Brief regering : Onderzoeksrapport; Kosten toepassing voorschotregeling bij afgesplitste procedure vordering benadeelde partij
29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 694 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2021
Hierbij bied ik u het rapport aan: «Afzonderlijke behandeling vordering benadeelde
partij. Financiële consequenties voor de Staat van toepassing Voorschotregeling»1. Dit rapport is het resultaat van een onderzoek dat is uitgevoerd door Cebeon (Centrum
beleidsadviserend onderzoek B.V., Amsterdam), in opdracht van het WODC.
Het onderzoek is verricht in het kader van de voorbereidingen van een nieuw Wetboek
van Strafvordering. In de huidige situatie kan de strafrechter de vordering van de
benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaren, wanneer deze een
onevenredige belasting van het strafgeding oplevert (artikel 361, derde lid, Sv).
In dat geval kan de benadeelde partij zich voor het vorderen van schadevergoeding
enkel wenden tot de civiele rechter. De benadeelde partij heeft dan niet de voordelen
die een schadevergoedings-maatregel in het strafrecht met zich brengt, zoals de inning
van de vergoeding bij de veroordeelde door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)
en toepassing van de voorschotregeling. Overwogen wordt om in het nieuwe wetboek de
mogelijkheid te bieden tot afsplitsing van complexe vorderingen van de benadeelde
partij en tot behandeling daarvan door een aparte schadevergoedingskamer. Het doel
hiervan is om schadeclaims van slachtoffers van delicten die nu door de strafrechter
geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, vaker en vollediger te
laten afdoen binnen het strafrecht.
Het voornemen voor het introduceren van een afgesplitste procedure is aan de betrokken
organisaties uit de strafrechtketen voorgelegd, als onderdeel van het wetsvoorstel
Innovatiewet Strafvordering zoals dat in consultatie is gegeven in 20192. In reactie hierop werd in de consultatieadviezen van verschillende kanten aangevoerd
dat de afgesplitste procedure alleen zinvol zou zijn als ook de voorschotregeling
van toepassing zou worden verklaard.
De voorschotregeling houdt in dat de Staat het resterende bedrag bij wijze van voorschot
aan de benadeelde partij betaalt als de veroordeelde acht maanden na het onherroepelijk
worden van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel niet volledig aan zijn verplichtingen
heeft voldaan. Aan de uitkering door de Staat is een bovengrens gesteld van € 5.000.
Voor de uitkering aan slachtoffers van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf geldt
geen bovengrens. De Staat draagt de lasten als hij het als voorschot uitgekeerde bedrag
niet geheel op de veroordeelde kan verhalen.
Het kabinet heeft in reactie op de consultatieadviezen het onderdeel over de afgesplitste
procedure uit het wetsvoorstel Innovatiewet Strafvordering gehaald, omdat de budgettaire
gevolgen van toepassing van de voorschotregeling onbekend zijn. Uit een oogpunt van goed financieel beheer was het noodzakelijk
om die gevolgen eerst te laten onderzoeken. Vervolgens is in de zomer van 2020 aan
het WODC verzocht om na te gaan wat de publieke kosten zouden zijn van toepassing
van de voorschotregeling bij de voorgestelde afgesplitste schadevergoedingsprocedure.
De afgesplitste procedure is wel – onder het voorbehoud van toepasselijkheid van de
voorschotregeling – opgenomen in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe
Wetboek van Strafvordering zoals in april 2021 voorgelegd aan de Afdeling advisering
van de Raad van State. Doel is de Afdeling in de gelegenheid te stellen haar opvatting
over de merites van een dergelijke procedure te geven.
Het onderzoeksbureau Cebeon heeft ramingen van niet inbare voorschotten gepresenteerd. Om de extra kosten voor de Staat te kunnen schatten, hebben
de onderzoekers geraamd hoeveel zaken in een aparte schadevergoedingskamer behandeld
zouden worden (de instroom) en hoeveel zaken daarvan zouden worden toegewezen. Omdat
er niet voldoende harde, eenduidige gegevens beschikbaar zijn over de huidige rechtspraktijk
bij het niet-ontvankelijk verklaren van vorderingen en over de toekomstige rechtspraktijk
bij een afgesplitste procedure, is een aantal varianten onderzocht met betrekking
tot de instroom en de toewijzing. Deze analyse resulteert in twee varianten. De minimale
variant is gebaseerd op de laagst geraamde instroom in de schadevergoedingskamer en
een gelijk toewijzingspercentage als bij de huidige behandeling in het strafproces.
De maximale variant is gebaseerd op de hoogst geraamde instroom in de schadevergoedingskamer
en een hoger toewijzingspercentage voor hoge schadeclaims. In die maximale variant
wordt er rekening mee gehouden dat het toewijzingspercentage in een afgesplitste procedure
hoger kan zijn dan nu het geval is. Op basis van de in het onderzoek gehanteerde aannames
en op basis van de voor het onderzoek beschikbare data zijn bij de maximale variant
de extra lasten voor de Staat geraamd op € 4 tot € 92 miljoen per jaar. Bij de minimale
variant is de bandbreedte kleiner, namelijk € 4 tot € 39 miljoen per jaar. Dit zijn
schattingen van het bedrag dat de Staat extra moet betalen ten opzichte van de huidige
situatie.
Het kabinet verbindt op dit moment geen conclusies aan de uitkomsten van het onderzoek.
Het onderzoek naar de publieke kosten is gebaseerd op het voorstel voor een afgesplitste
procedure zoals dat is opgenomen in het wetsvoorstel tot vaststelling van het nieuwe
Wetboek van Strafvordering en op de nu geldende voorschotregeling. Dit wetsvoorstel
is in april van dit jaar aan de Afdeling advisering voorgelegd. Verder is in het voorjaar
van 2021 het rapport van de Commissie onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers
van strafbare feiten verschenen.3 De genoemde Commissie adviseert onder meer om inderdaad, zoals in het wetsvoorstel
tot vaststelling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering is gebeurd, een afzonderlijke
procedure in te voeren voor de behandeling van complexe onderdelen van een vordering
tot schadevergoeding. Het is mogelijk dat zowel de reikwijdte van de afzonderlijke
procedure als de voorschotregeling zullen worden aangepast naar aanleiding van de
voorstellen die deze Commissie heeft gedaan. In dat geval zouden de uitkomsten van
het onderzoeksrapport van Cebeon niet (zonder meer) toepasselijk zijn.
In de brief, waarmee ik het rapport van de Commissie aan de Tweede Kamer heb aangeboden,
heb ik geconcludeerd dat het aan het volgende kabinet is om de Tweede Kamer van een
inhoudelijke reactie op het rapport te voorzien4. Het nieuwe kabinet kan bij de formulering van zijn standpunt afwegen wat de reikwijdte
van de afgesplitste procedure dient te zijn en bezien of de voorschotregeling wordt
gewijzigd. Als het volgende kabinet zal overwegen het advies van de Commissie op deze
punten te volgen dan zal ook de vraag naar de toepassing van de (aangepaste) voorschotregeling
bij de afzonderlijke procedure voor schadevergoeding (met een aangepaste reikwijdte)
aan de orde komen. Dan zal wellicht aanvullend onderzoek wenselijk zijn naar de publieke
kosten van die toepassing. Het nu beschikbare onderzoeksrapport van Cebeon bevat gedetailleerde
en nuttige informatie waarvan bij een toekomstige berekening gebruik kan worden gemaakt.
De planning is erop gericht dat het nieuwe kabinet medio 2022 een standpunt zal innemen
over het advies van de Commissie. De voorstellen worden op dit moment in nauw overleg
met de ketenpartners bezien op uitvoerbaarheid en consequenties voor de betrokken
organisaties. Nadat de besluitvorming over het advies is afgerond kunnen de consequenties
hiervan worden verwerkt in nadere voorstellen voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming