Brief regering : Actualisatie handelingskader PFAS
35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 172 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 december 2021
In deze brief geef ik, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en
de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, een toelichting op de voorgenomen
beperkte aanpassingen in het handelingskader voor PFAS, zoals bijgevoegd bij deze
brief1, en de wijze waarop ik voornemens ben om PFAS in de bodemregelgeving wettelijk te
normeren. In deze brief ga ik tevens in op de rol en betekenis van het handelingskader
en enkele andere PFAS-onderwerpen.
Met de publicatie van dit handelingskader geef ik invulling aan de motie van het lid
Stoffer over het versneld opstellen van een definitief handelingskader voor PFAS (Kamerstuk
30 015, nr. 69), aan de motie van het lid Van Esch over het garanderen dat de bodemkwaliteit, ook
binnen een bodembeheergebied, niet verder mag verslechteren (Kamerstuk 35 334, nr. 60), aan de toezegging aan de VVD-fractie over de juridische aspecten van verankering
van PFAS in de regelgeving (Kamerstukken 28 089 en 25 834, nr. 182) en aan de toezegging in mijn brief van 6 juli jl. om het handelingskader aan uw
Kamer te sturen (Kamerstuk 30 015, nr. 101).
De resultaten van de onderzoeken, die voor het opstellen van dit handelingskader zijn
gebruikt, bevestigen keuzes die in eerdere handelingskaders zijn gemaakt. Daarom hoeven
er geen toepassingswaarden te worden aangescherpt. Uit gesprekken met de sector blijkt
dat na de vorige actualisatie van het handelingskader circa 90% van de knelpunten
in het grondverzet opgelost is. Sommige branches, bijvoorbeeld de waterbouw, ondervinden
nog wel hinder. We zijn en blijven in gesprek in het uitvoeringsoverleg om te kijken
naar mogelijkheden voor niet-toepasbare partijen grond en baggerspecie. Tegelijkertijd
is de realiteit ook dat we onze gezondheid en het milieu willen blijven beschermen
en dat betekent dat we met de al door PFAS verontreinigde grond en bagger voorzichtig
moeten blijven omgaan. PFAS kunnen immers ook in kleine concentraties al risico's
opleveren voor mens en milieu, zo heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid
(EFSA) recent onderstreept. Dit komt bovenop het feit dat deze stoffen niet of nauwelijks
afbreken en zich verder kunnen verspreiden door lucht, water en in onze bodem. Om
mens en milieu te beschermen werk ik samen met vier andere lidstaten aan een Europees
verbod op PFAS zodat deze stoffen niet meer in het milieu terecht komen.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het handelingskader nog steeds een invulling betreft
van de wettelijke zorgplichten, in het bijzonder de zorgplicht zoals vervat in artikel 7
van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk). Dat betekent ook dat de geactualiseerde versie
van het handelingskader per direct toepasbaar is en daarmee eerdere versies vervangt.
Eerder is gesproken over een aanpassing van het «tijdelijk handelingskader» (THK)
naar een «definitief handelingskader» (DHK). Met deze laatste term werd beoogd uit
te drukken dat dit het laatste handelingskader zou zijn, dat als invulling van de
zorgplicht zou gelden, voordat PFAS als stofgroep genormeerd zou worden in de wet-
en regelgeving. Omdat uit de binnengekomen reacties bleek dat «definitief» werd uitgelegd
als «normering» en om verwarring te voorkomen, zal consequent worden gesproken over
«handelingskader» en de actualisatie daarvan. Aan de hand van het nu voorliggende
handelingskader zal het traject van wettelijke verankering gestart gaan worden. Eventuele
nieuwe inzichten uit lopend onderzoek worden hierin uiteraard meegenomen.
Totstandkoming actualisatie handelingskader
Het gewijzigde handelingskader betreft de derde actualisatie, na de eerste versie
van juli 2019 en de actualisaties van december 2019 en juli 2020. In deze versie zijn
de uitkomsten van een viertal onderzoeken van het RIVM en Deltares verwerkt2:
1. Een onderzoek van het RIVM over de resultaten van een literatuuronderzoek naar uitloging
van PFAS uit grond en een advies voor het afleiden van risicogrenzen voor grond en
bagger ter bescherming van bodem en grondwater;
2. Een onderzoek van het RIVM naar aanleiding van de EFSA-opinie met daarin de effecten
op de hergebruikswaarden zoals opgenomen in de vorige versie van het handelingskader;
3. Een onderzoek van Deltares naar opties voor kwaliteitseisen voor toepassing PFAS-houdende
grond en baggerspecie in zoet oppervlaktewater; en
4. Een onderzoek van Deltares naar opties voor kwaliteitseisen voor verspreiding van
PFAS-houdende zoute baggerspecie in kustwateren.
5. Daarnaast heeft het RIVM een onderzoek uitgevoerd om een landsdekkend beeld van PFAS
in grondwater te verkrijgen.
Deze onderzoeken hebben geleid tot een beperkt aantal wijzigingen in het handelingskader.
De aanpassingen van het handelingskader zijn, zoals ook eerder aan u toegezegd, in
overleg en afstemming met alle belanghebbenden, zowel medeoverheden als de sector
tot stand gekomen3. Een conceptversie van deze actualisatie van het handelingskader heeft zes weken
voorgelegen bij de ILT voor een handhaafbaarheids-, uitvoerbaarheids- en fraudebestendigheidstoets
(HUF-toets), bij de koepels van medeoverheden voor advies en bij uitvoerings- en stakeholderoverleg
en RWS voor een toets op uitvoerbaarheid. In deze brief ga ik op de hoofdlijnen van
de ontvangen reacties in. Mijn reactie op de ontvangen adviezen is te vinden op de
website Kennisplein PFAS op de website van Bodem+4. In een aantal gevallen hebben de onderzoeken eerdere keuzes bevestigd of geven ze
vooralsnog geen aanleiding tot aanpassingen. Dat licht ik hieronder toe.
Actualisatie naar aanleiding van de onderzoeken
Uitloogonderzoek
In eerdere handelingskaders is voor toepassingen van grond en baggerspecie onder grondwaterniveau
steeds de (voorlopige) achtergrondwaarde gehanteerd (categorie 4.5 in het handelingskader).
Dit is uit voorzorg gedaan, omdat er onduidelijkheid was over de snelheid van uitloging
van PFAS naar grondwater en er daarmee een risico op verspreiding van PFAS in het
grondwater bestond.
Bekend was al dat PFAS zeer mobiele stoffen zijn, maar het RIVM-literatuuronderzoek
naar uitloging bevestigt dat PFAS zich nog sneller verplaatsen naar grondwater dan
andere diffuse verontreinigingen. De praktijk laat dit ook zien. Uit het RIVM-onderzoek
naar de aanwezigheid van PFAS in grondwater blijkt dat door een langdurige belasting
van het grondwater een evenwicht is ontstaan tussen de bodem en ondiep grondwater.
Hoewel het in de lijn van verwachting lag, moet dus helaas geconstateerd worden dat
de PFAS-concentraties in het ondiepe grondwater van hetzelfde niveau zijn als de bodem.
Het grondwater dat in dit onderzoek is onderzocht, wordt niet gebruikt voor de winning
van drinkwater. Uit een eerder advies van het RIVM blijkt dat de hoeveelheid PFAS
die mensen binnen krijgen vanuit kraanwater in het algemeen beperkt is. Het RIVM vindt
het daarom verantwoord om kraanwater te blijven drinken5.
Dit leert ons enerzijds dat juist door de snelheid van de uitloging terughoudend moet
worden omgegaan met het toepassen van meer vervuilde grond6. Door uitloging zullen de hoge PFAS-concentraties uit de bodem ook in het grondwater
terecht komen. Het is om die reden dan ook niet raadzaam om de waarden van de verschillende
bodemkwaliteitsklassen te verruimen.
Anderzijds is het gevolg hiervan wel dat het onderscheid dat het handelingskader maakt
tussen het toepassen boven en onder grondwaterniveau geen bijdrage levert aan de bescherming
van het grondwater. Toepassingen onder grondwaterniveau met licht verontreinigde grond
leiden hierdoor in de regel niet tot een significante toename van de belasting van
het grondwater. Met de waarden die gelden voor de specifieke bodemkwaliteitsklasse
boven grondwaterniveau wordt het grondwater afdoende beschermd7. Hieruit volgt dat het onderscheid tussen toepassingen boven en onder grondwaterniveau
kan worden losgelaten, aangezien de kwaliteit van beide weinig verschilt. Daarentegen
leverde het onderscheid wel onnodige belemmeringen op voor de uitvoeringspraktijk,
met name op de plekken waar het grondwaterpeil hoog is. Het laten vervallen van dit
onderscheid vermindert complexiteit in de uitvoering, omdat het grondwaterniveau niet
langer bepaald hoeft te worden. Overigens is het volume aan grondverzet dat wordt
toegepast onder grondwaterniveau op de landbodem zeer beperkt en valt daarmee in het
niet bij het volume dat boven grondwaterniveau wordt toegepast.
Doorwerking EFSA-opinie
Het onderzoek van het RIVM naar aanleiding van de EFSA-opinie toont aan dat er op
basis van de EFSA-opinie geen aanleiding is om de toepassingswaarde wonen/industrie
(3-7-3) naar beneden bij te stellen. Tegelijkertijd levert het literatuuronderzoek
naar uitloging nog onvoldoende duidelijkheid op wat betreft de daadwerkelijke verspreiding
van PFAS naar en in grondwaterpakketten. Hiervoor is nader modelmatig onderzoek nodig.
De toepassingswaarden kunnen daarom niet verruimd worden. Dat betekent dat bij deze
actualisatie van het handelingskader de toepassingswaarde wonen/industrie (3-7-3)
(categorie 4.1 in het handelingskader) behouden blijft en er geen separate klasse
industrie wordt opgenomen. Ook blijft de separate categorie voor toepassen in grondwaterbeschermingsgebieden
bestaan (categorie 4.4 in handelingskader).
Om breder inzicht te krijgen in de verspreiding en toepassing van PFAS-houdende grond,
bagger en bouwstoffen en waar mogelijk onzekerheden weg te nemen, heb ik samen met
de koepels van medeoverheden een onderzoeksopdracht aan het RIVM en Deltares geformuleerd.
Hieronder valt onder meer onderzoek naar uitloging in bouwstoffen en uitloging van
met PFAS-verontreinigde grond en bagger in diepe plassen. Tevens wordt een verkenning
uitgevoerd naar het uitloogrisico van PFAS-houdende grond en bagger op landbodem,
met als doel uitloogcriteria te kunnen vaststellen op basis van de verwachte emissie
uit bodem of bagger dan wel de samenstelling daarvan. Medio 2022 worden de eerste
resultaten van dit onderzoek verwacht die bruikbaar kunnen zijn voor de normering
van PFAS.
Verspreiding van PFAS houdende zoute baggerspecie in kustwateren
Voor het verspreiden van baggerspecie in zout water kent de Regeling Bodemkwalititeit
een zogenaamde zoute baggertoets (ZBT). Uitgangspunt zijn de specifieke eigenschappen
van het zeemilieu. PFAS is een niet-genormeerde stofgroep en daarmee nog geen onderdeel
van deze toets. Ook kent het handelingskader geen specifieke en toepassingscategorie
voor zoute wateren. Deltares heeft het afgelopen jaar onderzoek gedaan naar de aanwezigheid
van PFAS in partijen zoute bagger uit diverse havens in Nederland. Uit de metingen
in 2019 en 2020 blijken in enkele monsters uit een tweetal havens waarden boven het
herverontreinigingsniveau te worden aangetroffen. Op de meeste gemeten plekken liggen
de waarden onder dit niveau.
Op dit moment worden nog geen toepassingswaarden voor zoute bagger aan het handelingskader
toegevoegd. Er bestaat nog onduidelijkheid over het effect van PFAS-houdende bagger
op het zeemilieu. Deltares geeft aan dat voor de drie meest voorkomende PFAS gemiddeld
ongeveer 10% afkomstig is van baggerspecie, terwijl de overige 90% via de uitstroom
van rivieren in zee terecht komt. Voor genormeerde stoffen is dat ongeveer de helft.
Daarnaast dient nog te worden gekeken of aangetroffen PFAS als individuele stof kunnen
worden genormeerd of dat gewerkt moet worden door middel van een somnorm (een norm
voor verschillende PFAS gezamenlijk). Beide opties zijn vanuit milieuhygiënisch perspectief
verdedigbaar, maar hebben een verschillend effect op de hoeveelheid bagger die in
een baggerdepot moet worden gestort. Voor deze afweging is meer kennis nodig over
de zogenaamde «precursors» (PFAS die onder bepaalde waterbodemcondities omzetten naar
andere PFAS).
Om een beter inzicht te krijgen in de aanwezigheid van PFAS in zoute bagger zet Deltares
dit onderzoek voort, zodat er voor meer locaties langjarige meetreeksen beschikbaar
zijn. Met deze gegevens kan dan tegelijk met het traject van verankering van PFAS
in wet- en regelgeving (zie onder) worden bekeken of PFAS kan worden opgenomen in
de zoute baggertoets (ZBT) als onderdeel van de Rbk.
Kwaliteitseisen voor toepassing PFAS houdende grond en baggerspecie in zoet oppervlaktewater
Er is op basis van nieuwe metingen geen aanleiding om het herverontreiningsniveau8 (HVN) in rijkswateren (categorie 4.8.2 en 4.9.1 in het handelingskader) aan te passen.
De nieuwe meetgegevens laten weliswaar marginaal lagere PFAS-waarden zien, maar zijn
nog onvolledig in vergelijking met de langjarige meetreeksen voor genormeerde stoffen.
De PFAS-metingen worden voortgezet en bij het traject van verankering van PFAS in
de regelgeving zal bepaald worden of op basis van de voortgezette metingen het herverontreiningsniveau
moet worden aangepast. Dan zal ook bekeken worden of er een periodieke actualisatie
van het herverontreiningsniveau in de regelgeving moet worden opgenomen.
Voor toepassing van grond of baggerspecie op de waterbodem geldt in de Regeling bodemkwaliteit
een indeling in kwaliteitsklassen. Er worden dus geen verschillende functies onderscheiden,
zoals bij de landbodem. Voor toepassing op de waterbodem is er onderscheid tussen
de achtergrondwaarde, klasse A en klasse B. De Maximale Waarden voor klasse A zijn
afgeleid van het herverontreiningsniveau. In de Rbk-systematiek zijn de Maximale Waarden
voor klasse B gesteld op de interventiewaarde voor waterbodems. Grond of baggerspecie
met waarden boven de interventiewaarden kunnen niet worden toegepast, tenzij er lokaal
een hogere Maximale Waarde is toegestaan. Het Deltares-onderzoek naar kwaliteitseisen
voor PFAS in zoete bagger laat zien dat deze reguliere wijze van afleiden van een
klasse B-grens voor de praktijk geen oplossing biedt, omdat de interventiewaarde voor
waterbodems zich onder het herverontreiningsniveau (Maximale Waarde klasse A) bevindt.
Daarom wordt geen generieke klasse B-grens geïntroduceerd. Dit zou een generieke bovengrens
voor toepassingen boven categorie 4.8.2. en 4.9.1 in het handelingskader betekenen.
Geadviseerd wordt om in plaats daarvan, waar de lokale omstandigheden dit toelaten,
gebruik te maken van gebiedsspecifiek beleid of een nadere invulling van de zorgplicht
te kiezen.
Duiding en uitvoerbaarheid
De uitvoeringspraktijk vraagt een betere duiding van een aantal begrippen, onder andere
wat «uitschieters» in PFAS-metingen zijn. Deze zijn, waar mogelijk, in het handelingskader
nader ingevuld. Daarnaast is er behoefte aan een handelingsperspectief voor grond
en baggerspecie boven de toepassingswaarden van «3-7-3», waarbij wordt gewezen op
knelpunten bij de vergunningverlening voor grondreiniging. In het handelingskader
worden hiervoor de opties tot extractieve reiniging en storten beschreven. Op de website
van het Expertisecentrum PFAS is daarnaast kennis verzameld over de diverse reinigingstechnieken
voor onder meer het reinigen PFAS uit water.9
Bij grondreinigers vindt veelal een lozing plaats op het omliggende oppervlaktewater.
Omdat vergunningverleners bij het verlenen van lozingsvergunningen aan grondreinigers
voor reiniging van PFAS-houdende grond niet altijd dezelfde voorwaarden hanteren,
heb ik de bevoegde gezagen in de zomer van 2020 een brief gestuurd en begin dit jaar
een webinar georganiseerd. Daar is de achtergrond gegeven wat volgens de KRW-richtlijnen
ten aanzien van lozing van afvalwater wel en niet vergunbaar is. Ik verwacht dat de
bevoegde gezagen met deze nadere toelichting een eenduidig kader hebben om vergunningaanvragen
te beoordelen en hoop dat in combinatie met de ontstane markt en de beschikbaarheid
van technieken, de grondreiniging op gang komt. Daarmee zijn nog niet alle uitvoeringsknelpunten
opgelost. Ik blijf met het uitvoeringsoverleg PFAS in gesprek om de knelpunten in
beeld te krijgen en waar mogelijk samen oplossingsrichtingen te verkennen.
Baggerspecie die niet aan de kwaliteitseisen voldoet, moet gestort worden. In veel
gevallen is stort noodzakelijk vanwege overschrijding van de normen van meerdere stoffen.
Het komt ook voor dat alleen door hoge waarden PFAS bagger gestort moet worden. Over
de mogelijkheid om alleen met PFAS-verontreinigde bagger te storten in rijksbaggerdepots10 heb ik uw Kamer in juli geïnformeerd. Vanuit het uitvoeringsoverleg PFAS is vervolgens
gevraagd een uniform beleid toe te passen voor storten van bagger en het acceptatiebeleid
voor de private depots in lijn te brengen met die voor de rijksdepots. In tegenstelling
tot rijksdepots zijn particuliere depots niet door een dijk omringd, die emissie van
PFAS uit bagger kan tegenhouden en staan deze in open verbinding met oppervlaktewater.
Daarmee is een dergelijke stort minder makkelijk vergunbaar dan in de omringde rijksdepots.
De situatie is vergelijkbaar met die van diepe plassen. Lokaal kan het mogelijk zijn
hogere maximale waarden vast te stellen. Ik roep de bevoegde gezagen dan ook op, indien
een particulier depot een aanvraag indient, serieus te bekijken hoe invulling gegeven
kan worden aan de zorgplicht en bezien of de stort vergunbaar kan zijn.
Hiermee geef ik invulling aan de toezegging die ik heb gedaan tijdens het AO Leefomgeving
op 15 oktober 2020 om u te informeren over lozingsnormen en technieken om PFAS uit
grond en water te halen (Kamerstuk 29 383, nr. 347).
Andere PFAS-onderwerpen
Voor het zomerreces heb ik u geïnformeerd over het onderzoek dat het RIVM heeft uitgevoerd
naar de invloed van de EFSA-opinie op de indicatieve niveaus van ernstige verontreiniging
(hierna INEV’s) en de impact assessment die het RIVM hierop uitvoert.11 Dit betreffen geen onderzoeken die betrekking hebben op dit handelingskader. Het
handelingskader is alleen van toepassing bij hergebruik van partijen grond of baggerspecie
en gaat uit van ecologische risicogrenzen. Op basis van INEV’s kunnen bevoegde gezagen
beoordelen of er sprake is van verontreinigingen op specifieke locaties en wat met
deze locaties moet gebeuren. Het gaat hier om bestaande locaties waar mogelijk verontreinigingen
zijn geconstateerd, bijvoorbeeld op industriegebieden of brandblusoefenlocaties, en
gaan uit van humane risicogrenzen. Wanneer de doorwerking van de EFSA-opinie bekend
is, kunnen in de plaats van de voorlopige INEV’s interventiewaarden worden vastgesteld.
Het vastleggen van interventiewaarden voor grond en grondwater zal zoveel mogelijk
samenlopen met de wettelijke verankering van hergebruikswaarden van PFAS-houdende
grond en baggerspecie. Ik zal u over dit proces separaat infomeren, wanneer ik u het
impact assessment van het RIVM toestuur.
Samen met het Ministerie van VWS ben ik in overleg met het RIVM, het Ministerie van
LNV, decentrale overheden en betrokken partijen om vervolg te geven aan de adviezen
van het RIVM, zoals vermeld in de brief van juni jl. (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 190). Het betreft een drietal sporen: 1) actualisatie van de kennis van de blootstelling
aan PFAS, 2) het geven van inzicht in de (kosten)effectiviteit van verschillende mogelijke
(combinaties van) maatregelen met een scenariostudie en het daarmee bieden van handelingsperspectieven
om de blootstelling aan PFAS verder te verminderen en 3) het monitoren van het effect
van maatregelen.
Ad 1. Het actualiseren van de kennis over PFAS in voedsel
Het Ministerie van VWS is in samenwerking met de NVWA, het RIVM, WFSR en Wageningen
Universiteit een onderzoek gestart naar PFAS-gehaltes in levensmiddelen. Met dit onderzoek
wordt getracht inzicht te krijgen in actuele gehaltes van PFAS in diverse levensmiddelen
om daarmee ook de blootstelling van de Nederlandse burger aan PFAS via voedingsinname
te kunnen inschatten. Dit onderzoek is in november 2021 gestart en zal doorlopen tot
in 2022.
Het is de bedoeling dat ook een vervolgonderzoek naar de risico’s van het eten van
voedsel uit moestuinen en ander zelf geteeld, gevangen of geraapt voedsel een plaats
krijgt in dit traject. Voor die producten geldt dat zij geen onderdeel zijn van het
wettelijke voedselveiligheidssysteem in Nederland. Die producten vallen daarmee niet
onder het toezicht van de NVWA. De overheid geeft wel adviezen als zij het onverstandig
vindt om die producten (vaak) te eten. Voor alle zelf in Nederland gevangen zoetwatervis
geldt bijvoorbeeld al langer het advies om het niet regelmatig te eten. Deze vis af
en toe eten kan geen kwaad. In de directe omgeving van Dordrecht en Helmond hebben
de gemeenten inmiddels moestuinproducten verzameld voor uitbreiding van de analyses.
In de omgeving van de Westerschelde is door het RIVM, Wageningen Marine Research (WMR)
en Wageningen Food Safety Research (WFSR) in opdracht van de provincie Zeeland een
onderzoek gestart naar de risico’s van zelfgevangen vis, zelfgeraapte en zelfgevangen
schaal- en schelpdieren en zelfgeplukte zeekraal en lamsoor. Als de resultaten van
deze onderzoeken ontvangen zijn, zullen we samen met de betrokken gemeenten en provincies
beoordelen of aanvullende adviezen nodig zijn. We zullen uw Kamer over de resultaten
hiervan informeren.
Naast dit nationale traject loopt er in Europees verband een discussie over PFAS,
waaraan Nederland actief deelneemt. Hierbij wordt gewerkt aan het stellen van Maximum
Limieten (MLs) voor PFAS in levensmiddelen, die in heel Europa zullen gelden. Dit
gebeurt op basis van analysegegevens die Nederland en andere lidstaten aanleveren.
In werkgroepen van de lidstaten en de Europese Commissie wordt besproken welke voedselcategorieën
hierbij worden meegenomen en welke MLs geschikt zouden zijn. Hiervoor is recent een
stakeholderconsultatie geweest. De Europese Commissie gaat hier in 2022 mee verder.
Ad 2. Scenariostudie gericht op (kosten)effectiviteit van verschillende maatregelen)
Als onderdeel van de scenariostudie wordt een overzicht gemaakt van de belangrijkste
bronnen van blootstelling. Naast voedsel en drinkwater kan gedacht worden aan producten
en huisstof. Vervolgens wordt een eerste selectie toegepast om de belangrijkste bronnen
over te houden. Daarna wordt ingeschat wat het effect zal zijn van reeds ingezet brongericht
beleid, zoals het Europees verbod op PFAS, het nationaal verbod op PFAS in voedselcontactmateriaal
en, indien bekend, de instelling van Europese MLs in levensmiddelen. Tot slot wordt
beoordeeld of aanvullende maatregelen nodig zijn, welke maatregelen beschikbaar zijn
en wat de kosteneffectiviteit van verschillende (combinaties van) maatregelen is om
de blootstelling te beperken.
Ad 3. Monitoring
Bij het monitoren van het effect van de maatregelen moet er rekening mee gehouden
worden dat PFAS-stoffen nu alom in het milieu aanwezig zijn. Het is niet zinvol en
zeer kostbaar om overal te gaan monitoren. Daarom dient er een zorgvuldige keuze gemaakt
te worden. Hierbij wordt ingezet op het maken van een gemiddeld landelijk beeld, aangevuld
met indicatoren die aansluiten op de belangrijkste bronnen en bijbehorende handelingsperspectieven.
De actualisatie van de kennis van de blootstelling via voedsel en drinkwater is gestart.
Daarnaast is het verbod op het gebruik van vier PFAS-stoffen in voedselcontactmaterialen
bijna gerealiseerd. De Minister van Medische Zorg en Sport heeft dit verbod toegezegd
in reactie op de motie van het lid Kröger (Kamerstuk 32 793, nr. 441). De Staatssecretaris van VWS heeft het voornemen de regeling vast te stellen zodra
de Europese notificatieprocedure, die nu loopt, is afgerond. De maatregel zal ingaan
op 1 april 2022 en geldt voor de productie in Nederland, maar ook voor producten (verpakkingen
en verpakte voedingsmiddelen) die vanuit andere lidstaten of derde landen op de Nederlandse
markt worden gebracht.
Wij zijn in overleg met RIVM en overige betrokken partijen voor een nadere uitwerking
van de scenariostudie en de monitoring. Daarbij kan het tijdens het vervolg duidelijk
worden dat aanvullende kennis nodig is van bepaalde bronnen en/of dat de monitoring
van effecten bijgesteld moet worden. Verder bepaalt de beschikbaarheid van gegevens
of het handelingsperspectief generiek, dan wel meer regionaal mogelijk is. Integraal
afgewogen handelingsperspectieven kunnen pas over langere tijd worden gegeven en daarom
zullen zo mogelijk tussentijds adviezen op specifieke onderdelen gegeven worden. Wij
zullen uw Kamer regelmatig blijven informeren over de (tussen)resultaten van dit vervolg.
Aanpak bij de bron
Naast het voorkomen van verspreiding via toepassing van grond en het beperken van
contact met PFAS-houdende producten wil ik graag nogmaals benadrukken dat het bovenal
van belang is om te voorkomen dat PFAS in het milieu terecht komen door aanpak bij
de bron. Dit sluit ook aan bij de reacties van verschillende stakeholders op de concept-actualisatie
van het handelingskader. In juni heb ik uw Kamer geïnformeerd welke acties zijn ingezet
om de blootstelling aan PFAS te verminderen.12 In de Kamerbrief van 15 november jl. (Kamerstukken 28 089 en 26 991, nr. 209) heb ik u mijn inzet ten aanzien van een Europees PFAS-restrictievoorstel toegelicht.
Ook wordt gewerkt aan een inventarisatie van mogelijke PFAS-aandachtslocaties. Conform
de motie van de leden Hagen en Bouchallikht zullen resultaten u uiterlijk volgend
jaar zomer worden toegestuurd13. Doel hiervan is om locaties in beeld te brengen waar PFAS-gehalten in de grond te
verwachten zijn die mogelijk humane risico’s opleveren. Of dit inderdaad het geval
is, kan per locatie, afhankelijk van het gebruik ervan, verschillen. Beoordeling vindt
plaats met behulp van de bovengenoemde INEV’s en, nadat deze vastgesteld worden, de
interventiewaarden PFAS. De belangrijke locaties zijn bij de bevoegde gezagen in beeld.
Een systematische inventarisatie neemt meer tijd in beslag. Lokale kennis is daarbij
essentieel. Voor het vervolgtraject is samen met de koepels van medeoverheden een
projectleider aangesteld, die met het ministerie en de koepels aan de slag gaat om
tot een dergelijk overzicht te komen en de gebruikte systematiek te evalueren. Ik
verwacht u volgend jaar voor het zomerreces de resultaten hiervan te kunnen toezenden.
Specifieke uitkering bodem overbruggingsjaar 2021
Op 29 oktober 2021 is door middel van een specifieke uitkering circa 22 miljoen euro
aan Rijksmiddelen toegekend aan de decentrale overheden voor de aanpak van de buitenproportionele
bodemopgave voor PFAS en andere niet genormeerde stoffen en circa 18 miljoen euro
voor diffuus lood. Buitenproportionele bodemopgaven zijn bodem- of grondwater(kwaliteit)opgaven
die betrekking hebben op de genoemde stoffen, die veel vragen op het gebied van kennis,
capaciteit en middelen en waarvoor op dit moment (zonder Rijkssubsidie) nog niet voorzien
is in voldoende financiële middelen en een adequate aanpak. De toegekende Rijksmiddelen
waren voor 2021 beschikbaar gesteld in het kader van de langjarige afspraken over
de inzet van rijksbodemmiddelen voor taken van decentrale overheden.
Met de voor PFAS toegekende subsidie voeren de decentrale overheden concrete saneringsprojecten
uit in bijvoorbeeld Helmond, Dordrecht, Doetinchem en Emmen. Door deze overheden wordt
o.a. onderzoek uitgevoerd naar bacteriële en enzymatische afbraak van PFAS in praktijkcondities,
naar uit- en opname van PFAS door verschillende consumptiegewassen en naar de aanwezigheid
van PFAS in de bodem. Tot slot inventariseren diverse gemeenten en provincies op welke
locaties activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk geleid hebben tot een PFAS-verontreiniging
in de bodem. Op dergelijke locaties wordt vervolgens bodemonderzoek en indien nodig
een sanering uitgevoerd indien de kosten niet op de veroorzaker kunnen worden verhaald.
Met de toegekende subsidie wordt een impuls gegeven aan de aanpak van onder andere
de PFAS-bodemproblematiek. Op basis van de kennis en ervaring die de komende jaren
wordt opgedaan, kunnen het Rijk en decentrale overheden gezamenlijk beleidskeuzes
maken en kan gekomen worden tot een efficiënte en doelmatige programmatische aanpak.
Rol en betekenis handelingskader en verankering
Zoals gezegd zal op basis van het nu voorliggende handelingskader het traject van
wettelijke verankering gestart gaan worden. Wanneer PFAS precies worden genormeerd
in de bodemregelgeving hangt mede af van in de inwerkintreding van de Omgevingswet
en de beschikbaarheid van resultaten van nog lopende onderzoeken. Bij het proces van
verankering zullen de normen in het bredere kader van wet- en regelgeving worden beschouwd
waarbij de Kaderrichtlijn Water (KRW) een belangrijke randvoorwaarde is. Een nadere
analyse van de precieze eisen die de KRW stelt ten aanzien van PFAS is nodig, met
name omdat er nog onvoldoende inzicht is in de uitloging van PFAS uit toegepast materiaal
en in de effecten van het toepassen van PFAS-houdend materiaal op de biologische kwaliteitselementen
van de KRW. Momenteel wordt verkend hoe we de aansluiting van de KRW en het handelingskader
wettelijk vormgeven. Indien nodig zal bij de wettelijke verankering naar de mogelijkheid
van overgangsbepalingen worden gekeken.
Het handelingskader beoogt een landelijk toepasbaar, generiek kader te geven, op basis
waarvan bevoegde gezagen en toepassers weten wanneer in beginsel wordt voldaan aan
de zorgplicht. Dat laat echter onverlet dat ook andere invullingen van de zorgplicht
mogelijk zijn, bijvoorbeeld wanneer lokaal hogere PFAS-waarden worden aangetroffen.
Gemeenten en waterschappen kunnen het handelingskader volgen, een bodemkwaliteitskaart
vaststellen of eigen beleid ontwikkelen. Omdat de situatie lokaal kan verschillen,
kan ook het lokale beleid afwijken. Een online PFAS-viewer maakt dit inzichtelijk.14 Op deze kaart kunnen toepassers per gemeente zien of het handelingskader of lokaal
beleid geldt en of de betreffende gemeente een bodemkwaliteitskaart heeft vastgesteld.
Ik roep de bevoegde gezagen op, voor zover zij dit niet gedaan hebben, om PFAS op
te nemen in toekomstige actualisaties van bodemkwaliteitskaarten.
Tot slot
Dit geactualiseerde handelingskader is slechts een onderdeel van de oplossing van
het PFAS-probleem. Het handelingskader beoogt te voorkomen dat PFAS verder verspreid
raken in het milieu. Minstens zo belangrijk is het voorkomen dat PFAS in het milieu
terecht komen. Nu steeds meer duidelijk wordt over de diffuse aanwezigheid van PFAS
en de milieu- en gezondheidsrisico’s die dit met zich meebrengt, komt de aanpak van
PFAS zowel nationaal als internationaal meer op de kaart te staan. Dit vergt de komende
jaren inzet van alle partijen. Ik zie ernaar uit om hier met medeoverheden en marktpartijen
een wezenlijke bijdrage aan te leveren.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S.P.R.A. van Weyenberg
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.P.R.A. van Weyenberg, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat