Brief regering : Bouwsparen in de context van de Nederlandse woningmarkt
32 847 Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 850 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 december 2021
Tijdens het Wetgevingsoverleg «Wijziging van de Woningwet» van 8 maart 2021 (Kamerstuk
35 517, nr. 72) hebben de Kamerleden Dik-Faber (ChristenUnie) en Terpstra (CDA) een motie inzake
bouwsparen ingediend.1 Middels deze brief geef ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK), uitvoering aan deze motie. In de bijlage vindt u tevens de antwoorden van het
schriftelijk overleg Bouwsparen (Kamerstuk 32 847, nr. 851).
Vooraf
Op 12 februari van dit jaar is uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van mijn verkenning
naar de mogelijkheden voor bouwsparen in de context van de Nederlandse woningmarkt.2 In deze brief wordt toegelicht dat bouwsparen in landen zoals Duitsland een aantrekkelijke
optie is aangezien de consument daar doorgaans maar een lening kan afsluiten tot 80
procent van de waarde van een woning (loan-to-value, LTV-limiet) waardoor een huishouden moet sparen alvorens tot de aankoop van een
woning kan worden overgegaan. In tegenstelling tot Duitsland is er in Nederland een
LTV-limiet van 100 procent. Zoals in voornoemde brief is benoemd, is in Nederland
hierdoor de noodzaak om te sparen voorafgaand aan de aankoop van een woning beperkt
tot de financierings- en aankoopkosten. Deze kosten zijn met de introductie van een
vrijstelling van de overdrachtsbelasting voor starters per 2021 verlaagd. In die brief
is ook aangegeven dat het kabinet geen voornemens tot het verlagen van de LTV-limiet
heeft. De huidige situatie geeft daarom geen aanleiding om sparen ten behoeve van
de eigen woning fiscaal of anderszins te bevoordelen.
Motie Dik-Faber en Terpstra
De motie van de leden Dik-Faber en Terpstra vraagt om de kosten en effecten van fiscaal
gunstig bouwsparen voor starters in kaart te brengen. In de motie is de overweging
opgenomen dat de kansen voor starters op de woningmarkt vergroot zouden kunnen worden
als, vergelijkbaar met de spaarloonregeling van weleer, fiscaal gunstig bouwsparen
mogelijk wordt gemaakt. Onderstaand wordt de spaarloonregeling zoals die toentertijd
bestond kort beschreven waarna ingegaan wordt op de effecten en kosten van een gelijksoortige
regeling in de huidige tijd.
Toenmalige spaarloonregeling in de loonbelasting
De spaarloonregeling bood in de loonbelasting de mogelijkheid voor werknemers om te
sparen vanuit het brutoloon. Bij deze regeling hield de werkgever een spaarbedrag
in op het bruto maandsalaris, vakantiegeld of winstuitkering. De werkgever droeg over
het ingelegde spaarbedrag een zogenoemde eindheffing af van 25 procent. Dit spaarbedrag
werd vervolgens op een speciale spaarloonrekening gestort. Voor de werknemer was het aldus gespaarde bedrag belastingvrij. Daarnaast telde het via de spaarloonregeling
opgebouwde bedrag tot een bepaald maximum niet mee voor het vermogen in box 3. De
werknemer kon per jaar voor maximaal € 613 deelnemen en het ingelegde geld (inclusief
rente) was gedurende vier jaar feitelijk geblokkeerd. De regeling is in 1994 ingesteld
ter compensatie voor de toenmalige afspraken over loonmatiging.
De spaarloonregeling is per 1 januari 2012 op advies van de Studiecommissie Belastingstelsel
afgeschaft omdat het belang voor de werknemer beperkt was: bij een marginaal tarief
van 52 procent bedroeg het voordeel maximaal € 20 per maand, afgezien van de onbelaste
rente. Daarnaast stimuleerde de spaarloonregeling sparen, terwijl het toentertijd
voor huishoudens als een onlogisch moment werd gezien om te sparen vanwege hoge woonlasten
en verplichte pensioenbesparingen. De commissie concludeerde ten aanzien van het doelbereik
dat deelname aan de regeling was geconcentreerd bij de hogere inkomens en dat dit
niet de bedoeling was van de wetgever.3
Bouwspaarregeling
Indien een vorm van bouwsparen in de loonbelasting zou worden geïntroduceerd lijkend
op de spaarloonregeling van destijds dan ligt het voor de hand om op een aantal punten
af te wijken van de voormalige spaarloonregeling:
Doelbinding: een dergelijke regeling zou logischerwijs een doelbindingsbepaling moeten bevatten
waarin wordt bepaald dat het bijeen gespaarde bedrag alleen aangewend mag worden voor
de aankoop van een eigen woning ten einde fiscaal voordelig te mogen sparen.
Doelgroep: daarnaast ligt het voor de hand om een dergelijke regeling alleen te richten op toekomstige
koopstarters conform de maatregel differentiatie overdrachtsbehandeling voor starters.
Hoogte bedrag: de hoogte van het maximaal te sparen bedrag zou opnieuw bezien moeten worden. Het
bedrag van € 613 per jaar dat toentertijd werd gehanteerd is ontoereikend om een substantieel
bedrag bijeen te sparen.4
Een dergelijke regeling kan starters helpen om het voor de aankoop van een woning
benodigde eigen geld bijeen te sparen. Bij een dergelijke regeling moet in ogenschouw
worden genomen dat naar de aard van de regeling – sparen in de loonbelasting – alleen
mensen in loondienst hiervan gebruik kunnen maken. ZZP’ers en andere werkenden worden
niet bereikt. Uitvoering van de regeling vraagt zowel inzet van de Belastingdienst
alsook van de werkgever om de inhouding te faciliteren en daarin financieel bij te
dragen.5 Controle of het gespaarde bedrag daadwerkelijk wordt aangewend voor de aankoop van
een woning kan wellicht door de notaris, bank of werkgever (zoals bij de meergenoemde
spaarloonregeling) plaatsvinden, maar zal arbeidsintensief en complex zijn. Voor de
deelnemer geldt dat hij het gespaarde bedrag alleen aan de aankoop van de woning mag
aanwenden. Elk ander bestedingsdoel leidt tot een naheffing.
De budgettaire kosten van een dergelijke bouwspaarregeling zijn voorshands niet in
te schatten omdat er te veel keuzes en aannames aan ten grondslag liggen. Zo moeten
er aannames gedaan worden over de maximumbedragen, de bijdrage van de werkgever en
het aantal deelnemers dat gebruik gaat maken van de regeling. Het budgettair belang
van de oude spaarloonregeling was toentertijd circa € 300 miljoen per jaar.6
Andere spaaropties
Gelet op het feit dat aan een bouwspaarregeling gelijkend op de spaarloonregeling
van weleer een aantal nadelen kleven, is ook gekeken naar (bestaande) andere mogelijkheden
om de kansen van starters op de woningmarkt te vergroten middels mogelijkheden tot
sparen. Daarbij kan gedacht worden aan een specifieke spaarregeling bij reguliere
banken met een overheidssubsidie in de vorm van een spaarpremie aan het eind van de
spaarperiode met een specifieke doelbinding, namelijk de aankoop van een huis. Elke
andere besteding betekent dat er geen recht is op de spaarpremie. Mensen die niet
in loondienst zijn, zoals ZZP’ers, kunnen ook meedoen met een dergelijke spaarregeling
ten behoeve van de aanschaf van een woning. Verder geldt hier net als bij de bovenbeschreven
spaarloonregeling dat de controle op de aanwending van het gespaarde bedrag voor de
aankoop van een woning door de notaris of bank complex en arbeidsintensief is. De
introductie van een open einde-premieregeling verslechtert de beheersbaarheid van
de rijksuitgaven.
Effecten
In deze brief zijn regelingen beschreven die (al dan niet fiscaal) aantrekkelijk sparen
voor de eigen woning zouden kunnen bevorderen. De effecten van de regelingen op de
woningmarkt zijn uiteindelijk afhankelijk van de precieze vormgeving en zullen pas
op termijn merkbaar zijn op de woningmarkt – het zal een aantal jaren duren voordat
starters een substantieel bedrag bij elkaar hebben gespaard. De inleg van eigen geld
kan risico’s op de huizenmarkt mitigeren als een woning met een lagere LTV wordt gekocht.
Hierdoor heeft de consument een lagere hypotheekschuld en hypotheeklasten en wordt
hij minder kwetsbaar in het geval de woningwaarde daalt. Het zullen vooral jongvolwassenen
die vermogend zijn of een toereikend inkomen hebben, die de mogelijkheid hebben om
van een dergelijke regeling gebruik te maken. Hierdoor kan een dergelijke regeling
de kloof vergroten tussen verschillende groepen starters. Starters op de woningmarkt
met weinig tot geen eigen vermogen en een laag inkomen zullen mogelijk in mindere
mate of niet (kunnen) deelnemen aan een dergelijke spaarregeling, waardoor het lastiger
kan worden om een woning te kopen. Beide beschreven spaaropties kunnen een prijsopdrijvend effect hebben bij een gelijkblijvende LTV-limiet.
Tot slot
Momenteel vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden om te komen tot een vernieuwde
vorm van premie-A-woningen om de positie van koopstarters te verbeteren binnen de
volkshuisvesting, naar aanleiding van de motie van de leden Terpstra en Nijboer. De
Minister van BZK zal u informeren over de uitkomsten van het onderzoek. Het is aan
een volgend kabinet om verdere keuzes te maken en stappen te zetten ten aanzien van
maatregelen om de toegankelijkheid van de woningmarkt voor starters te bevorderen.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën