwerk
worden breed gedeeld met de rest van de mbo-scholen. In 2024 worden de uitkomsten
geëvalueerd en aanbevelingen opgesteld, die onder andere als input kunnen dienen voor
het nieuwe onderzoekskader van de inspectie (2025).
Monitoring van het effect van deze zes afspraken
Ik wil graag over drie jaar samen met de mbo-sector conclusies kunnen trekken over
het effect van de door ons gemaakte en uitgevoerde afspraken. Aan de hand daarvan
kunnen we de volgende stappen bepalen in het beleid omtrent kwaliteitszorg in het
mbo. Ik zal daarom met de NRTO en MBO Raad uitwerken hoe we dit goed kunnen monitoren.
Daarbij willen we waar mogelijk gebruik maken van al bestaande informatiebronnen,
zoals het eerder genoemde MBO Transparant. Indien nodig kan er een onafhankelijke
partij worden ingeschakeld om de monitoring en evaluatie uit te voeren.
16. Fusies
Recentelijk heb ik, na een positief advies van de Commissie Macrodoelmatigheid mbo,
twee fusieaanvragen goedgekeurd. Het gaat hier om een bestuursoverdracht (ook wel
bestuurlijke fusie) per 1 januari 2022 en een institutionele fusie per 1 augustus
2022 tussen Koning Willem I College en ROC De Leijgraaf en een bestuursoverdracht
per 1 januari 2022 tussen AOC Clusius College en ROC Kop van Noord-Holland. Beide
fusies dragen o.a. bij aan het kunnen anticiperen op de gevolgen van demografische
krimp en het waarborgen van de instandhouding van een divers aanbod van beroepsonderwijs
in de regio. Binnenkort zal ik een besluit nemen over de institutionele fusie tussen
AOC Clusius College en ROC Kop van Noord-Holland.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap