Brief regering : Voortgang van de Regionale Energiestrategieën (RES'en)
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 956
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 december 2021
Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties (BZK), over de voortgang van de Regionale Energiestrategieën
(RES'en). Daarbij beschrijf ik de aandachtspunten voor de komende twee jaar tot de
vaststelling van de RES 2.0 in juli 2023 en de rol van het Rijk hierin. Mijn beeld
is gebaseerd op de monitor van de RES'en 1.0 van het Planbureau voor de Leefomgeving
(PBL) en een «foto» van het proces van het Nationaal Programma (NP) RES, waarin vijf
opdrachtgevende partijen samenwerken: de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat
(EZK) en BZK, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). De monitor treft u bijgaand aan1. In deze brief geef ik tevens invulling aan een aantal moties en toezeggingen2.
Mijn beeld van het RES-proces op dit moment
Het doel van 35 TWh in 2030 is binnen bereik op basis van de RES 1.0. Dat is te danken
aan alle duurzame energieprojecten die de afgelopen jaren tot stand zijn gebracht,
in samenhang met een uitdagend, open samenwerkingsproces om te komen tot nieuwe locaties
voor wind- en zonneprojecten, waarin we continu met elkaar leren en verbeteren. We
zijn er echter nog niet. Zoekgebieden moeten worden omgezet in concrete projectlocaties,
er is ruimte nodig voor infrastructuur, opties en keuzes moeten worden verankerd in
het omgevingsbeleid van de betrokken overheden, en de plannen moeten worden omgezet
in uitvoeringsagenda’s. Dat alles moet plaatsvinden in een permanente maatschappelijke
en bestuurlijke dialoog. We zullen bovendien meerdere transities moeten verbinden
op regionaal niveau. Het komt nu op uitvoering én doorontwikkeling aan. De RES samenwerking
zal zich dan ook geleidelijk verder moeten ontwikkelen richting een platform voor
regionale, gebiedsgerichte issues rond de energietransitie: om concrete systeemintegratie-oplossingen
te realiseren, om te investeren in de maatschappelijke meerwaarde, om het maatschappelijk
eigenaarschap te vergroten, om besluitvorming te versnellen, om voeding en bedding
te creëren voor het integraal programmeren van infrastructuurinvesteringen op nationaal
en regionaal niveau, en om aan te sluiten bij de kenmerken van het gebied. Met de
ambities van de RES’en rijst de vraag of de afspraak uit het Klimaatakkoord van 35
TWh aanpassing verdient. Het al dan niet ophogen van het doel van 35 TWh is aan het
volgende kabinet, waarbij mede op grond van een onafhankelijk onderzoek (motie van
het lid Van der Lee) advies wordt gevraagd voor hernieuwbaar op land na 2025.
Oplevering RES 1.0 – eerste mijlpaal in het proces richting 2030
De 30 RES-regio’s hebben in de zomer de RES 1.0 opgeleverd. Deze is vastgesteld in
gemeenteraden, provinciale staten en algemeen besturen van waterschappen. Dit is een
belangrijke bestuurlijke mijlpaal in een langjarig proces richting 2030.
De ambities van de 30 RES’en 1.0 tellen op tot 55,1 TWh: 18,9 TWh reeds gerealiseerde
projecten, 12,6 TWh pijplijn (met veelal een vergunning en een SDE-beschikking) en
23,6 TWh aanvullende ambitie. Dit is 2,6 TWh meer dan in de concept-RES’en. PBL geeft
aan dat naar schatting tussen 35,4 TWh en 46,4 TWh daadwerkelijk wordt gerealiseerd
in 2030, met een middenwaarde van 40,8 TWh. De netbeheerders geven aan dat het realiseren
van 35 TWh onder voorwaarden mogelijk is. Hiervoor zijn concrete stappen gezet waarop
ik later in deze brief terugkom. In de ambitie is het aandeel zon toegenomen en het
aandeel wind gelijk gebleven. In de aanloop naar de RES 1.0 zijn de plannen concreter
geworden. Ook is er in een bredere arena gesproken over de RES’en. De participatie
van inwoners, bestuurders en volksvertegenwoordigers is geïntensiveerd. Daarmee is
ook de maatschappelijke discussie toegenomen. In de RES’en 1.0 wordt zichtbaar dat
de netcapaciteit de nodige uitdagingen met zich meebrengt. De regio’s geven de voorkeur
aan kleinschalige projecten en zonne-energie boven windenergie. Dit is ongunstig voor
de capaciteit op het netwerk en relatief kostbaar, maar die keuzes worden gemaakt
vanwege het draagvlak en/of de leefomgeving. De regio’s hebben ook stappen gezet in
de bovengemeentelijke warmtestructuur. De warmtevraag en beschikbare warmtebronnen
zijn verder uitgewerkt en er wordt in steeds meer regio’s gezocht naar kansen voor
een bovengemeentelijke warmte-infrastructuur. De transitievisies warmte, die eind
2021 klaar zijn, vormen hier belangrijke input voor.
Omdat ruimte in Nederland schaars is zijn vanuit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
ruimtelijke principes aan de RES’en meegegeven, gericht op zuinig en efficiënt gebruik
van de ruimte. Veel regio’s proberen op basis van deze principes de energietransitie
te koppelen aan andere opgaven, zoals de woningbouw, natuur en milieu, ruimtelijke
kwaliteit, landbouw, mobiliteit en industrie of te combineren met andere functies
zoals zon op dak. Uit de opgeleverde RES’en 1.0 blijkt dat de regio’s de voorkeursvolgorde
zon, zoals opgenomen in de NOVI, bij de formulering van hun bod ter harte hebben genomen.
Tegelijk zoeken regio’s nog naar manieren om daar rekening mee te houden. Uit de RES’en
blijkt een voorkeur voor zon op dak, parkeerplaatsen, schoolgebouwen etc. De RES-regio’s
willen in 2030 50–100% van de geschikte dakruimte benutten voor zonnesystemen. Ook
hebben veel regio’s stappen gezet om de energietransitie te koppelen aan andere opgaven,
zoals de woningbouw, natuur en milieu, landbouw, mobiliteit en industrie, wat kan
bijdragen aan meervoudig ruimtegebruik. In het totale bod is het aandeel grootschalig
zon-PV op dak ongeveer 12,6 TWh en ongeveer 11,6 TWh op veld. Daarnaast is circa 2,1
TWh van het totale bod nog niet uitgesplitst zon-PV op dak op veld.
Proces richting de RES 2.0: aandachtspunten voor het RES-proces en de rol van het
Rijk hierin
Bijna alle regio’s zijn begonnen met het vormgeven van de uitvoeringsfase en bekijken
op dit moment hoe daarin de samenwerking tussen overheden, maatschappelijke organisaties,
netbeheerders, energiecoöperaties en private partijen eruit gaat zien. Ook worden
in de regio’s afspraken gemaakt over het democratisch besluitvormingsproces en hoe
beleids- en projectparticipatie met belanghebbenden en betrokkenen wordt ingericht
en wat met de uitkomsten daarvan gedaan wordt. Dit wordt vastgelegd in een uitvoeringsprogramma,
-agenda of routekaart. Hierin wordt ook aandacht besteed aan de betekenis van de RES’en
2.0 voor de (regionale) arbeidsmarkt.
De regio’s werken via verschillende sporen richting de RES 2.0:
1. Door middel van regionaal programmeren vindt de afstemming van de planning en het
realiseren van duurzame opwekgebieden en -locaties voor wind en zon (ook op daken)
plaats in relatie tot de beschikbare en nieuwe netcapaciteit.
De netbeheerders geven in de monitor «landelijke netimpact RES 1.0» aan dat het onder
voorwaarden mogelijk is om de 35 TWh aan te sluiten maar dat dit om fasering en prioritering
vraagt van de plannen en projecten. In de brief van 21 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 268) heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven welke maatregelen het Rijk onderneemt om met
de schaarste op het elektriciteitsnet om te gaan.
De schaarste op het net vraag om een meervoudige aanpak. De ambities van de RES-regio’s
voor de opwek van duurzame energie heeft invloed op het gehele energiesysteem. Dit
kunnen we niet los van elkaar zien en moet in samenhang worden bekeken. Conform mijn
toezegging aan het lid Stoffer ben ik in RES-verband, onder andere op basis van de
monitor van de netbeheerders, in gesprek met de medeoverheden en netbeheerders over
hoe de projecten voor hernieuwbare elektriciteit volgend uit de RES-ambitie tijdig
en efficiënt kunnen worden aangesloten op het net. In overleg met medeoverheden wordt
een gezamenlijk programma verkend voor het integraal programmeren. Programmeren zal
vragen om een prioritering (in ruimte) en fasering (korte en lange termijn) van gebieden,
locaties en projecten op basis van een zorgvuldige, integrale, publieke afweging.
Onderdeel van programmeringsoverleg is een uitvoeringsstrategie zon op dak, waarmee
de medeoverheden, netbeheerders en (groot)dakbezitters inzetten op het benutten van
potentieel dakoppervlak. In het kader van de gewijzigde motie van het lid Leijten
(Kamerstuk 32 813, nr. 734) bezie ik momenteel mogelijke aanvullende maatregelen om zon op dak de norm te maken.
Hierbij kijk ik vooral naar de bijdrage die grote daken kunnen leveren aan de tijdige
realisatie van de RES-opgave. Begin 2022 zal ik uw Kamer nader informeren over de
uitvoering van deze motie. Ook het ondersteunen van de warmtevisie, als onderdeel
van de RES 2.0, hoort bij het programmeren door inzichtelijk te maken wat daarvoor
op bovengemeentelijk of (boven)regionaal niveau aanvullend mogelijk of nodig is.
Gezamenlijke programmering en prioritering van duurzame energie-opwek is nodig in
samenhang met andere elementen van het regionale en nationale energiesysteem, zoals
het verduurzamen van de elektriciteitsvraag vanuit de industrie, mobiliteit en land-
en tuinbouw. Dit gebeurt op drie schaalniveaus: in RES-verband, op provinciaal niveau
en op landelijk niveau. Het IPO en Netbeheer Nederland (NBNL) nemen het voortouw om
met VNG, NP RES en het Rijk een aanpak uit te werken voor het integraal programmeren
van energie-infrastructuur in relatie tot (ruimtelijke) beleidskeuzes op regionaal
niveau. Zoals ik in mijn brief van 1 november jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 276) aan heb gegeven, werkt het Rijk aan een richtinggevend kader dat er voor zorgt dat
de keuzes samen resulteren in een goed functionerend energiesysteem dat zo min mogelijk
ruimte vraagt. Momenteel wordt door de verschillende overheidslagen en de netbeheerders
verkend hoe de wisselwerking goed vorm kan worden gegeven tussen de verschillende
schaalniveaus. Op basis van keuzes die de medeoverheden in de RES maken, zullen regionale
aanpassingen in het energiesysteem gevraagd worden. Dit moet in samenhang worden bekeken
en beoordeeld.
Conform gewijzigde motie van het lid Erkens c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 735) wordt de regio’s tevens geadviseerd om de mogelijkheden van opslag voor lokale netcongestie
te onderzoeken in de RES 2.0 als onderdeel van het gehele regionale energiesysteem
en programmering. Ook werken NP RES, TKI Urban Energy en NBNL aan brede toepassing
van innovaties (onder andere op het gebied van opslag) in de praktijk en aan het ophalen
van innovatievragen uit de regio. Daarnaast ontwikkelen deze partijen een kennis-
en informatieplatform over oplossingen voor transportschaarste.
2. Inbedden van een permanente dialoog met inwoners over de energie-opgave in de leefomgeving
De energietransitie is niet van de ene op de andere dag klaar; op de weg naar een
duurzame toekomst moeten we regelmatig bijsturen, afstemmen en aanpassen. Het is belangrijk
dat we dat samen doen met inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Eenmalig
contact met burgers over de consequenties van de energietransitie voor de fysieke
leefomgeving volstaat niet; het vraagt om permanente dialoog met inwoners en andere
regionale actoren over de leefomgeving om de energietransitie te laten slagen. Ik
acht het daarom van belang dat deze dialoog met de omgeving ook ingebed wordt in een
zorgvuldig democratisch proces richting de RES 2.0 en als onderdeel van verankering
van keuzes in het omgevingsbeleid. Uit de PBL-analyse blijkt dat deze reeds op gang
komt; de regio’s hebben in de stap van concept-RES naar RES 1.0 de betrokkenheid van
hun inwoners geïntensiveerd. In alle regio’s zijn dialogen georganiseerd, waarbij
de vorm en schaal per regio of gemeente varieert, zoals gebiedsateliers, keukentafelgesprekken
en bewonersavonden. Verschillende regio’s hebben in hun RES beschreven hoe zij de
RES hebben aangepast als gevolg van participatie. Deze vorm van terugkoppelen is een
belangrijk onderdeel van de dialoog.
Maatwerk is een van de uitgangspunten voor participatie in de RES’en. De regio’s kunnen
als beste inschatten welke participatie past bij de kenmerken van hun gebied, inwoners
en plannen. Sommige provincies en gemeenten zijn al langer bekend met burgerparticipatie
in de energietransitie, maar voor anderen is het relatief nieuw. Regio’s, gemeenten
en provincies kloppen dan ook regelmatig aan bij het NP RES met vragen over hoe zij
participatie kunnen organiseren, bijvoorbeeld hoe zij jongeren beter kunnen bereiken,
of hoe zij lokaal eigendom kunnen stimuleren. Het NP RES zal daarom ook in hun programmering
van 2022 actief ondersteuning blijven bieden op dit vlak, en ik zal het NP RES vragen
om de aandachtspunten die PBL in zijn analyse noemt – zoals het betrekken van lastig
te bereiken groepen – hierin mee te nemen. Om daarvoor een goede kennisbasis te bieden
verken ik momenteel met TNO de mogelijkheid van een onderzoeks- en kennisprogramma
over burgerparticipatie in de energietransitie, specifiek in de fysieke leefomgeving.
Hiernaast geef ik ook voor 2022, samen met de Minister van BZK, subsidie aan de Participatiecoalitie
om hun activiteiten voor onder meer de RES’en voort te zetten. Met hun programma levert
de participatiecoalitie belangrijke bijdragen aan de positie van energiecoöperaties,
natuur en participatie in het algemeen in de RES’en.
De handreiking RES 2.0 en verschillende werkbladen bieden regio’s handvatten om financiële
participatie en lokaal eigendom te stimuleren. Conform de afspraak in het Klimaatakkoord
wordt de inrichting van participatie, en dus ook financiële participatie en lokaal
eigendom, mede bepaald in gesprek met de omgeving. In mijn brief van 28 oktober jl.
(Kamerstuk 32 813, nr. 906) heb ik uw Kamer over de recente ontwikkelingen op dit vlak geïnformeerd en aangegeven
dat ik hierover met betrokken partijen, waaronder de sector, energiecoöperaties en
gemeenten, in gesprek ga.
Met de groeiende bekendheid met de RES neemt ook de onrust toe. In deze fase wordt
breder zichtbaar wat duurzame opwek op land gaat betekenen. Sommige omwonenden maken
zich zorgen over schadelijke effecten van windturbines op de gezondheid, met name
door geluidsoverlast. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot vragen over de wenselijkheid
van nieuwe wind-op-landprojecten. In dit kader wordt in veel RES-regio’s het gesprek
gevoerd over waar en hoe duurzame energie het beste kan landen in de leefomgeving.
Ik ondersteun de regio’s bij dit gesprek door ervoor te zorgen dat alle relevantie
informatie beschikbaar is.
In februari 2021 hebben de verschillende decentrale overheden, het RES-beraad, VNG,
UvW en het IPO het Rijk gevraagd om landelijke ondersteuning in communicatie rondom
de besluitvorming van de RES. Op weg naar besluitvorming tot de RES 1.0 in juni 2021
heeft EZK daartoe een mediacampagne «Ruimte voor nieuwe energie: niet makkelijk, wel
nodig» ingezet ter ondersteuning van de RES-regio’s. Deze campagne wordt opgevolgd
door een bredere overheidscommunicatie. Dit zal bestaan uit een nationale en een regionale
aanpak: een nationale aanpak, gericht op de inwoners van Nederland, waarin nut en
noodzaak van de energietransitie centraal staan en toegankelijk digitaal ontsloten
worden. En een regionale aanpak, die bestaat uit maatwerkmiddelen die samen met de
regio’s worden ontwikkeld.
De rijksoverheid ondersteunt de regio’s ook met het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid,
waarin het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de GGD’en samenwerken
om de kennisbasis over dit thema bij te houden en te verspreiden en lokaal ondersteuning
te bieden in het RES-proces. Voor alle trajecten rond het onderwerp windenergie en
gezondheid geldt dat ik belang hecht aan het betrekken en raadplegen van een brede
groep stakeholders. Dit betekent dat ik – samen met het onder andere het RIVM en het
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) – ervoor zorg dat onder andere
de Nederlandse Vereniging Omwonenden Windturbines (NLVOW), de Nederlandse WindEnergie
Associatie (NWEA), het Nationaal Kritisch Platform Windenergie (NKPW) en WindWiki
worden uitgenodigd om input te leveren op de verschillende (onderzoeks)trajecten die
momenteel lopen rondom dit onderwerp. In datzelfde kader zijn er de afgelopen periode
vanuit mijn ministerie gesprekken gevoerd met het Democratisch Energie Initiatief
(DEI) en Nederwind over onder meer de betekenis van de eerder genoemde uitspraak van
de Raad van State, de achtergrond, alsmede de stand van zaken met betrekking tot het
RES-proces en het thema windturbines & gezondheid. Deze informerende gesprekken zullen
in 2022 een vervolg krijgen.
Daarnaast vind ik het van belang om ook los van deze trajecten in goed contact te
staan met stakeholders en zelf van burgers te vernemen hoe zij de komst van windturbines
in hun omgeving ervaren. Daarom ga ik graag in gesprek met omwonenden van windturbines,
zoals eerder ook toegezegd aan uw Kamer.
3. Keuzes op basis van de RES’en worden verankerd in het omgevingsbeleid zodat uiterlijk
1 januari 2025 de benodigde omgevingsvergunningen verleend zijn voor zowel de opwekinstallaties
als de infrastructuur die nodig is.
Het inpassen van de energietransitie in de fysieke leefomgeving – en hier draagvlak
voor krijgen – is een van de uitgangspunten van de RES’en. Immers, de opgave voor
zon en wind en netwerk en opslag zullen een beroep doen op de fysieke ruimte in het
Nederlandse landschap en zullen dus een plek moeten krijgen. De energietransitie landt
in gebieden met bestaande bestemmingen, kwaliteiten en opgaven. Daarom kan de transitie
gaan concurreren met andere fysieke vraagstukken, zoals de landbouwtransitie en de
woningbouwopgave. Op alle schaalniveaus zal een afweging gemaakt moeten worden tussen
de realisatie van de energietransitie en andere opgaven en belangen. Hiervoor dient
een zorgvuldige tijdige integrale afweging te worden gemaakt, afgestemd op andere
belangen en opgaven en de gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Dit zal richting
de RES 2.0 vragen om over sectoren en regio-grenzen heen te kijken. Ook kunnen in
deze fase van ruimtelijk ontwerp en inpassing de landschappelijke studies een betere
doorwerking krijgen in de uitwerking van de zoekgebieden. De nieuwe Omgevingswet biedt
gemeenten en provincies en waterschappen verschillende mogelijkheden om de RES te
verankeren in het omgevingsbeleid en deze integrale afweging te maken, bijvoorbeeld
in omgevingsvisie(s) van gemeenten en provincies of in een omgevingsprogramma.
Op 6 juli 2021 heb ik u, mede namens de Staatssecretaris van IenW, geïnformeerd over
de gevolgen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni
2021 en het feit dat de algemene regels voor windturbines als gevolg van deze uitspraak
niet meer kunnen worden toegepast voor windturbineparken (Kamerstuk 33 612, nr. 76). Dit heeft tot gevolg dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen
van omgevingsvergunningen niet meer van algemene regels kan worden uitgegaan, totdat
voor de windturbinebepalingen een planmilieueffectrapport (plan-MER) is opgesteld
en op basis daarvan de algemene regels worden gehandhaafd of aangepast. In opdracht
van IenW is de uitvoering van de plan-MER inmiddels gestart. Zoals ook aangegeven
in mijn brief van 6 juli 2021, zal de uitspraak van de Raad van State tot complexere
vergunningverlening leiden en daarmee kunnen projecten vertraging oplopen. De PBL-monitor
bevestigt dit. Mijn verwachting is dat de vertraging niet zal doorwerken tot 2030:
de nu vertraagde windparken zullen voor die tijd zijn gerealiseerd en de windparken
die over enkele jaren worden gerealiseerd zullen naar verwachting weer uit kunnen
gaan van landelijke regels. Het is nu aan bevoegde gezagen om zelf te bepalen en te
onderbouwen welke normen zij bij hun besluitvorming hanteren. Zij maken in dat verband
een eigenstandige specifieke afweging om te bepalen wat voor de betreffende locatie
een aanvaardbaar milieubeschermingsniveau is. In samenwerking met het Ministerie van
IenW, VNG, IPO en NP RES heb ik de afgelopen periode ondersteuning geboden aan de
medeoverheden. Dit betreft onder andere bijeenkomsten voor het delen van informatie
en om van elkaar te leren, een website met informatie en een helpdesk voor vragen.
Dit zal ik continueren totdat er nieuwe, met – MER onderbouwde, landelijke regels
– zijn vastgesteld. Op deze manier wordt vertraging als gevolg van de uitspraak zo
veel mogelijk voorkomen.
In opdracht van NP RES werkt een werkgroep met vertegenwoordigers van Rijk, provincies,
gemeenten, NP RES, netbeheerders en commissie M.E.R. onder leiding van een onafhankelijke
voorzitter aan het formuleren van een gedeeld beeld over de vraag wanneer de plan-MER
op grond van de SMB-richtlijn vereist is bij de nadere uitwerking van de RES en de
integrale afweging hiervan in de instrumenten van de Omgevingswet. De werkgroep had
gehoopt hier eind dit jaar over te kunnen rapporten. Vanwege de complexiteit van de
vraagstelling zal dit meer tijd in beslag nemen. De werkgroep verwacht in het eerste
kwartaal van 2022 meer duidelijkheid te kunnen geven. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Het College van Rijksadviseurs (CRa) heeft een advies uitgebracht voor de RES 2.0
met daarin een aantal aanbevelingen. Deze zullen we als opdrachtgevende partijen met
de RES-regio’s en andere stakeholders bespreken en bekijken hoe we met de aanbevelingen
kunnen omgaan in het proces richting de RES 2.0. Deze discussie zal nadrukkelijk worden
geplaatst in de ambities en afspraken van een nieuw regeerakkoord op het vlak van
ruimte en leefomgeving.
Zuinig en meervoudig ruimtegebruik (zoals de voorkeursvolgorde zon), het combineren
van opgaves (zoals met de woningbouw en de landbouwtransitie), het bij elkaar brengen
van vraag en aanbod en het aansluiten op gebied specifieke kenmerken zorgen ervoor
dat er efficiënt met de schaarse ruimte omgegaan kan worden en zijn belangrijke aspecten
in het creëren van een regionaal gedragen plan. In lijn met de motie van het lid Boucke
c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 726) wordt momenteel een kwaliteitsbudget verkend. De NP RES-werkgroep «SDE en maatschappelijke
kosten» heeft hier onlangs een advies over uitgebracht. Het kwaliteitsbudget richt
zich op gebiedsversterkende randvoorwaarden. Hiervoor worden twee voorstellen gedaan:
1) een kwaliteitsbudget voor de energieopgave en 2) een kwaliteitsbudget voor de integrale
gebiedsopgave. Op dit moment wordt interbestuurlijk verkend hoe een kwaliteitsbudget
vorm kan worden gegeven. De uitkomst daarvan is mede afhankelijk van een nieuw regeerakkoord.
Ook heeft de werkgroep in kaart gebracht wat er nodig is om de randvoorwaarden aan
projecten in de RES-ambities en de SDE beter op elkaar te laten aansluiten. De PBL-analyse
laat zien dat, ondanks de intensievere interactie tussen regio’s en netbeheerders,
de verhouding wind/zon in de meeste RES 1.0 plannen niet veranderd is ten opzichte
van de concept-RES. In sommige is het aandeel zon toegenomen. Deze ontwikkelingen
moeten in samenhang worden bezien en hierover zullen, door een nieuw kabinet en de
medeoverheden, afspraken gemaakt moeten worden.
Een belangrijke randvoorwaarde voor realisatie van de plannen is dat energie-infrastructuur
daarop is toegesneden. Op nationaal niveau stelt het Rijk een Programma Energiehoofdstructuur
(PEH) op waarin de ruimte die nodig is voor de energie-infrastructuur van nationaal
belang wordt aangegeven. De uitkomsten van de RES’en worden hierin meegenomen. Het
kabinet zal via het PEH ontwikkelrichtingen voor uitbreiding van het hoogspanningsnet
aanwijzen voor de periode 2030–2050. Een ontwerp van dit programma hoop ik eind 2022
ter visie te leggen. Voor de gebiedsgerichte uitvoering van de NOVI worden, in samenhang
met de omgevingsvisies van de andere overheden, omgevingsagenda’s opgesteld voor de
vijf landsdelen. Rijk en regio’s brengen in omgevingsagenda’s in beeld wat de gedeelde
opgaven zijn voor verdere ontwikkeling van een economisch duurzame, aantrekkelijke
en veilige leefomgeving en vormen daarmee een leidraad voor samenwerking tussen betrokken
overheden. Hiermee kunnen de RES’en en andere initiatieven, zoals regiodeals en bereikbaarheidsprogramma’s,
op elkaar worden afgestemd.
In het kader van de motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 856) werk ik in samenspraak met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV), de provincies, de windsector, TenneT en een aantal dier- en natuurorganisaties
aan het traject Natuurinclusieve Energietransitie Wind en Hoogspanning op Land (NIEWHOL).
Daarin werken we aan gedragen maatwerkafspraken over het verminderen van vogel- en
vleermuisslachtoffers bij windturbines en hoogspanningsverbindingen. Hierbij kan gedacht
worden aan het vaker en gerichter stilzetten van windturbines en het toepassen van
draadmarkering. Inzicht in de mogelijke effecten helpt de RES-regio’s om te komen
tot de locatiekeuze voor nieuwe projecten. De motie van het lid Grinwis stelt voor
om de partners in de RES te vragen om de adviezen van de Vogelbescherming (VBN) te
betrekken bij het opstellen van de RES’en. Naar aanleiding hiervan heeft NP RES in
het werkblad «Gebiedsgericht Werken» een verwijzing opgenomen naar de nationale windmolenrisicokaart
voor vogels van de Vogelbescherming, waarmee in beeld is gebracht waar windmolens
risico’s voor vogels opleveren. De partners in de RES kunnen deze informatie betrekken
in hun belangenafweging en bij de verankering van de RES’en in de instrumenten van
de Omgevingswet. De motie van het lid Grinwis stelt tenslotte voor om de partners
in de RES te vragen de adviezen van de Vogelbescherming te betrekken bij de vergunningentrajecten.
In het kader van de RES worden gemeenten en voor zover relevant provincies gewezen
op deze adviezen met verzoek deze bij hun vergunningverleners onder de aandacht te
brengen. Het traject NIEWHOL levert ook aanvullende afspraken in de vergunningverlening
op, bijvoorbeeld over extra stilstand en monitoring. Totdat hierover een definitief
akkoord is gesloten, handelen provincies al in de geest van deze afspraak bij hun
vergunningverlening. Bovendien vraagt de bestaande vergunningenpraktijk al om een
ecologische toets voordat de vergunning kan worden verleend. Indien uit de toets blijkt
dat het niet mogelijk is om ecologische belangen voldoende mee te nemen door het toepassen
van mitigerende en/of compenserende maatregelen bij de inpassing van nieuwe windturbines,
zal er geen vergunning gegeven kunnen worden.
4. Samenwerking als basis in de uitvoering
Intensieve samenwerking tussen verschillende overheden, diverse disciplines met uiteenlopende
maatschappelijke partijen, is en blijft nodig om tot oplossingen te komen en daarmee
uitvoering te geven aan de maatschappelijke uitdagingen in de energietransitie. Het
Rijk is hierbij een actieve partner die waar mogelijk het proces ondersteunt en tegelijk
bewaakt dat nationale publieke belangen en nationale afspraken worden geborgd, zoals
de voorkeursvolgorde zon en het integrale energiesysteem. De afgelopen periode is
via het NP RES de samenwerking tussen de overheidslagen en netbeheerders geïntensiveerd.
Het vormt hiermee een basis om gezamenlijk tot oplossingen te komen, binnen en buiten
bestaande kaders, voor de uitvoering van de ambitie.
Het Rijk ondersteunt de regio’s daarbij met verschillende programma’s. Zo werkt het
Rijk binnen het programma «Opwek Energie op Rijksgronden» samen met de regio’s aan
het benutten van rijksgrond voor de opwek van hernieuwbare energie. Met dit programma
wil het Rijk alle RES-regio’s, die rijksgronden hebben aangewezen voor het vervullen
van hun opgave, ondersteunen. Daarnaast werkt het Rijk met de decentrale partners
aan de eerder genoemde communicatie over de nut en noodzaak van duurzame energie.
Het Rijk ondersteunt de regio’s ook door, waar dat kan en mogelijk is, de juiste randvoorwaarden
te creëren voor de regionale ambities. In de eerste fase van de RES kwamen knelpunten
boven die in meerdere RES-regio’s speelden. Een belangrijk deel van de knelpunten
had te maken met nationale wet- en regelgeving, beleidskaders en instrumenten. Voor
deze knelpunten zijn oplossingen aangedragen die momenteel verder opgepakt en uitgevoerd
worden. Gezamenlijk wordt een samenwerkingsagenda opgesteld met de verschillende departementen
en koepels die helpt om richting te geven en die houvast creëert voor de komende jaren
gericht op het oplossen van knelpunten.
Intensieve samenwerking is ook nodig om kennis uit te wisselen en het kennisniveau
te vergroten. Om die reden zet ik in op continuering van de ondersteuning van het
RES-proces. In de Rijksbegroting voor 2022 zijn middelen opgenomen voor het continueren
van de RES. De continuering van de ondersteuning van het RES-proces na 2022 ligt in
de rede. Formele besluitvorming is echter aan een nieuw kabinet.
Doorgroei van hernieuwbaar op land
In het Klimaatakkoord zijn twee afspraken gemaakt die betrekking hebben op 35 TWh:
1. De afspraak om tenminste 35 TWh aan grootschalige hernieuwbare elektriciteitsproductie
te realiseren in 2030, waaraan invulling wordt gegeven middels de RES’en (p. 233 Klimaatakkoord).
2. De afspraak dat er voor de productie van hernieuwbare elektriciteit middels de SDE
wordt gestuurd op de realisatie van 35 TWh aan subsidiabele productie uit wind op
land en zon-PV (>15 kWp) (p. 166 Klimaatakkoord). Deze laatste afspraak is gemaakt
om te borgen dat er zowel voldoende beschikbare middelen zijn voor het realiseren
van de doelstellingen op het terrein van hernieuwbare elektriciteit als voor het realiseren
van de doelstellingen in de andere sectoren.
Hoewel deze twee afspraken samenhangen, zijn er wel degelijk belangrijke verschillen.
Zo gaat de eerste afspraak uit van een minimale hoeveelheid hernieuwbare elektriciteit
en de tweede van een maximale. Daarnaast geldt dat voor de realisatie van de doelstelling
van tenminste 35 TWh ook de productie mee telt van installaties die geen subsidie
ontvangen en/of installaties die meer produceren dan hetgeen waar ze subsidie voor
ontvangen. Dit leidt er onder andere toe dat afspraak 1 eerder wordt gerealiseerd
dan afspraak 2.
Een belangrijke vraag is of de doelstelling van tenminste 35 TWh voor hernieuwbaar
op land aanpassing verdient. Er zijn immers belangrijke ontwikkelingen sinds het Klimaatakkoord.
Zo is er inmiddels een raming gemaakt voor de elektriciteitsbehoefte vanuit de industrie
in aanvulling op het Klimaatakkoord. Ook leidt de verhoging van het CO2-reductiedoel in de EU mogelijk tot een hoger Europees doel voor hernieuwbare energie.
Dit kan ook leiden tot een hogere bijdrage van Nederland. Het is duidelijk dat in
het langetermijnperspectief richting 2050 het duurzame energie-aanbod in Nederland
verder zal moeten stijgen, waaronder de opwek van hernieuwbare elektriciteit. Het
is aan een volgend kabinet om – in overleg met medeoverheden – te bepalen of de afspraken
uit het Klimaatakkoord over de 35 TWh aangepast dienen te worden. Dit zal in grote
mate afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag en de invulling
die een nieuw kabinet geeft aan de beoogde Europese doelstelling van 55% CO2-reductie in 2030. Ik merk daarbij op dat een aanvullende opgave voor de RES voor
2030 in TWh geen automatisme is.
Ten aanzien van de ondersteuning van hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land
met de SDE++ geldt er dat, om een inschatting te maken of de 35 TWh met de afgegeven
beschikkingen wordt bereikt, na elke openstelling van de SDE++ wordt geëvalueerd of
de 35 TWh binnen bereik is met de afgegeven beschikkingen. Hierbij wordt er rekening
gehouden met het gegeven dat een deel van de projecten uiteindelijk niet gerealiseerd
zal worden. De monitoring hiervan zal ik uiterlijk begin volgend jaar via de website
van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) inzichtelijk maken.
Afhankelijk van de aanvragen in de komende SDE++-rondes is het mogelijk dat de 35
TWh al voor 2025 wordt bereikt. Vanaf dat moment zal er in principe geen SDE++-subsidie
meer beschikbaar zijn voor zon en wind. Het gegeven dat de 35 TWh mogelijk eerder
binnen bereik is, dan eerder is voorzien maakt dat het wenselijk is om in de eerste
helft van 2022 te besluiten over een eventuele hogere doelstelling voor hernieuwbaar
op land. Het is aan een nieuw kabinet om hier invulling aan te geven.
Met de op dit moment afgegeven beschikkingen (tot en met de SDE++ 2020) wordt naar
verwachting circa 30 TWh aan subsidiabele productie gerealiseerd. Dit betekent er
in de komende SDE++ rondes beschikkingen kunnen worden afgegeven om te borgen de 35
TWh aan subsidiabele productie wordt gerealiseerd. Daarbij zal wel geborgd worden
dat er ook budget voor andere technieken/sectoren beschikbaar is.
Tot slot geldt dat recent de motie van het lid Van der Lee c.s. is aangenomen (Kamerstuk
32 813, nr. 845), die het kabinet oproept om onafhankelijk advies in te winnen over de toekomst van
hernieuwbare energie op land na 2025. Dit onderzoek zal voor het einde van dit jaar
worden uitgezet en ik beoog uw Kamer hierover aan het einde van het voorjaar over
te kunnen informeren.
Vervolg
De RES-regio’s zijn begonnen met de uitvoering van de RES 1.0 en met het vormgeven
van het proces richting de RES 2.0 in juli 2023. De RES wordt elke twee jaar herijkt
op grond van inzichten vanuit de uitvoering, innovaties en voortschrijdend inzicht
richting het doel in 2030, en legt mede de basis voor 2050 en de keuzes die worden
gemaakt met de blik op de lange termijn.
Met de gemeenteraadsverkiezingen in aantocht wil ik de belangrijke rol van gemeenten
in de energietransitie benadrukken. Ik hoop op de (toekomstige) bestuurders en volksvertegenwoordigers
te kunnen blijven rekenen om de prachtige ambities vast te houden en de verantwoordelijkheid
hiervoor te blijven nemen. Het is aan een nieuw kabinet om de continuïteit van het
RES-proces te borgen voor de periode 2022–2025 en de juiste randvoorwaarden te scheppen
voor de uitvoering van de RES’en. De eerst volgende PBL-voortgangsmonitor van de RES’en
wordt verwacht in het najaar van 2022. Deze zal naar de Kamer gestuurd worden.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
D. Yeşilgöz-Zegerius
Indieners
-
Indiener
D. Yesilgöz-Zegerius, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat