Brief regering : Verduurzaming Tata Steel Nederland
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
33 009 Innovatiebeleid
Nr. 969 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 december 2021
Tata Steel Nederland (hierna TSN) staat voor een grote verduurzamingsopgave, zowel
op het gebied van CO2-reductie als op het gebied van milieu en overlast voor de omgeving. Het afgelopen
jaar heeft TSN belangrijke beslissingen genomen over hun verduurzamingstraject. Zo
heeft TSN op 15 september jl. besloten de bestaande hoogoventechnologie uit te faseren
voor een alternatieve staalproductieroute via Direct Reduced Iron (DRI).1 Een route waarbij steenkool eerst door aardgas en uiteindelijk door duurzame waterstof,
wordt vervangen.
Ik ben blij dat TSN deze stappen heeft gezet en erken het belang van de mogelijkheid
voor het staalbedrijf om in Nederland te kunnen blijven investeren. Ik ondersteun
TSN dan ook waar nodig en mogelijk bij deze opgave.
In het Commissiedebat over de toekomst van Tata Steel Nederland op 9 (Kamerstukken
32 813 en 33 009, nr. 861) en 16 september jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 107, item 4) heeft uw Kamer de regering ook opgeroepen tot diverse acties ten aanzien van de
verduurzaming van Tata Steel Nederland. Met deze brief informeer ik uw Kamer, mede
namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Staatssecretaris
van Economische Zaken en Klimaat, over de voortgang rond de verduurzaming van TSN
en de uitvoering van diverse moties die hierover door de Kamer zijn ingediend. Separaat
ontvangt uw Kamer ook een brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
over de stand van zaken rond de milieu- en gezondheidssituatie rond TSN, de uitvoering
van diverse moties daarover en een bijbehorend plan van aanpak (Kamerstuk 28 089, nr. 210). Hierin wordt onder andere aangekondigd dat het Ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat in samenspraak met de provincie Noord-Holland een onafhankelijk onderzoek
zal laten uitvoeren naar de effecten van deze verduurzamingsroute op milieu en gezondheid.2
Eerst ga ik in op een aantal algemene beleidskaders voor de verduurzaming van de Nederlandse
industrie. Deze zijn namelijk ook van toepassing op het verduurzamingstraject van
TSN. Vervolgens informeer ik u over de specifieke werkzaamheden vanuit het Rijk die
in gang zijn gezet ter ondersteuning van de brede verduurzaming van TSN. Tot slot
ga ik in op een aantal uitgangspunten van het kabinet in de samenwerking met TSN.
De huidige stand van zaken ten aanzien van de aangenomen moties en toezeggingen is
opgenomen in de bijlage bij deze brief.
1. Algemene beleidskaders inzake verduurzaming industrie
Ten behoeve van de verduurzaming en toekomstbestendigheid van de Nederlandse industrie
is het de rol van het kabinet om stimulerend, faciliterend en borgend beleid te realiseren,
zodat Nederland de klimaat- en circulariteitsdoelstellingen voor 2030 en 2050 behaalt.
Deze beleidsinzet is onder andere uiteengezet in het Klimaatakkoord, hoofdstuk industrie3 en in de Kamerbrief «Visie verduurzaming basisindustrie 2050: de keuze is aan ons».4 In de laatstgenoemde brief geeft het kabinet aan dat het de ambitie heeft om de vestigingsplaats
te zijn voor duurzame basisindustrie en dat vooroplopen in de transitie een bijdrage
levert aan zowel het eigen verdienvermogen, als aan de uitdaging van mondiale klimaatverandering.
De industrie kan en moet veel zelf doen, met name fors investeren (naar schatting
oplopend tot 15 miljard euro) in verduurzaming van bestaande installaties en opbouw
van nieuwe fossiel-vrije productieprocessen en waardeketens. Het kabinet wil dat de
industrie deze investeringen in Nederland doet, niet elders. Daarvoor moet de overheid
lange termijn investeringszekerheid bieden met duidelijke, stabiele doelen en randvoorwaarden
voor emissiereductie en circulariteit. Daarbij hoort ook het wegnemen van knelpunten
die de markt niet kan oplossen, zoals coördinatieproblemen voor aanleg en aanpassing
van grootschalige energie-infrastructuur, het bevorderen van positieve externe effecten
van kennisontwikkeling en onrendabele toppen van technisch complexe opschalingsprojecten.
Mijn inzet om de verduurzaming van de Nederlandse industrie te bevorderen richt zich
op vier elementen: innovatie, opschaling, infrastructuur en wetgeving.
Op 9 juni jl. is uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken rond de aanpak van
het thema Energie-infrastructuur, het aangekondigde Nationaal Programma Infrastructuur
Duurzame Industrie (PIDI) en het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat
(MIEK).5 Over de eerste versie van het MIEK bent u op 26 november jl. geïnformeerd.6 De MIEK-projecten zijn onderdeel van een landelijk energiesysteem, dragen bij aan
de klimaat- en energietransitie en stimuleren het verdienvermogen van Nederland. De
ontwikkelingen bij TSN kunnen daarom niet los gezien worden van het MIEK.
Daarnaast is uw Kamer op 12 oktober jl. geïnformeerd over de obstakels en maatregelen
van het instrumentarium van de industriële transitieplannen en wat het kabinet hieraan
doet om de industrie in de transitie te ondersteunen.7 De regering spant zich dan ook in om daar waar mogelijk, gepast en wenselijk de verduurzaming
van de industrie, waaronder TSN, te ondersteunen en te versnellen.
Aanvullend heeft uw Kamer op 7 juli jl. de motie van de leden Bontenbal en Grinwis
over gerichte ambitieuze maatwerkafspraken met de twaalf grootste uitstoters aangenomen.8 Deze motie roept het kabinet op om, bij de doorvertaling van de Europese 55%-reductiedoelstelling,
een aanpak te formuleren voor gerichte, ambitieuze maatwerkafspraken met de twaalf
grote industriële uitstoters («Big-12»). Het nieuwe kabinet zal een besluit moeten
nemen over de te volgen aanpak. Buiten kijf staat dat deze eventuele maatwerkaanpak
vanuit het Rijk te allen tijde additioneel is aan het bestaande Nederlandse en Europese
wet- en regelgevingskader, aan wat er met beprijzing via het ETS en de nationale CO2-heffing al wordt bereikt, en aan de hierboven genoemde generieke beleidskaders voor
de verduurzaming van de industrie.
2. Bedrijfsspecifieke beleidsinzet voor de verduurzaming van TSN
Alhoewel een volgend kabinet zal moeten besluiten over maatwerk ten behoeve van de
«Big-12», is er het afgelopen jaar ten aanzien van TSN al een bedrijfsspecifieke beleidsinzet
tot stand gekomen. De Kamer heeft de regering met diverse moties opgeroepen een proactieve
rol te nemen in de realisatie van een duurzame staalfabriek op de korte en lange termijn
in IJmuiden. Met onder andere de motie Moorlag heeft de Kamer de regering opgeroepen
om maximaal te bevorderen dat de Nederlandse staalindustrie kan blijven innoveren
en verduurzamen, en om daar zo nodig onconventionele middelen voor in te zetten.9Het kabinet heeft deze oproep omarmd vanwege de maatschappelijke relevantie van het
bedrijf op het gebied van milieu, klimaat en (directe en indirecte) werkgelegenheid.
Het Kabinet zet zich daarom in voor de verkenning van ondersteuningsopties ten behoeve
van duurzame staalproductie op de korte en lange termijn in IJmuiden.
Mede naar aanleiding van motie van het lid Moorlag zijn in maart 2021 de Expressions of Principles (hierna: EoP) tot stand gekomen tussen de Staat en TSN.10 Deze EoP was initieel gebaseerd op de grootschalige toepassing van CCS en niet op
de toepassing van DRI. In de EoP committeerde TSN zich aan een emissiereductie van
5 Megaton CO2 voor 2030. Dit betrof 40% CO2-reductie (scope 2), 10 procentpunt meer dan noodzakelijk onder de nationale CO2-heffing. Wat de mogelijkheden zijn voor een vernieuwing van het EoP op basis van
het DRI-proces, zal de komende periode met TSN en medeoverheden besproken worden.
Dit zal in belangrijke mate afhangen van hoe snel de benodigde groene waterstof commercieel
beschikbaar komt in de tweede helft van dit decennium. De inspanningsverplichtingen
van beide partijen zouden dan gecontinueerd kunnen worden. TSN zou zich in dat geval
committeren aan meer CO2-reductie dan noodzakelijk onder de CO2-heffing en aan de versnelde uitvoering van het Roadmap+ programma, met als doel de
milieu- en gezondheidsimpact en hinder voor de omgeving te verlagen. De Staat kan
zich op haar beurt ten eerste inspannen om waar mogelijk en doelmatig knelpunten voor
de transitie van TSN weg te nemen, bijvoorbeeld op het gebied van infrastructuur en
vergunningverlening, de opschaling van windenergie op zee en de productie, het transport
en de import van duurzame waterstof. Ten tweede beziet mijn ministerie welke financiële
instrumenten passend en mogelijk zijn, gegeven dat TSN forse en vaak onrendabele investeringen
zal moeten doen om de transitie te kunnen maken. Meer algemeen spant het kabinet zich
in voor een gelijk speelveld voor de Nederlandse industrie, zowel binnen Europa als
wereldwijd. De precieze invulling van deze inspanningsverplichting en eventueel nieuw
klimaatinstrumentarium is echter afhankelijk van de keuzes van een nieuw kabinet.
Uw Kamer zal daarom over de eventuele voortzetting van het EoP door het volgende kabinet
nader geïnformeerd worden.
Zoals ook blijkt uit bovenstaande is het Rijk al langere tijd in gesprek met TSN met
als doel de benodigde verduurzaming van het staalbedrijf te realiseren, inclusief
het op korte termijn verder verbeteren van de milieu- en gezondheidssituatie rondom
de staalfabriek. Het meest recente gesprek vond plaats op 23 november jl. tussen de
CEO van TSN, de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, gedeputeerden van
de provincie Noord-Holland, wethouders van de gemeente Beverwijk en de gemeente Velsen
en mijzelf. In dit gesprek werd ingegaan op de versnelling van de Roadmap+-maatregelen
op het gebied van milieu en gezondheid en het definitieve rapport van Roland Berger
«Haalbaarheidsstudie klimaat neutrale paden TSN IJmuiden», dat ook op 23 november
jl. in opdracht van TSN en FNV werd gepubliceerd.11 Het rapport van Roland Berger geeft in aanvulling op het in september gepubliceerde
tussentijdse parlementaire memo12, inzicht in scenario’s voor hoe TSN in de aankomende jaren invulling kan geven aan
de ombouw tot het DRI-productieproces. Om een groen staalbedrijf te realiseren, stelt
Roland Berger dat TSN haar site in drie stappen zal transformeren: het achtereenvolgens
vervangen van twee hoogovens, en uiteindelijk geheel opereren op waterstof. TSN zal
forse investeringen moeten doen om de nieuwe DRI-installaties en elektrische ovens
te realiseren.13 In dit rapport wordt bovendien benadrukt dat de randvoorwaarden voor de realisatie
van de eerste DRI-installatie vóór 2030 op drie vlakken liggen: (1) ondersteunende
infrastructuur voor groene elektriciteit, waterstof en aanvankelijk aardgas, (2) marktomstandigheden
voor kosteneffectieve beschikbaarheid van voldoende hoeveelheden groene waterstof,
groene elektriciteit, en aardgas, en (3) ondersteuning vanuit de overheid op vier
gebieden. In het rapport wordt gesteld dat steun vanuit de overheid nodig is in de
vorm van passende ondersteuningsmechanismen, het faciliteren van snelle vergunningverlening,
het aanpassen van wet- en regelgeving voor de realisatie van de energietransitie en
het stimuleren van de waterstofmarkt en -infrastructuur. In de volgende paragraaf
en in de bijlage bij deze brief wordt diepgaander ingegaan op hoe de Staat zich inspant
op deze facetten en onder welke voorwaarden. De randvoorwaarden voor succes die geschetst
worden in het Roland Berger-rapport komen overeen met de geïdentificeerde obstakels
in de brief van 12 oktober jl. over obstakels, maatregelen en instrumentarium ten
aanzien van de transitieplannen van de industrie.14 In deze brief wordt bovendien dieper ingegaan op de maatregelen die het Rijk wil
nemen om deze knelpunten te verhelpen en de randvoorwaarden voor de verduurzaming
van de Nederlandse industrie en de industrieclusters, waaronder TSN, tijdig tot stand
te brengen.15
3. Uitgangspunten van de samenwerking tussen TSN en de Staat
Het kabinet gaat bij de samenwerking met TSN uit van een aantal uitgangspunten. Ten
eerste, TSN heeft een eigen verantwoordelijkheid om tijdig te verduurzamen en te zorgen
voor een schone en gezonde leefomgeving. Dit betekent dat de betrokken overheden zich
waar mogelijk zullen inspannen om knelpunten te verhelpen en ondersteuning te bieden,
maar TSN zelf verantwoordelijk is voor het minimaliseren van impact op mens en milieu,
het tijdig bereiken van de afgesproken CO2-reductie doelstelling en het creëren van een structureel rendabele business case
voor een duurzaam productieproces. Dit houdt in dat TSN op redelijke termijn, nadat
het DRI-productieproces volledig is geïntegreerd in de bedrijfsvoering, ten minste
in staat is de kosten voor het produceren van duurzaam staal terug te verdienen met
een redelijk rendement.
Op dit moment heeft TSN eerst nog eigen keuzes te maken over hoe het DRI productieproces
in Nederland precies in te willen vullen. TSN heeft in september jl. besloten hun
productieproces compleet opnieuw in te richten, wat grote consequenties zal hebben
voor de bedrijfsvoering en toekomstige investeringen. TSN dient bovendien als dochterbedrijf
van het Indiase Tata Steel Limited, ook de besluitvorming met hen af te stemmen. Dit
betekent dat de dialoog met de Staat over een faciliterende en ondersteunende rol
van de overheid, ook in financiële zin, pas gevoerd kan worden wanneer TSN aan onderstaande
criteria kan voldoen ten aanzien van de toepassing van het DRI productieproces.
Criteria die leidend zijn voor de ondersteuning vanuit de rijksoverheid zijn:
– de technische en economische haalbaarheid van het DRI productieproces op (middel)lange
termijn en het harde commitment om benodigde investeringen tijdig te doen;
– het vermogen om aan de milieunormen en klimaatdoelen voor 2030 en 2050 te voldoen,
en;
– het rechtmatig en doelmatig gebruik van de eventueel in te zetten overheidsmiddelen,
rekening houdend met onzekerheden die technologische ontwikkeling met zich meebrengt.
Alleen door inzicht van TSN in de specifieke behoefte van ondersteuning voor het DRI-productieproces
en het delen van dit inzicht met de Staat, kan besloten worden of, in welke mate,
en met welke financiële instrumenten de Staat de verduurzaming van TSN kan faciliteren.
Daarbij is het ook uitdrukkelijk nodig dat de economische en financiële verhoudingen
tussen de Indiase moedermaatschappij Indiase Tata Steel Limited en TSN worden betrokken
om een zo doelmatig mogelijke inzet van de overheidsmiddelen in Nederland te waarborgen.
Als vervolgens blijkt dat de financiële ondersteuning mogelijk, wenselijk en gepast
zou zijn, kan deze vanuit de overheid plaatsvinden. Een volgend kabinet zal hiertoe
moeten beslissen. Bij deze instrumenten zal rekening moeten worden gehouden met de
van toepassing zijnde Europese staatssteunkaders. Directe en indirecte financiële
ondersteuning zal bovendien conditioneel zijn aan het nakomen van de afspraken door
TSN. Voor alle mogelijke in bijlage 1 geschetste (financiële) ondersteuningsopties
anders dan het gebruik van bestaand generiek subsidie-instrumentarium zijn momenteel
nog geen middelen beschikbaar of gereserveerd op de rijksbegroting. Ook daarom is
het aan een volgend kabinet om hierover te besluiten en dit te wegen in het integrale
klimaatbeleid.
4. Tot slot
TSN werkt momenteel hard om de gewijzigde verduurzamingsroute technisch en bedrijfseconomisch
vorm te geven, terwijl het kabinet mogelijke acties op het gebied van de randvoorwaarden
en de steunopties inventariseert, uitwerkt en voorbereidt. Daarom kan ik u slechts
in beperkte mate informeren over de resultaten van de aangenomen moties. In de bijlage
ga ik in op de huidige stand van zaken. Het streven is uw Kamer uiterlijk in het tweede
kwartaal van 2022 te informeren over de voortgang ten aanzien van de moties, de ontwikkelingen
omtrent de verduurzaming van het staalbedrijf en hoe het Rijk zich inspant om de verduurzaming
van TSN te ondersteunen. Dan zal het kabinet uw Kamer ook verder informeren over of
het plan van aanpak, en de daarin opgenomen ingezette acties op het terrein van het
terugdringen van emissies, hebben geleid tot voldoende verbetering van de kwaliteit
van de leefomgeving. Daarbij wordt breed geëvalueerd: naast uitkomsten van het volgende
depositieonderzoek en andere monitoringsgegevens, zal ook de voortgang van de Roadmap+
worden meegenomen. Ook wordt bezien of het aanpassen van fabrieken en productieprocessen
van TSN, op basis van de aangescherpte vergunning, op schema liggen.
Het kabinet zal komende jaren samen met de betrokken medeoverheden, het gesprek met
TSN voortzetten om de verduurzaming van het staalbedrijf, zowel op het gebied van
klimaat als milieu en gezondheid, op een zo kort mogelijke termijn te realiseren,
ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok
Stand van zaken aangenomen moties EZK aangaande de verduurzaming van Tata Steel Nederland
Motie van de leden Erkens en Thijssen (Kamerstuk 32 813, nr. 761)
Op 7 juli jl. is de motie van de Leden Erkens en Thijssen over een onafhankelijk onderzoek
om te komen tot duurzaam staal aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 99, item 70). Roland Berger heeft in opdracht van Tata Steel Nederland (hierna: TSN) en FNV dit
onderzoek uitgevoerd en heeft tevens stakeholderinterviews gehouden met het Ministerie
van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de provincie
Noord-Holland en omliggende gemeenten. Voorafgaand aan het Kamerdebat op 9 en 16 september
2021 heeft Roland Berger het tussentijdse parlementaire memo op 3 september 2021 gepubliceerd.16 Toen TSN op 15 september 2021 besloot om direct over te stappen op het Direct Reduced Iron (DRI) productieproces, is door TSN en FNV besloten het vervolg van het Roland Berger
onderzoek te gebruiken voor de verdere analyse van het DRI productieproces. Dit definitieve
rapport is gepubliceerd op 23 november jl. en richt zich op de evaluatie van de waterstofroute
en DRI-technologie, de economische en technische haalbaarheid van verschillende variante
binnen die route, hun impact, de benodigde infrastructuur en mogelijkheden om de realisatie
te versnellen.17 Over dit rapport ben ik op dezelfde dag met TSN, samen met medeoverheden, in gesprek
gegaan. Het rapport is te beschouwen als een goede eerste stap in de besluitvorming
van TSN omtrent de invulling van de DRI toepassing en de te verwachte inspanningen
van TSN de komende jaren. De regering heeft geen onomkeerbare stappen gezet zolang
het onderzoek niet was afgerond en besproken was met de Kamer. Ik ga er vanuit dat
hiermee aan deze motie voldaan is. Het Roland Berger rapport geeft nog niet de zeer
specifieke antwoorden over de financiële consequenties voor TSN. Dat kan in deze fase
van het proces ook nog niet verwacht worden. Deze vervolgstappen vergen een meer gedetailleerde
en bedrijfsvertrouwelijke analyse. Wanneer TSN de business case voor het gewijzigde
productieproces verder heeft uitgewerkt, zal de dialoog gevoerd worden met EZK, RVO
en daar waar nodig ook met de Europese Commissie, over of en hoe de DRI business case
het beste ondersteund kan worden vanuit de Staat. Hierover blijf ik met TSN in gesprek.
Gelijktijdig blijft het kabinet verkennen welke verschillende ondersteuningsopties
mogelijk zouden kunnen zijn, voor zover mogelijk op basis van de nu beschikbare informatie.
Het laatste deel van deze bijlage gaat nader in op de stand van zaken hieromtrent
(vanaf bladzijde 5).
Motie van het lid Boucke C.S. (Kamerstuk 32 813, nr. 830)
Op 16 september jl. is de motie van het lid Boucke c.s. aangenomen over juridische
instrumenten om de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren en het in kaart brengen
van de randvoorwaarden zoals regelgeving, infrastructuur en vergunningen voor de omslag
naar waterstof (Handelingen II 2020/21, nr. 107, item 14). TSN en de verantwoordelijke overheden (EZK, IenW, provincie Noord-Holland en omliggende
gemeenten) zijn hierover met elkaar in gesprek. In het plan van aanpak dat de Staatssecretaris
van Infrastructuur en Waterstaat parallel naar de Kamer stuurt, staat welke vervolgstappen
het Rijk neemt ten aanzien van het onderzoek naar juridische instrumenten om de kwaliteit
van de leefomgeving te verbeteren. Het Roland Berger Rapport over het Noordzeekanaalgebied
(hierna: NZKG)18 en het rapport dat zich specifiek richt op TSN19 geven inzicht in de randvoorwaarden, zoals benodigde hoeveelheid aardgas, waterstof,
elektriciteit, en de eventueel toepassing van CC(U)S.
In het TSN Roland Berger rapport wordt beschreven hoe TSN in drie stappen de site
kan transformeren om een groen staalbedrijf te realiseren. Ten eerste start TSN de
transformatie door een hoogoven en een kooks- en gasfabriek vóór 2030 te sluiten en
te vervangen door een eerste DRI-installatie (DRI 1). Vervolgens sluit en vervangt
TSN ook een tweede hoogoven en kooks- en gasfabriek door een tweede DRI-installatie
(DRI 2).20 In een derde stap brengt TSN haar resterende CO2-uitstoot geleidelijk naar nul door (meer) waterstof te gebruiken en andere additionele
maatregelen te treffen.21Er wordt bovendien aangegeven dat TSN de eerste DRI-installatie vóór 2030 kan realiseren
mits wordt voldaan aan randvoorwaarden op drie vlakken: ondersteunende infrastructuur,
marktomstandigheden voor elektriciteit, waterstof en aardgas en ondersteuning vanuit
de overheid. Er worden twee verduurzamingsscenario’s voor TSN beschreven: de «waterstofroute»
en de «versnelde waterstofroute». De scenario’s volgen dezelfde route, maar verschillen
qua tijdlijn.
Dit rapport geeft een eerste inzicht in de benodigdheden voor de realisatie van het
DRI-productieproces. TSN zal eerst nog moeten kiezen hoe het bedrijf precies invulling
wil geven aan het DRI productieproces, maar de tijdige beschikbaarheid van grote hoeveelheden
duurzame elektriciteit en waterstof, infrastructuur en vergunningen heeft hier een
groot effect op. Hieronder wordt ingegaan op een eerste inventarisatie van de door
het Roland Berger in kaart gebrachte randvoorwaarden, en welke acties de regering
hieromtrent neemt om niet alleen de transitie van TSN, maar van de gehele Nederlandse
industrie, tijdig te kunnen realiseren in Nederland.
Infrastructuur (algemeen)
Alhoewel TSN verantwoordelijk is voor de realisatie van de randvoorwaarden voor het
DRI productieproces, heeft het Rijk ook een rol te spelen in de uitrol van de nationale
infrastructuur op het gebied van (duurzame) waterstof, elektriciteit en CCS en op
het gebied van het tijdig verstrekken van een groot aantal benodigde vergunningen.
De overheid versterkt de regie op de aanleg van infrastructuur voor de industrie met
de totstandkoming van het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI).
Over de stand van zaken van PIDI heeft u recentelijk een brief ontvangen.22 Over de eerste versie van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat
(MIEK) bent u op 26 november jl. geïnformeerd.23 De basis voor het MIEK wordt gevormd door de Cluster Energiestrategieën (CES). TSN
is gelegen in een van de vijf aangewezen regionale industriële clusters, het NZKG,
waarvoor een CES is opgesteld.
De transitie van TSN is echter niet de enige verduurzamingsopgave van het NZKG. Deze
opgaven kunnen niet los van elkaar gezien worden. Voor de verduurzaming van het industriële
cluster zijn grote hoeveelheden hernieuwbare elektriciteit (inclusief aanlandingen
voor Windenergie op Zee (hierna: WOZ), warmte en waterstof nodig, alsmede de bijbehorende
energie-infrastructuur om dit te accommoderen. Dit zal de nodige inspanning vergen
met betrekking tot de ruimtelijke inpassing en het verkrijgen van de benodigde vergunningen.
Dit wordt ook duidelijk uit een recentelijk gepubliceerd rapport van Roland Berger
over het NZKG.24 De keuzes van TSN als grootste speler in de regio hebben grote invloed op de andere
bedrijven, zoals de maak- en voedingsmiddelenindustrie, die ook de ambitie hebben
om te verduurzamen.
De gevolgen van de koerswijziging van TSN om in plaats van grootschalige CC(U)S te
switchen naar DRI, zijn echter nog niet verwerkt in het CES van NZKG-cluster. Zodoende
zijn mogelijke projecten vanuit TSN op basis van het Roland Berger-onderzoek nog niet
meegenomen in de Kamerbrief over het MIEK. Wel is de verzwaring van de elektriciteits-infrastructuur
in dit cluster meegenomen waaronder de aanlanding van WOZ (2,1 GW). Met TSN en het
cluster NZKG is afgesproken dat uitgaande van het onderzoek, er begin 2022 een addendum
op de CES NZKG wordt gemaakt. Hierin zal duidelijk worden wat de extra vraag naar
elektriciteit en waterstof is voor 2030, 2035 en 2050. Dit hangt samen met complexe
systeemkeuzes, ombouwplannen, investeringsplannen van meerdere partijen die op elkaar
moeten worden afgestemd en een goede governance-structuur. Dan wordt, na overleg met
de netbeheerders, duidelijk of, en zo ja, welke projecten van TSN er nog moeten worden
meegenomen in het MIEK en welke rol het Rijk bij deze projecten kan spelen. Naast
projecten vanuit het cluster NZKG kunnen ook andere clusters hier nog een rol gaan
spelen. Via het MIEK zullen hierover nadere afspraken worden gemaakt indien noodzakelijk.
Vergunningen
Het Roland Berger-rapport over TSN geeft aan dat het cruciaal is om het vergunningverlening
traject te bespoedigen om vertragingen van het verduurzamingstraject te voorkomen.
Daarvoor zal eerst in kaart moeten worden gebracht voor welke activiteiten nieuwe
ruimtelijke besluiten en vergunningen nodig zijn. Daarbij zal ook worden onderzocht
welke bijdrage het inzetten van de Rijkscoördinatieregeling (RCR) kan toevoegen voor
(onderdelen van) het verduurzamingstraject van TSN. De RCR is bedoeld voor projecten
van nationaal belang en dient om procedures te vereenvoudigen en te versnellen. Hiervoor
is het benodigd dat het project van nationaal belang is, de RCR tot versnelling leidt,
en er goed overleg is gevoerd met het «reguliere» bevoegde gezag. Op basis van de
aangepaste CES en het overzicht van benodigde ruimtelijke besluiten en vergunningen
van TSN zal in gezamenlijkheid met de overheden en TSN onderzocht worden of en op
welke onderdelen, de RCR procedure kan worden ingezet.
Hieronder wordt ingegaan op een eerste stand van zaken ten aanzien van de gevraagde
randvoorwaarden met de verwachte capaciteit die nationaal op het gebied van waterstof,
hernieuwbare elektriciteit, aardgas, en CCS. De komende periode zal een nadere analyse
plaats moeten vinden van de Roland Berger-studies en hoe de inpasbaarheid van de benodigde
randvoorwaarden gerealiseerd kan worden.
Waterstof
Uit het Roland Berger rapport is af te leiden wanneer en hoeveel hernieuwbare waterstof
nodig is voor het verduurzamingstraject bij TSN.25
Fase 1
Fase 2
Vanaf jaar
kt/j
Vanaf jaar
kt/j
Waterstofroute
2031
97
2038
380
Versnelde waterstofroute
2029
97
2033
380
In Nederland is de verwachte totale vraag naar hernieuwbare waterstof in deze jaren
nog moeilijk aan te geven. Dit zal mede afhangen van de precieze hoogte en definitie
van het voorgestelde 50% hernieuwbare waterstof doel in het kader van de herziening
van de RED2 (Renewable Energy Directive) en de ontwikkeling van de (internationale) waterstofmarkt. Het kabinet laat hier
momenteel onderzoek naar doen. Zoals toegezegd in het debat naar aanleiding van het
EU-klimaatpakket ontvangt uw Kamer begin december een brief over de ordening en ontwikkeling
van de waterstofmarkt. Hierin gaat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
in op de ontwikkeling van grootschalige elektrolyseprojecten en import van waterstof,
en de beoogde ordening van de nationale markt en publieke waterstofinfrastructuur.
Het Roland Berger-rapport geeft aan dat voor de circa 380 kt/j waterstof die TSN op
termijn nodig zal hebben, ca. 4 GW groene elektrolysecapaciteit nodig is, indien alle
waterstof in Nederland zou worden geproduceerd. Een geïntegreerde waterstofmarkt,
gefaciliteerd door een landelijk transportnet en importketens, is hiervoor van belang
zodat waterstof in voldoende hoeveelheden en economisch beschikbaar komt.
In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) en de kabinetsvisie waterstof (Kamerstuk 32 813, nr. 485) is de ambitie aangegeven van 500 MW elektrolysecapaciteit in 2025 en 3–4 GW in 2030.
Dit is dus gelijk aan de totale waterstofbehoefte van TSN. Het kabinet werkt daarnaast
ook aan een importstrategie zodat Nederland kan profiteren van goedkope waterstofproductie
op locaties waar de productiekosten laag zijn. De eerste import-exportprojecten zijn
al aangekondigd en sommige partijen denken al rond 2025 te kunnen leveren.
In het NZKG zou tot 1 GW elektrolysecapaciteit geïnstalleerd kunnen worden, wat ca.
150 kton waterstof oplevert. Een deel hiervan zou eventueel op het TSN-terrein zelf
kunnen worden geplaatst. Opschaling tot meer dan 1 GW in het NZKG is onwaarschijnlijk
gezien de beperkte aanlanding van WOZ-capaciteit en de beschikbaarheid van landoppervlakte.
De Regional integrated backbone (Rib) in het NZKG, die reeds onderdeel is van het MIEK, zou een belangrijke rol kunnen
spelen in het lokale transport van deze waterstof naar TSN. Desondanks zal aansluiting
op de nationale backbone en import essentieel zijn om aan de vraag in 2028 en daarna
te voldoen.
Een onderzoek naar de ontwikkeling van een landelijk transportinfrastructuur voor
waterstof is aan uw Kamer op 30 juni jl. toegezonden (Hyway27).26 Daarin is aangegeven welke keuzes gemaakt zijn en welke vervolgstappen nog nodig
zijn voor de realisatie van het transportnet. Het kabinet werkt momenteel aan de gefaseerde
uitrol van het transportnet en ziet daarbij Gasunie als de partij die de infrastructuur
moet gaan ontwikkelen. Het kabinet heeft hiervoor € 750 miljoen gereserveerd. Belangrijke
input voor het uitrolplan zijn verwachtingen omtrent vraag naar en aanbod van waterstof.
Input van bedrijven en de mate waarin ze zich ook kunnen committeren aan gebruik van
de infrastructuur wordt hierbij betrokken. De plannen van TSN zullen hierin een belangrijke
factor zijn. Daarnaast werkt het kabinet aan de ontwikkeling van de benodigde regelgeving
voor de waterstofinfrastructuur.
Hernieuwbare elektriciteit/Wind-op-Zee
Uit het Roland Berger-rapport is af te leiden wanneer en hoeveel hernieuwbare elektriciteit
en wind-op-zee capaciteit nodig is voor het verduurzamingstraject bij TSN.27
Fase 1
Fase 2
Hernieuwbare elektriciteit
Vanaf jaar
TWh/j
Vanaf jaar
TWh/j
Direct gebruik (met name voor elektrische ovens van TSN)
Waterstofroute
2030
2,7
2037
5,6
Versnelde waterstofroute
2028
2,7
2032
5,6
Indirect gebruik (voor productie waterstof indien volledig geproduceerd in NL)1
Waterstofroute
2031
5,0
2038
19,0
Versnelde waterstofroute
2029
5,0
2033
19,0
Wind-op-zee
Vanaf jaar
GW
Vanaf jaar
GW
Gerelateerd aan direct elektriciteit gebruik
Waterstofroute
2030
0,6
2037
1,1
Versnelde waterstofroute
2028
0,6
2032
1,1
Gerelateerd aan indirect elektriciteit gebruik
Waterstofroute
2031
1,0
2038
3,8
Versnelde waterstofroute
2029
1,0
2033
3,8
X Noot
1
De import van hernieuwbare waterstof reduceert de benodigde hoeveelheid hernieuwbare
elektriciteit en WOZ-capaciteit. Indien alle waterstof zou worden geïmporteerd zou
deze elektriciteitsbehoefte nul zijn. De aangegeven elektriciteitsbehoefte is een
schatting gebaseerd op de WOZ-capaciteit zoals aangegeven door TSN bij 5 000 vollasturen
per jaar.
In Nederland zijn nu plannen voor ca. 11,5 GW WOZ in 2030, waarvan momenteel ca. 2,5
GW is geïnstalleerd. Op dit moment wordt in lijn met de moties Boucke c.s.28 bekeken in hoeverre een versnelling van de uitrol van WOZ (met ca 10 GW) in 2030
mogelijk is. Hierover wordt u middels een aparte brief over de verkenning aanlandingen
wind op zee 2030 geïnformeerd.
Uitgangspunt bij WOZ is gespreide aansluiting van de aanlandingen, voornamelijk dicht
bij de industriële clusters aan de kust conform de Nationale Omgevingsvisie. Hiermee
kunnen vraag en aanbod aan elkaar gekoppeld worden wat de industrie in staat stelt
om te verduurzamen en wordt het bestaande hoogspanningsnet zo min mogelijk belast.
In het NZKG (Beverwijk) is in het kader van de routekaarten wind op zee 2023 en 2030
al voorzien om 2,1 GW WOZ aan te landen tot en met 2026. In 2023 zal de eerste 700MW
aangesloten zijn en in 2024 de tweede 700MW. De derde 700MW is nog in procedure en
zal naar verwachting in 2026 aangesloten zijn. TSN heeft een klantaansluiting van
1 GW aangevraagd bij TenneT. Als de klantaansluiting gerealiseerd wordt, heeft TSN
de beschikking over 1 GW groene stroom ten behoeve van haar productieproces.
Voor de versnelling van de uitrol van WOZ voor 2030 zijn bovenop de 2,1 GW WOZ geen
extra aanlandingen voorzien. Tevens moet er een geschikt kabeltracé op land worden
gevonden, dit is nog niet gelukt binnen de VAWOZ 2030. Op basis van het huidige CES
NZKG is de elektriciteitsvoorziening tot en met 2030 toereikend. Dit was echter voor
de bekendmaking van de versnelde inzet op de waterstofroute door TSN. Thans loopt
onderzoek naar wat dit betekent voor de vraag naar elektriciteit. De verwachting is
dat de aanvulling op het CES NZKG hier in het voorjaar meer inzicht in zal kunnen
geven.
Voor de periode na 2030 start binnenkort de verkenning aanlandingen wind op zee VAWOZ
2031 -2040. Daarin zal worden onderzocht wat de verdere toekomstige mogelijkheden
zijn voor het aanlanden en voorzien in duurzame energie in het NZKG. Daarnaast onderzoek
ik of Den Helder – waar gasleidingen vanuit zee en op land samenkomen – een rol kan
spelen in de periode na 2030 bij het aanlanden van waterstof en/of elektriciteit en
het voorzien van het NZKG van duurzame energie. Daarvoor is een netverzwaring in de
kop van Noord-Holland noodzakelijk. Anticiperend hierop starten TenneT, provincie
Noord-Holland en EZK een verkenning naar nut en noodzaak van het vergroten van de
transportcapaciteit voor elektriciteit in de kop van Noord-Holland. Dit kan mogelijkheden
bieden voor het aanlanden van groene stroom na 2030 nabij Den Helder. En daarmee voor
elektrolyse capaciteit in het NZKG.
Aardgas
Uit het Roland Berger-rapport is af te leiden wanneer en hoeveel aardgas nodig is
voor het verduurzamingstraject bij TSN.29
Fase 1
Fase 2
Vanaf jaar
PJ/j
Vanaf jaar
PJ/j
Waterstofroute
2030
28
2037
73
Versnelde waterstofroute
2028
28
2032
73
In Nederland is de totaal verwachte aardgasconsumptie richting 2030 zo’n 32 miljard
m3 (1 460 PJ/j). Op basis van de nu beschikbare informatie heeft de bestaande gastransportinfrastructuur
voldoende capaciteit om de benodigde aardgasvolumes van TSN te kunnen accommoderen.
Er zijn momenteel 2 gasontvangststations aanwezig op het terrein van TSN. Verder onderzoek
zal moeten uitwijzen of een extra gasontvangststation nodig is. De vereiste tijd voor
verschillende vergunningen, ruimtelijke procedures, levering van materialen en de
constructie zal zeer waarschijnlijk geen knelpunten opleveren. TSN zal zelf de benodigde
capaciteit van het gastransportnet moeten contracteren.
CC(U)S
TSN heeft de ambitie om zo snel mogelijk over te schakelen naar waterstof zodra dit
in voldoende hoeveelheden en economisch beschikbaar is. TSN heeft de optie om bij
een eerste stap op DRI-aardgas extra tijdelijke maatregelen te kunnen nemen om additionele
CO2 te reduceren via CO2-afvang, welke wordt opgeslagen onder de Noordzee (CCS) of zal worden ingezet voor
hergebruik (CCU). Uit het Roland Berger rapport is af te leiden wanneer en hoeveel
CO2 kan worden afgevangen bij TSN.30
Fase 1
Fase 2
Vanaf jaar
Mton/j
Vanaf jaar
Mton/j
Waterstofroute
2030
0,8
2037
1,1
Versnelde waterstofroute
2028
0,8
2032
1,1
Mocht het benodigd zijn om CC(U)S in te zetten op de DRI-installaties als additionele
maatregel voor het realiseren van afdoende CO2-reductie bij het bedrijf, dan is de verwachte capaciteit van CO2-transport en opslaginfrastructuur tegen die tijd (2028) in voldoende mate ontwikkeld
om de hierboven genoemde volumes van TSN te kunnen accommoderen. Dit vergt wel dat
de ontwikkeling van een centrale CO2-transportleiding op de Noordzee (Aramis) niet wordt vertraagd en dat de ruimtelijke
procedures daarvoor op korte termijn gaan starten. De Aramis-trunkline kan vanaf 2026
in operatie gaan, om vanaf begin 2028 op volle capaciteit te draaien, mits er geen
vertraging optreedt in de voorbereidingen. In het ontwerp van de trunkline kan er
rekening gehouden worden met een eventuele aanvoer van CO2-stromen uit het NZKG. In de onlangs uitgevoerde ruimtelijke verkenning naar CO2-infrastructuur, waarin ook het recentelijk stopgezette Athos-project nog in was meegenomen,
zijn geen ruimtelijke knelpunten geconstateerd voor de aanleg van CO2-infrastructuur in het NZKG. TSN zal zelf de benodigde capaciteit in de pijpleiding
en in de opslaglocaties moeten contracteren. Op langere termijn kan de afgevangen
CO2 ook worden benut voor andere, nuttige, hergebruik-toepassingen, zoals in de tuinbouw
(vormen van CCU). Hiervoor zijn nog geen concrete plannen bekend.
Motie van het lid Erkens C.S. (Kamerstuk 32 813, nr. 821) en van het lid Haga (Kamerstuk 32 813, nr. 831)
Op 16 september jl. is de motie van het Lid Erkens inzake het inventariseren van alle
mogelijke steunopties en de motie van het Lid Haga over het subsidiebedrag beschikbaar
stellen voor vernieuwing en verduurzaming van de ovens, aangenomen. De motie van het
Lid Haga is aangenomen als zijnde een van de opties in het toegezegde onderzoek naar
ondersteuningsopties voor het DRI verduurzamingsproces.
Op dit moment is nog slechts beperkt informatie beschikbaar over hoe TSN precies de
DRI-route gaat vormgeven en bestaat er nog veel onzekerheid over onder meer kosten,
technologie en tijdslijnen. Ook is het instrumentarium ten behoeve van de verduurzaming
industrie nog in ontwikkeling. Daarom kan ik u nu slechts meenemen in een eerste inventarisatie,
die derhalve niet uitputtend is. Daarbij dient ook opgemerkt te worden dat voor iedere
vorm van maatwerk of het optuigen van een nieuw instrument momenteel nog geen financiële
middelen beschikbaar of gereserveerd zijn. Besluitvorming hierover is aan een volgend
kabinet.
Als mogelijke steunopties, op basis van de momenteel beschikbare informatie, onderken
ik drie mogelijkheden: (1) steun realiseren via bestaand generiek instrumentarium,
(2) steun realiseren via toekomstig generiek instrumentarium en (3) een maatwerkoptie
realiseren, waar het nemen van een overheidsbelang (ook) tot de mogelijkheden behoort.
1. Steun realiseren via bestaand generiek instrumentarium
Nationaal instrumentarium
Het bestaande nationale instrumentarium lijkt beperkt geschikt voor de ondersteuning
van de verduurzamingsplannen van TSN. Het belangrijkste subsidie-instrument voor de
ondersteuning van CO2-reductie bij bedrijven is de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie
(SDE++).31 De SDE++ ondersteunt de DRI-techniek echter nog niet. Dat komt omdat PBL mogelijk
nieuwe technieken doorrekent op basis van marktinteresse en tot dusver heeft TSN aan
PBL geen interesse in deze techniek getoond. Ook de elektrische smeltoven is nog niet
door PBL onderzocht en doorgerekend, om dezelfde reden. Wel is momenteel binnen de
SDE++ ondersteuning mogelijk voor CCS, dat in de plannen van TSN als mogelijke additionele
maatregel staat om in beperkte mate te worden toegepast. PBL zal begin volgend jaar
starten met het adviestraject ten behoeve van de SDE++ 2023. Dit biedt de mogelijkheid
te onderzoeken of onder andere de DRI-techniek, op basis van aardgas en/of groene
waterstof, opgenomen kan worden in de SDE++. Ik zal TSN daarom verzoeken hiervoor
de benodigde informatie over het project met het PBL te delen. Mede op basis van het
advies van PBL zal ik in het najaar van volgend jaar bezien of deze aan de SDE++ kunnen
worden toegevoegd in 2023. Voor opname van nieuwe technieken in de SDE++ is ook goedkeuring
van de Europese Commissie nodig, hiertoe zal ik te zijner tijd contact opnemen met
hen.
Tegelijkertijd blijft er een uitdaging bestaan bij het subsidiëren van projecten op
basis van groene waterstof, zoals de DRI-route van TSN, middels de SDE++. Dit omdat
groene waterstof per ton vermeden CO2 nog relatief duur is, waardoor de subsidie-intensiteit weinig competitief is ten
opzichte van andere technieken binnen de SDE++. Daarom is het voor dit soort projecten
nog lastig om voor een subsidiebeschikking in aanmerking te komen.
Tot slot, zijn er ook mogelijkheden onderkend via onder andere de Demonstratie Energie-
en Klimaatinnovatie (DEI), de Energie-investeringsaftrek (EIA) en de regeling Topsector
Energiestudies Industrie, doch de maximale vergoedingen vanuit deze regelingen zijn
slechts een zeer beperkt percentage van de verwachte totale investeringen van TSN
en onrendabele top/financieringskloof.
EU-instrumentarium
Naast nationaal instrumentarium is er ook een mogelijkheid steun te krijgen vanuit
de Europese Unie. In mei 2021 heeft de Europese Commissie een werkdocument gepubliceerd
over competitief en schoon Europees staal, als onderdeel van de update van de nieuwe
Europese industriestrategie.32 Hoofdstuk vier van dit rapport gaat in op de mogelijkheden voor ondersteuning op
Europees niveau voor een groene, digitale en weerbare Europese staalindustrie, zoals
het Innovation Fund, InvestEU, Important Projects of Common European Interest for hydrogen of for low-carbon industry (IPCEI), het Just Transition Mechanism (JTM) en de recent opgerichte Horizon Europe European Partnership on Clean Steel. TSN zou deze en andere mogelijke Europese ondersteuningsmogelijkheden verder kunnen
onderzoeken en bezien of deze regelingen passend zijn voor de DRI business case.
2. Steun realiseren via toekomstig generiek instrumentarium
Momenteel wordt er gewerkt aan de realisatie van een opschalingsinstrument voor waterstofproductie
met elektrolyse. Deze subsidieregeling kan met het huidige beschikbaar gestelde budget
(250 miljoen) enkele projecten ondersteunen tot cumulatief 50–100 MW. Het beschikbaar
gestelde budget is daarmee niet voldoende voor TSN en zal daarom geen ondersteuning
kunnen bieden. Het opschalingsinstrument (net als de SDE++) richt zich vooralsnog
op productiesubsidies voor waterstof. Dit houdt in dat de toepassing van groene waterstof
wordt gestimuleerd via subsidies aan de aanbodkant. Op niet al te lange termijn ligt
het voor de hand om de nadruk te verschuiven naar vraagstimulering, om zo efficiënter
verduurzaming van eindgebruikers te realiseren en het weglekken van subsidies naar
verduurzaming in het buitenland te voorkomen. De vormgeving van de mogelijke vraagstimulering
van waterstof blijft echter een politieke keuze en het is dus aan een volgend kabinet
om hier verdere besluiten over te nemen en daarbij de situatie rondom TSN in mee te
laten wegen.
Daarnaast wordt er gewerkt aan de contouren van een nieuwe subsidieregeling, een Nationale
Investeringsregeling Klimaatprojecten Industrie (NIKI), die mogelijkheden zou kunnen
bieden om (industriële) flagships op klimaatgebied in de clusters van bedrijven, maar
ook daarbuiten in de verdere waardeketen, te kunnen ondersteunen.33 Dit instrument zou zich kunnen gaan richten op projecten met technieken gericht op
een klimaat neutrale industrie in 2050, die investerings- en operationele kostenondersteuning
nodig heeft. Die lange termijn visie lijkt te passen in de plannen van TSN. Hiervoor
zijn nog geen financiële middelen beschikbaar. Een volgend kabinet zal moeten beslissen
over deze regeling (inclusief dekking).
3. Een maatwerkoptie
Financiële ondersteuning vanuit de overheid kan qua instrumenten in allerlei vormen
en combinaties plaatsvinden zoals subsidies à fonds perdu, (achtergestelde) leningen;
met verlaagde rente of lange looptijden, garanties of hybride leningen die kunnen
kwalificeren als een vorm van eigen vermogen, in aandelen converteerbare leningen.
De meest vergaande vorm van financiële ondersteuning is het rechtstreeks nemen van
een aandelenbelang in een onderneming met bijbehorende invloed en bij een meerderheidsbelang
zelfs zeggenschap. Bij al deze instrumenten en/of de te kiezen mix zal enerzijds ingespeeld
moeten worden op de reële economische en financiële behoefte bij TSN om tot verduurzaming
van het productieproces te komen via de DRI route en anderzijds zal rekening moeten
worden gehouden met de toepasselijke Europese staatssteunkaders. Daarbij zij aangetekend
dat het nemen van een aandelenbelang in de onderneming vanuit staatssteunoogpunt de
meest complexe vorm van ondersteuning is in dit geval. Ook is het beleidsmatige criterium
voor het aangaan van een staatsdeelneming dat er sprake is van een maatschappelijk
en publiek belang, dat niet louter met wet- en regelgeving te borgen valt.34 De vraag is of deze casus hieraan voldoet. Afhankelijk van de gekozen set aan instrumenten
kan het ook noodzakelijk zijn om in overeenstemming met de Comptabiliteitswet 2016
over te gaan tot het toepassen van een voorhangprocedure (al dan niet na advies van
de Algemene Rekenkamer). Een maatwerkoptie kent verschillende looptijden afhankelijk
van de mix van instrumenten die gekozen wordt en welke procedures daarop van toepassing
zijn. Ook voor deze optie tot ondersteuning geldt dat er nog geen financiële middelen
beschikbaar zijn en een volgend kabinet hiertoe een besluit zal moeten nemen (inclusief
dekking).
Staatssteunkaders die gelden bij alle steunopties
Ongeacht de vorm van de financiële ondersteuning die de rijksoverheid verstrekt, in
alle gevallen zal er rekening moeten worden gehouden met de EU staatssteunkaders.
De staalindustrie is historisch een van de sectoren waar de Europese Unie strikt toeziet
op eerlijke mededingings-verhoudingen en het gelijk speelveld op de Europese interne
markt. In beginsel is het verstrekken van staatssteun verboden. Alleen na voorafgaande
goedkeuring door de Europese Commissie of door toepassing van een vrijstelling van
voorafgaande goedkeuring (bijvoorbeeld door toepassing van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening)
kan staatssteun worden verstrekt. In het geval van TSN zal voor veel onderdelen van
de investeringsopgaaf de steun boven de drempels uitkomen waaronder een vrijstelling
van aanmelding geldt. Dit vergt een voorafgaande melding en vervolgens goedkeuring
door de Europese Commissie. Dit kan – mede afhankelijk van de omvang van de staatssteun
en de complexiteit van het dossier – gemiddeld 6 tot 12 maanden in beslag nemen.
Als de rijksoverheid financiering in de vorm van staatssteun zal willen verstrekken,
dan ligt gelet op de aard van de verduurzamingsopgave – in het bijzonder ten aanzien
van de uitstoot van broeikasgassen en de inzet van DRI technologie met waterstof –
een toetsing aan de volgende nieuw vast te stellen of gewijzigde staatsteunkaders
voor de hand: de aangepaste richtsnoeren voor staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling
en innovatie, de nieuwe richtsnoeren voor staatssteun voor klimaat, milieubescherming
en energie 2022 en de nieuwe mededeling van de Commissie betreffende Criteria voor
de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering
van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang.
Indien aan de randvoorwaarden van deze kaders wordt voldaan, zal de Europese Commissie
een voorgenomen steunmaatregel goedkeuren.
Bijzondere aandacht verdienen de nieuwe richtsnoeren voor staatssteun voor klimaat,
milieubescherming en energie 2022. Deze nog door de Europese Commissie vast te stellen
en te publiceren richtsnoeren bevatten in paragraaf 4.1 mogelijkheden om staatssteun
te verstrekken voor het verminderen dan wel vermijden van emissies van broeikasgassen
door industriële processen. Ook paragraaf 4.5 biedt mogelijkheden om staatssteun te
verstrekken ter vermindering van andere vormen van vervuiling. In alle gevallen zal
de rijksoverheid de noodzakelijkheid en proportionaliteit van de steun moeten onderbouwen,
rekening houdend met reeds bestaande maatregelen zoals emissiehandel die al een deel
van de kosten verbonden aan emissies internaliseren. Ook zal de rijksoverheid moeten
onderbouwen waarom de verstrekte steun aan bepaalde technieken is verbonden.
Tenslotte zijn er ook – binnen bepaalde parameters – financieringsvormen mogelijk
die vanuit staatssteunoogpunt als marktconform kwalificeren. Daarbij kan worden gedacht
aan bepaalde vormen van leningen. Het vergt wel dat de risico’s en voorwaarden voor
dergelijke financiering zodanig zijn vormgegeven dat voldaan is aan de eisen die de
staatssteunkaders om als marktconform te worden beschouwd.35
Vergelijking met andere lidstaten
Niet alleen Nederland, maar ook andere Europese lidstaten, zoals Duitsland, België,
Frankrijk, Spanje, Zweden, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk (VK) beraden zich
over het ondersteunen van de verduurzaming van de nationale staalindustrie. Binnen
de Europese staatssteunkaders, kan nationale ondersteuning echter per lidstaat wel
verschillen. Europese lidstaten geven onder andere steun aan individuele staalbedrijven,
aan de staalsector in het algemeen en/of aan de zware industrie als geheel. Voor een
deel kan het verschil in ondersteuningsopties verklaard worden door een verschil in
verduurzamingsstrategieën tussen de landen, die mede het gevolg zijn van afwijkende
natuurlijke omstandigheden. Zo zetten Noorwegen en het VK stevig in op CCS omdat zij
de beschikking hebben over lege gasvelden en de daarbij behorende infrastructuur.
Zweden, daarentegen, legt de nadruk op waterstof voor de verduurzaming van de eigen
staalindustrie omdat zij een overschot heeft aan hydro-elektriciteit. Spanje, Duitsland
en Frankrijk hebben grootse plannen met waterstof. Naast directe financiële ondersteuning
aan bedrijven of de sector vindt steun ook plaats door het faciliteren van de aanleg
van de benodigde infrastructuur zoals voor de productie en distributie van waterstof,
groene elektriciteit, aardgas en/of biogas en afvang en opslag van CO2 (CCS).
De ontwikkelingen ten aanzien van mogelijke ondersteuningsopties, die zich op Europees
als op lidstaatniveau voordoen in andere landen, zal ik blijven volgen met het oog
op een gelijk speelveld, lessen en eventuele toepassing binnen Nederland. In Nederland
wordt door middel van het beschikbaar stellen van generieke subsidie-instrumenten,
zoals SDE++, de verduurzaming van de gehele industrie, waaronder de staalsector, ondersteund.
Net als in bijna alle Europese landen faciliteert ook de Nederlandse overheid de realisatie
van ondersteunende infrastructuur zoals o.a. waterstofproductie en -distributie, groene
elektriciteit, netverzwaring en uitbreiding, zoals hierboven toegelicht met het PIDI
en het MIEK. Recentelijk zijn ook Kamervragen beantwoord over de investering in groen
staal door ArcelorMittal en de overheden in België.36 Zoals in de beantwoording aangegeven zal deze ontwikkeling op de voet gevolgd worden
en wordt deze mogelijkheid in de inventarisatie van opties ter ondersteuning van de
verduurzaming van de Nederlandse staalsector meegenomen, indien dit ook Europees wordt
goedgekeurd.
Tot slot ten aanzien van het inventariseren van mogelijke steunopties
Welke steunoptie binnen de Europese staatssteunkaders, mogelijk en wenselijk is, is
afhankelijk van de verdere informatieverstrekking vanuit TSN. Bovendien ligt er ook,
zoals aangegeven bij de uitgangspunten in de Kamerbrief, een verantwoordelijkheid
bij TSN om uit te zoeken en in kaart te brengen welke steunopties er nationaal en
Europees beschikbaar en passend zijn ter ondersteuning van hun business case. Het
Rijk spant zich in om TSN hierbij te ondersteunen en de weg richting Brussel te faciliteren.
Met deze eerste inventarisatie ga ik er vanuit dat voor nu aan deze moties voldaan
is. In een vervolgtraject zal mijn ministerie in goed overleg blijven met TSN en experts
binnen de overheid op het gebied van ondersteuningsmogelijkheden. Op deze manier kan
de bedrijfsvertrouwelijke aard van het doorgronden van de DRI business case geborgd
blijven en onderzocht worden welke steunopties het meest opportuun, benodigd, en mogelijk
zijn. Zodra de verduurzamingsplannen van TSN zo concreet zijn dat er ook goed zicht
komt op de eventueel benodigde financiële ondersteuning, wordt de Kamer hierover verder
geïnformeerd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat