Brief regering : Wmo2015 en programma Langer Thuis
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
34 104
Langdurige zorg
Nr. 331
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 december 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitvoering van de volgende moties en
toezeggingen op de volgende onderwerpen:
– Het Wmo-toezicht.
– Onafhankelijke cliëntondersteuning.
– Tolkvoorzieningen.
– Mantelzorg.
– De handreiking kwetsbare ouderen thuis.
– Het eindrapport van het leer- en experimenteerprogramma samenwerking gemeenten – zorgverzekeraars.
In mijn brief van 25 oktober jl.1 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de derde monitor abonnementstarief.
Recent hebben de onderzoekers van de monitor daarin een fout ontdekt. Dat licht ik
ook toe.
Monitor abonnementstarief
In de derde rapportage van de monitor abonnementstarief Wmo2, met inzichten over het jaar 2020, is een inschatting gemaakt van het netto-effect
van de invoering van het abonnementstarief. Het betreft een raming op basis van de
cijfers van het aantal cliënten met een Wmo-maatwerkvoorziening, de gemeentelijke
uitgaven hieraan en de inkomsten uit eigen bijdragen. Om deze raming zo zuiver mogelijk
te maken, wordt gecorrigeerd voor verschillende andere factoren die ook van invloed
zijn op het zorggebruik en de uitgaven hieraan. Bij één van deze correcties is een
fout ontstaan. Hierbij zijn verkeerde basiscijfers als uitgangspunt genomen waardoor
te veel cliënten zijn meegeteld. Dit heeft ertoe geleid dat een te grote «correctie»
is uitgevoerd. Gevolg hiervan is dat het geraamde netto-effect van het abonnementstarief
ca. € 21 mln. in 2020 hoger uitkomt dan in de eerder verzonden monitorrapportage staat
aangegeven.
Met deze correctie wordt het totale budgettaire effect van het abonnementstarief in
2020 door de onderzoekers geschat op € 330 mln. in plaats van € 309 mln., zoals ik
uw Kamer op 25 oktober jl. heb gemeld. Hierbij zijn de gederfde inkomsten uit eigen
bijdrage berekend op € 100 mln. en is de extra stijging van de uitgaven aan «hulp
bij het huishouden» en «hulpmiddelen en diensten» samen ingeschat op € 230 mln., met
als kanttekening dat een deel daarvan is toe te schrijven aan de tariefontwikkelingen
in 2020. Uit eerder onderzoek bleek dat de invoering van nieuwe loonschalen een substantieel
effect heeft gehad op de tariefontwikkeling in 2019 en de verwachting is dat dit ook
in 2020 een effect heeft gehad. Zonder deze tariefontwikkeling zou de schatting van
de extra uitgaven lager zijn geweest.
In mijn brief van 25 oktober heb ik aangegeven dat de kosten van het abonnementstarief
in 2020 vrijwel gelijk zijn aan de raming die ten tijde van het regeerakkoord is opgesteld,
maar dat het reëel is te veronderstellen dat de extra toestroom ook in 2021 (deels)
doorzet, waardoor de kosten in dat jaar boven de raming uit zullen stijgen. Op basis
van de herziene uitkomsten constateer ik dat de raming in 2020 al wordt overschreden.
Bij het Regeerakkoord zijn de totale kosten voor het abonnementstarief geraamd op
structureel € 290 mln. in prijspeil 2017. Omgerekend naar prijspeil 2020 bedraagt
dit circa € 310 mln. Met de herziene inschatting van € 330 mln. wordt de raming in
2020 met ca. € 20 mln. overschreden, dus met ruim 5%.
Ik heb in mijn eerdere brief aangegeven dat ik van mening ben dat aanvullende maatregelen
nodig zijn, mede in het licht van de motie van het lid Hiijnk c.s.3. Deze conclusie blijft, ook met de herziene uitkomsten, onveranderd. Met de VNG worden
hiertoe gezamenlijk voorstellen uitgewerkt, waarbij naar financiële en inhoudelijke
maatregelen wordt gekeken. Gegeven de huidige demissionaire status van dit kabinet
laat ik een definitief besluit over de maatregelen aan een volgend kabinet.
Het Wmo-toezicht
Ik heb uw Kamer op 8 december 20204 de IGJ-jaarrapportage over het jaar 2019 aangeboden en in deze brief aangekondigd,
conform het advies van de IGJ, de professionaliseringsagenda voort te zetten en een
verkenning uit te voeren naar het Wmo-toezicht. Hieraan is in het afgelopen jaar uitvoering
gegeven. Onderstaand is een overzicht opgenomen van de uitgevoerde acties in 2021
op het terrein van Wmo-toezicht. Hierbij bied ik uw Kamer tevens drie rapporten aan5. Het betreft: het onderzoeksrapport van Significant naar de toekomstscenario’s Wmo-toezicht,
de jaarrapportage IGJ over het jaar 2020 en de werkagenda van Toezicht Sociaal Domein
zoals aangekondigd in de brief van 24 juni 20216. In deze brief geef ik een weergave van de inhoud van de rapporten, maar worden geen
nieuwe maatregelen of activiteiten aangekondigd. Gelet op de demissionaire status
van het kabinet is dit de verantwoordelijkheid van mijn ambtsopvolger.
Uitgevoerde acties Wmo-toezicht in 2021
Er zijn producten ontwikkeld door de VNG en GGD GHOR die gemeenten en GGD’en ondersteunen
in het professionaliseren van het Wmo-toezicht, zoals een nieuwe handreiking over
het Wmo-toezicht en de routekaart toezicht, handhaving en naleving. Verder is de handreiking
«Transparant Wmo-toezicht» ontwikkeld door de VNG, waarin het proces van openbaarmaking
uiteen wordt gezet. In 2021 hebben de VNG, VNG Naleving en GGD GHOR Nederland aan
een plan gewerkt om kennis en kunde met betrekking tot toezicht meer te bundelen.
Dit heeft geleid tot een e-learning, waarmee (startende) toezichthouders een goede
basis krijgen om hun werk op gedegen wijze uit te voeren. Verder is een e-learning
ontwikkeld om het gemeentebestuur goed te kunnen positioneren bij de invulling van
het Wmo toezicht. Daarnaast worden regionale intervisiebijeenkomsten voor toezichthouders
georganiseerd, zodat collega-toezichthouders kennis kunnen uitwisselen en met elkaar
afspraken kunnen maken. Met het uitvoeren van deze acties is de professionaliseringsagenda
afgerond, maar VNG en GGD GHOR onderzoeken gezamenlijk de mogelijkheden hoe gemeenten
blijvend ondersteund kunnen worden.
De IGJ-jaarrapportage 2020
Hierbij bied ik u de jaarrapportage aan van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(IGJ) over de uitvoering van het Wmo-toezicht in 20207. Op basis van artikel 6.2, tweede lid Wmo 2015, is de IGJ gehouden jaarlijks aan
de Minister te rapporteren over de uitvoering van dit toezicht door de gemeenten en
de effecten daarvan op de uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning. In de
jaarrapportage concludeert de IGJ dat het Wmo-toezicht niet is verbeterd en dat, vanwege
covid-19 crisis en de daarmee gepaard gaande tekort aan personeel, het Wmo-toezicht
op een andere wijze is uitgevoerd en soms zelfs is gestopt. De IGJ beveelt aan om
alle aanbevelingen die zijn gedaan in de jaarrapportage over het jaar 2019 voortvarend
op te pakken en daarnaast gemeenten actiever te ondersteunen bij de inrichting van
het lokale toezicht, bijvoorbeeld door het vaker delen van goede voorbeelden.
Toekomstsscenario’s Wmo-toezicht
Onderzoeksbureau Significant (hierna: de onderzoekers) hebben van het Ministerie van
VWS de opdracht gekregen een verkenning uit te voeren naar het Wmo-toezicht. De opdracht
is afgestemd met de VNG, GGD GHOR Nederland, de IGJ en TSD. Deze partijen hebben ook
zitting gehad in de begeleidingscommissie. De onderzoekers hebben onderzocht op welke
wijze het gemeentelijk toezicht op de kwaliteit van Wmo-voorzieningen is vormgegeven
in de uitvoering. In het onderzoek is ook aandacht voor de relatie met het gemeentelijk
toezicht op fraude en rechtmatigheid. De opgestelde analyse en aanbevelingen richten
zich echter voornamelijk op de verbetering van het kwaliteitstoezicht.
In het onderzoeksrapport is opgenomen dat gemeenten op grond van de Wmo2015 een grote
mate van beleidsruimte hebben om het toezicht uit te voeren. Sinds de inwerkingtreding
van de Wmo2015 is de ontwikkeling van de toezichtsfunctie een aandachtspunt geweest.
Met het opstellen van handreikingen, het organiseren van intervisie en het delen van
kennis tussen gemeenten is een aantal belangrijke stappen gezet. Tegelijkertijd geven
de onderzoekers aan dat de vraag bij de betrokkenen leeft of het wettelijk kader voor
het Wmo toezicht wel voldoende handvatten biedt voor de uitvoeringspraktijk.
De onderzoekers constateren dat vanuit het wettelijke kader (de Wmo2015) minimale
eisen worden gesteld aan de Wmo-toezichthouder. Dit leidt in de uitvoering tot een
grote mate van diversiteit met betrekking tot de organisatie, uitvoering en verantwoordelijkheden
van het toezicht. In de uitvoeringspraktijk is vaak niet helder aan welke eisen het
Wmo-toezicht precies zou moeten voldoen en wanneer er sprake kan zijn van voldoende
en adequaat toezicht. Dit geldt bijvoorbeeld voor onderwerpen zoals onafhankelijkheid,
werkprogramma’s, beschikbare capaciteit, de werkwijze van de GGD, het kennisniveau
van de toezichthouder en de mate van structureel of calamiteitentoezicht.
In het onderzoek is een vijftal scenario’s geschetst om tot versterking van het Wmo-toezicht
te komen: (0) geen extra inzet, (1) het blijven stimuleren, faciliteren en aanjagen
van de uitvoering, (2) het aanscherpen van de wettelijke kaders (bijvoorbeeld door
de rol, taken en bevoegdheden van de toezichthouder in de wet te definiëren), (3)
het regionaliseren van het Wmo-toezicht en/of (4) het centraliseren van het Wmo-toezicht.
De onderzoekers doen de aanbeveling om (een deel van) scenario 2 en 3 uit te werken
omdat zij van mening zijn dat de geconstateerde knelpunten in de uitvoeringspraktijk
op deze manier aangepakt kunnen worden.
Werkagenda Toezicht Sociaal Domein
In het meerjarenprogramma van TSD is opgenomen dat in de komende vier jaar wordt gewerkt
langs drie toezichtlijnen: verbreden, verdiepen en reflecteren. Dit meerjarenprogramma
is nu geconcretiseerd in een werkagenda voor de jaren 2021 en 2022. Het uitgangspunt
van TSD is om samen met de uitvoeringspraktijk tot concrete oplossingen te komen voor
complexe problemen die zich niet laten vatten in één domein of één beleidsterrein.
Zo wordt bijvoorbeeld ingezet op de problematiek die speelt bij 18-/18+ en de combinatie
van schulden en multiproblematiek. Hierbij bied ik uw de Werkagenda Toezicht Sociaal
Domein 2021–2022 aan8.
Onafhankelijke cliëntondersteuning
Dit kabinet heeft in deze kabinetsperiode € 55 miljoen en vanaf 2022 structureel € 10
miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor de versterking van cliëntondersteuning.
In 2018 heb ik vier opgaven geïdentificeerd met betrekking tot de doorontwikkeling
van de functie cliëntondersteuning. In onderstaande tabel ziet u de stand van zaken
op dit moment.
Opgave
Resultaten
Verkrijgen van inzicht in de vraag naar en het aanbod van cliëntondersteuning
– Onderzoek naar behoefte en aanbod cliëntondersteuning is uitgevoerd.1
– Door meerdere koplopergemeenten is aandacht besteed aan de lokale vraag en het lokale
aanbod.
Cliëntondersteuning bij de toegang beter bekend en beter georganiseerd.
– Movisie voert in opdracht van de VNG, Ieder(in) en de Koepel Adviesraden Sociaal
Domein een Koplopertraject uit. In dit traject zijn inmiddels 113 gemeenten aan de
slag gegaan met het versterken van de functie.
– Bekendheid van cliëntondersteuning bij de toegang is een belangrijk thema voor gemeenten
binnen het Koplopertraject dat loopt.
– Vervolgonderzoek XpertiseZorg is uitgevoerd en ging specifiek in op potentiële toegangen/verwijzers2.
– Op de website www.regelhulp.nl is een overzicht opgenomen van organisaties voor cliëntondersteuning voor elke gemeente
en zorgkantoor.
Meer bekendheid over het recht op cliëntondersteuning bij cliënten en/of hun naasten.
– Vergroten van de bekendheid is een belangrijk thema voor gemeenten binnen het Koplopertraject.
– Campagne & Co is gelanceerd voor het vergroten van de algemene bekendheid en vindbaarheid.
– Bekendheid van cliëntondersteuning bij potentiële cliënten is onderzocht door het
RIVM3.
Kwaliteit en deskundigheid bevorderen, in het bijzonder om specifieke groepen nog
beter te leren bedienen.
– Binnen het Koplopertraject zijn 68 gemeenten aan de slag gegaan met gespecialiseerde
cliëntondersteuning voor specifieke doelgroepen.
– Met financiële ondersteuning van VWS heeft de Beroepsgroep van Cliëntondersteuners
voor mensen met een beperking (BCMB) een basisopleiding cliëntondersteuner vormgegeven,
een kwaliteitskader en een beroepscompetentieprofiel opgesteld en zijn 30 ambassadeurs
opgeleid die lokaal en regionaal activiteiten uitvoeren om de bekendheid, vindbaarheid
en kwaliteit te vergroten.
X Noot
1
Kamerstuk 31 476, nr. 26
X Noot
2
Kamerstuk 31 476, nr. 33
X Noot
3
Kamerstuk 31 476, nr. 35
Inmiddels zijn er al 113 gemeenten koploper en zij werken aan de lokale versterking
van cliëntondersteuning. Deze gemeenten hebben een ambassadeursfunctie binnen hun
regio en hebben daarmee 62 andere gemeenten bereikt. De bijgevoegde factsheet van
Movisie geeft een beeld van de betrokken gemeenten op de thema’s waarop zij inzetten.
Onderzoeksbureau HHM heeft op mijn verzoek een tweede evaluatie gedaan naar het Koplopertraject.
Het rapport is als bijlage bij deze brief gevoegd9. Uit dit onderzoek blijkt dat het Koplopertraject volgens de deelnemers een doeltreffende
en doelmatige manier is om de functie cliëntondersteuning lokaal te versterken. Wel
wordt aandacht gevraagd voor de duurzaamheid en structurele borging van de resultaten.
Onlangs heb ik een meerjarige subsidieregeling voor gemeenten gepubliceerd om de beweging
die is ingezet met het Koplopertraject door te zetten10. Movisie blijft deze gemeenten ondersteunen vanuit de Koploperaanpak. Onlangs is
de eerste aanvraagronde geweest, daar was veel belangstelling voor. Ik stel vast dat
de vier opgaven met betrekking tot de doorontwikkeling van cliëntondersteuning verder
zijn gebracht. De investering in de functie heeft in heel het land veel in beweging
gezet: we weten meer over de vraag en aanbod van de functie, veel gemeenten hebben
beleid gemaakt met betrekking tot de functie, zorgkantoren zijn aan de slag gegaan
met het verbeteren van de kwaliteit van cliëntondersteuning en ook staat het beroep
van cliëntondersteuner beter op de kaart.
Op basis van de onderzoeken van HHM en het RIVM, het rapport van de Nationale ombudsman
«Blijvende Zorg», en op basis van signalen van bijvoorbeeld mensen die zich bij VWS
melden met complexe casuïstiek maak ik echter op dat wij er nog niet zijn. Ik ga daarom
door met het versterken van de functie cliëntondersteuning. Het is aan een volgend
kabinet om hierin keuzes te maken.
Tolkvoorzieningen
Op 11 december 2020 (Kamerstuk 35 070, nr. 14) is uw Kamer geïnformeerd door de Staatssecretaris van SZW over de stand van zaken
rondom de centralisatie van de tolkvoorzieningen Nederlandse Gebarentaal mede namens
de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, en de Minister voor Medische
Zorg en Sport.
In deze brief is gemeld dat de betrokken departementen en UWV bezig zijn met een herijking
van de tarieven voor de doventolkvoorzieningen in de verschillende regelingen die
door UWV worden uitgevoerd. Naar aanleiding van een herijkingsonderzoek verhoogt UWV
de normtarieven voor de doventolkvoorziening van het Ministerie van VWS en SZW per
01-01-2022, zodat tolken een representatief inkomen kunnen verwerven. Tevens zijn
dan de normtarieven in de regelingen voor de doventolkvoorziening van het Ministerie
van SZW en VWS geharmoniseerd.
Mantelzorg
Naar aanleiding van de motie van Kamerlid Werner11, die vraagt om pilots bij gemeenten gericht op het meten van de effecten van praktische
ondersteuning voor mantelzorgers op zorggebruik in andere wetten, kan ik uw Kamer
het volgende melden.
In februari 2021 heeft MantelzorgNL het onderzoek De maatschappelijke waarde van mantelzorg, een maatschappelijke kosten-batenanalyse, uitgevoerd door onderzoeksbureau Ecorys, gepubliceerd12. In dit onderzoek is gekeken naar het kosten- én het waardeperspectief van mantelzorg.
Welke kosten gaan gepaard met het verlenen van mantelzorg? In uitgaven en in tijdsinzet?
Wat is de inspanning van de mantelzorger waard? En wat is de «vervangingswaarde»?
Oftewel, hoe verhouden deze kosten zich ten opzichte van zorg die door anderen (niet-mantelzorgers)
verleend wordt? Op basis van de kosten van publieke en private alternatieven is de
(theoretische) vervangingswaarde geraamd op minimaal € 32 tot € 44 miljard per jaar.
De rapportage onderstreept het grote maatschappelijke belang van mantelzorg en de
noodzaak om mantelzorgers goed te ondersteunen en hun duurzame inzetbaarheid te verbeteren.
De afgelopen jaren heb ik hier samen met de VNG, ZN, MantelzorgNL en VNO/NCW/MKB-Nederland
volop aan gewerkt vanuit het programma Langer Thuis en de landelijke aanpak Samen
sterk voor mantelzorg. Ik ben voornemens om komend jaar samen met Mantelzorg NL te
werken aan een vervolgonderzoek. Doel is om beter inzicht te krijgen in de interventies
die gemeenten zouden kunnen doen om mantelzorgers te ondersteunen en zo te voorkomen
dat zij overbelast raken of dat zwaardere vormen van zorg nodig zijn voor hun naasten.
In een aantal gemeenten zullen mantelzorgers gevolgd worden die op verschillende wijzen
ondersteund worden. Ook gaan wij meten wat de effecten van die interventies zijn.
Zo verwachten we een beter beeld te krijgen van de opbrengsten van verschillende typen
interventies.
Handreiking kwetsbare ouderen thuis
Twaalf veldpartijen hebben een Handreiking Kwetsbare Ouderen Thuis ontwikkeld, met
steun van VWS via het programma Langer Thuis. De veldpartijen geven aan dat toepassing
van de handreiking in de praktijk van de zorg belemmerd wordt door de bekostiging
en financiering van zorg. In reactie op dat signaal heb ik het Zorginstituut gevraagd
te duiden welke interventies binnen de handreiking behoren tot de verzekerde zorg.
Via de derde voortgangsrapportage over Langer Thuis bent u geïnformeerd dat die duiding
inmiddels beschikbaar is13.
Het Zorginstituut maakt duidelijk voor welke groep ouderen de multidisciplinaire,
proactieve, persoonsgerichte zorg die in de handreiking wordt beschreven geïndiceerd
is. Het Zorginstituut bevestigt dat voor deze doelgroep ook de afstemming en coördinatie
van zorg behoren tot het verzekerd pakket.
In vervolg hierop heb ik aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd zowel de
bekostiging als de zorgmarkt voor integrale zorg aan kwetsbare ouderen thuis te analyseren
en op basis daarvan te komen tot adviezen en opties die ertoe kunnen bijdragen dat
deze zorg voor meer kwetsbare ouderen thuis beschikbaar komt. Deze adviesvraag treft
u als bijlage bij deze brief ter informatie aan14. Ik verwacht het NZa-advies rond de zomer van 2022 te ontvangen.
Leer- en experimenteerprogramma samenwerking gemeenten – verzekeraars
In het kader van het versterken van de regionale samenwerking ben ik in maart 2020
samen met de VNG en op verzoek van de G40 een leer- en experimenteerprogramma gestart,
gericht op samenwerking tussen gemeenten onderling en met zorgverzekeraar en het zorgkantoor
in de regio. Het doel van dit leer- en experimenteerprogramma was om regio’s te faciliteren
en ondersteunen met het in beeld brengen van regionale opgaven, als opmaat voor afspraken
over een attractieve uitvoeringsagenda in de eigen regio.
In dit programma is samen met gemeenten, ZN en de Patiëntenfederatie gewerkt aan een
aanpak om te komen van het in beeld brengen van de opgaven en tot het maken van samenwerkingsafspraken.
Sleutels om meer uit de samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars te halen
zijn volgens de betrokken partijen gelegen in een viertal samenhangende elementen:
– Slim datagebruik om meer grip te krijgen op de opgaven die moeten worden aangepakt
en het toetsen en monitoren van werkwijzen die moeten bijdragen aan het oplossen van
deze opgaven.
– Scherper doelen formuleren op opgaven die zowel inzet van gemeenten als van zorgverzekeraars
vragen.
– Doordenken van functies (groep van maatregelen) waarin moet worden voorzien om overeengekomen
doelen te bereiken. Functies fungeren daarbij als kader om de werkzame bestanddelen
te kunnen benoemen van succesvolle initiatieven.
– Bewust zijn van de relevante kenmerken van samenwerking als zodanig.
Hoewel de daadwerkelijke samenwerking in de regio moet plaatsvinden is ook geïnventariseerd
wat volgens de betrokken partijen op landelijk niveau nodig is om samenwerking in
de regio te ondersteunen. De werkstructuur en de benoeming van de thema’s heeft de
samenwerking in de regio een boost gegeven. Tegelijkertijd geven partijen aan dat
er binnen de ontwikkelde structuur zaken zijn die nog verdere doordenking en concretisering
vragen, waaronder een uitwerking hoe mandaat eruit kan zien bij zowel gemeenten als
zorgverzekeraars. Daarnaast moeten binnen de wettelijke kaders voldoende aanknopingspunten
zijn om de samenwerking gestalte te kunnen geven én te laten renderen en de juisten
voorwaarden aanwezig zijn om bewezen effectieve werkwijzen op te schalen.
Het programma heeft geresulteerd in het rapport «naar urgentie en concreetheid in
de regio», dat u als bijlage bij deze brief aantreft15. Als vervolg van dit traject hebben gemeenten en zorgverzekeraars aangegeven in kaart
te gaan brengen wat nodig is om de volgende stappen te kunnen zetten als het gaat
om samenwerking in de regio. Tevens zal dit rapport onderdeel zijn van de overdracht
van gemeenten richting de nieuwe colleges en de nieuwe wethouders die met dit vraagstuk
verder aan de slag gaan.
Zoals ook in de voortgangsrapportage Juiste Zorg op de Juiste Plek16 is aangegeven, is de transformatie een proces van lange adem. Samenwerken aan de
gedeelde opgaven in de regio is cruciaal om ervoor te zorgen dat het zorg- en ondersteuningsaanbod
aansluit bij wat mensen echt nodig hebben. Vanzelfsprekend zullen de uitkomsten van
het leer- en experimenteerprogramma worden meegenomen bij vervolgstappen die in dit
kader worden gezet.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport