Brief regering : Beantwoording vragen commissie over de begroting SZW 2022 naar aanleiding van het onderzoek door de rapporteurs Kat en Maatoug
35 925 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2022
Nr. 24 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2021
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen over de begroting SZW 2022, gesteld door
de leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar aanleiding
van het onderzoek door de rapporteurs Kat en Maatoug.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma
Armoede en schulden
Vraag 1
Hoe kunnen de uitgaven voor armoede en schulden meer doelmatig en doeltreffend worden
gedaan?
Antwoord
Ik streef naar een zo hoog mogelijke doelmatigheid en doeltreffendheid van de uitgaven.
Inzet is om deze aan te laten sluiten op de doelen zoals geformuleerd in de brede
schuldenaanpak, de ambities kinderarmoede en de actielijnen uit de intensiveringsaanpak.
Daarom worden diverse onderdelen van het beleid rond armoede en schulden periodiek
geëvalueerd met als doel om het beleid van alle betrokken partijen (naast SZW ook
andere departementen, gemeenten en maatschappelijke organisaties) te verbeteren. Zo
is de brede schuldenaanpak recent geëvalueerd (Kamerstuk 24 515, nr. 600) en is, mede aan de hand van enkele onderzoeken, gerapporteerd over de voortgang
van de ambities kinderarmoede (Kamerstuk 24 515, nr. 608). Ook de projecten die lopen in het kader van de intensivering van de armoede- en
schuldenaanpak worden om deze reden gemonitord en geëvalueerd. Eind 2021 komt er een
tussenrapportage beschikbaar en in 2022 worden de eindresultaten verwacht. De resultaten
van de evaluaties zijn en worden gebruikt om het beleid zo doelmatig en doeltreffend
mogelijk vorm te geven.
Vraag 2
In hoeverre richt u zich op de aanbevelingen die voorvloeien uit de evaluatie naar
de Brede Schuldenaanpak, zoals het monitoren en meten van de effecten van de maatregelen,
zodat inzichtelijk wordt wat wel en wat niet werkt in de schuldenaanpak en voor het
bundelen en verspreiden van bestaande kennis? Hoe worden maatregelen op andere beleidsterreinen
hierin meegenomen?
Antwoord
In de huidige en toekomstige aanpak van de schuldenproblematiek worden de lessen uit
de evaluatie van de brede schuldenaanpak betrokken. Zo is bij de projecten in het
kader van de intensivering van de armoede en schuldenaanpak een duidelijke focus aangebracht
door deze te richten op drie hoofdlijnen (bestaande en nieuwe groepen in beeld krijgen,
passende ondersteuning bieden en uitvoeringsorganisaties versterken) en worden deze
projecten gemonitord en geëvalueerd. Deze waardevolle lessen zal ik ook betrekken
in de verdere ontwikkeling van de schuldenaanpak. Met de huidige aanpak is een basis
gelegd voor een integrale schuldenaanpak, waarbij ook aandacht is voor de maatregelen
die op andere beleidsterreinen worden getroffen. De brede schuldenaanpak is een gezamenlijke
aanpak van departementen (BZK, EZK, Financiën, JenV, OCW en SZW), gemeenten, uitvoeringsorganisaties
en vele maatschappelijke organisaties. Ook naar de toekomst toe is het belangrijk
dat te behouden en om gezamenlijk in te zetten op het aanpakken van de schuldenproblematiek.
Vraag 3
Wat zijn de in de begroting SZW 2022 genoemde experimenten voor vroegsignalering van
(dreigende) problematische schulden die in 2021 zijn gestart?
Antwoord
In 2021 zijn twee experimenten voorbereid over het signaleren van mensen met (dreigende)
problematische schulden (Kamerstuk 24 515, nr. 601). Bij het ene experiment krijgen inwoners een aanbod voor schuldhulpverlening naar
aanleiding van betalingsachterstanden op gemeentebelastingen. Bij het andere experiment
zijn hypotheekachterstanden de aanleiding. De experimenten starten vanaf 2022.
Vraag 4
Kunt u die experimenten meer toelichten, zoals wat zij tot nu toe hebben opgeleverd,
waarom en tot wanneer ze worden verlengd, wat ze moeten bereiken, hoe dat wordt gemeten
en wanneer de Kamer daarover wordt geïnformeerd?
Antwoord
Bij de experimenten om mensen met (dreigende) problematische schulden vroegtijdig
te signaleren geven schuldeisers contactgegevens en gegevens over betalingsachterstanden
door aan de gemeente. Met behulp van deze informatie doet de gemeente een aanbod voor
schuldhulpverlening aan de betreffende inwoners. Artikel 10 van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening biedt deze mogelijkheid. In 2021 zijn twee experimenten voorbereid,
die vanaf 2022 worden uitgevoerd. De experimenten hebben een looptijd van vier jaar
en worden gemonitord en geëvalueerd om te beoordelen of voortzetting en opschaling
wenselijk is. Ik zal de Kamer over de resultaten en een eventueel vervolg informeren.
Gemeenten en (overheids)schuldeisers hebben ideeën voor meer experimenten over de
vroegsignalering van schulden. Ik zal de Kamer informeren als deze ideeën zijn uitgewerkt
en de voorbereiding van regelgeving start om de bijbehorende uitwisseling van betalingsachterstanden
(persoonsgegevens) mogelijk te maken.
Vraag 5
Hoe staat het met de verbeterde aansluiting tussen het minnelijk en wettelijk traject
van schuldsanering en rijksincasso(visie), die in de begroting SZW 2022 wordt genoemd?
Antwoord
Ik heb u afgelopen zomer een afschrift doen toekomen van een brief die ik mede namens
de Minister voor Rechtsbescherming stuurde aan de Nationale ombudsman.1 In deze brief ga ik in op de diverse acties die worden ingezet om de aansluiting
tussen het minnelijke en wettelijke traject te verbeteren, zoals de verbeterde toegang
tot de Wsnp en de maximale reactietermijn voor schuldeisers. Het wetsvoorstel voor
de Wijziging van de Faillissementswet ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke
schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen,
heeft u reeds ontvangen.2
Op 25 februari 2021 heeft de Tweede Kamer daarnaast de motie van het lid Van Beukering-Huijbregts
aangenomen, die de regering verzoekt om het samenvoegen van het minnelijke traject
en de Wsnp te verkennen.3 Een onderzoek hiertoe wordt op dit moment uitgevoerd. De uitkomsten hiervan zullen
in het begin van 2022 aan uw Kamer worden verstuurd.
Wat betreft de verdere uitwerking van de Rijksincasso(visie) kan ik u melden dat er
een proces gaande is om de Rijksincassovisie nader te concretiseren en te implementeren.
Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn dat de burger centraal staat in het proces
van Rijksincasso en dat een burger slechts één afloscapaciteit heeft. Deze verdere
concretisering van de Rijksincassovisie zal in 2022 zijn beslag krijgen.
Belangrijke onderdelen van de Rijksincassovisie zijn (de implementatie van) de vereenvoudigde
beslagvrije voet en het programma keten voor derdenbeslag (verbreding beslagregister).
Ik heb u daarover het afgelopen jaar periodiek geïnformeerd (zie onder andere Kamerstuk
24 515, nr. 603). Daarnaast heeft de clustering Rijksincasso voor wat betreft de incassodienstverlening
de afgelopen jaren vorm gekregen. De deurwaarderstrajecten van CAK, UWV, DUO, RVO
en CJIB zijn geclusterd en met de SVB wordt nauw samengewerkt. Door deze samenwerking
hebben burgers namens de aangesloten overheidsorganisaties nog maar met één gerechtsdeurwaarder
te maken. Dit voorkomt dubbele deurwaarderskosten en zorgt voor overzicht. Zoals ik
heb aangegeven in mijn brief van 11 maart jl.4 werken deze partijen aan een intensivering van hun samenwerking en hebben zij de
ambitie om een verdergaande persoonsgerichte aanpak bij de inning en incasso van overheidsvorderingen
te realiseren. De Minister voor Rechtsbescherming, de Staatssecretaris van Financiën
en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zullen uw Kamer in de
loop van 2022 informeren over de ontwikkeling rond de samenwerking van de Clustering
Rijksincasso-partijen en daarin de stand van zaken van de intensivering mee nemen.
Hierin zal ik u ook informeren over de wijze van samenwerking op dit gebied met de
Belastingdienst.
Vraag 6
Kunt u toelichten wat de financiële consequenties zijn van de invoering, respectievelijk
in voorbereiding zijnde, Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en wetsvoorstel Wet
stroomlijning keten derdenbeslag?
Antwoord
De financiële consequenties van de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije
voet tot en met 2021 bedroeg circa € 40 miljoen. Dit bedrag bestaat uit de bouwkosten
van de rekenmodules voor de automatische berekening van de beslagvrije voet, het online
burgerportaal, programmakosten en implementatiekosten bij de verschillende ketenpartijen.
De uitvoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet heeft structurele financiële
consequenties. In de SZW begroting voor 2022 is uitgegaan van een bedrag van circa
€ 9,2 miljoen in 2022 en vanaf 2023 € 8,4 miljoen per jaar. Dit is gebaseerd op eerder
geleverde kostenopgaven van de ketenpartijen. Het Ministerie van SZW is voornemens
de ketenpartijen te vragen de structurele beheerkosten van de uitvoering van de wet
in 2022 te herijken. Mocht de herijking leiden tot een nieuw kostenbeeld, dan zal
de SZW begroting hierop worden aangepast.
Het wetsvoorstel Wet stroomlijning keten derdenbeslag en de daarbij behorende algemene
maatregel van bestuur (AMvB) worden thans voorbereid. Op dit moment voeren de betrokken
partijen uitvoeringstoetsen uit op de AMvB en wordt een internetconsultatie gedaan.
Op basis van de uitvoeringstoetsen kan begin 2022 een inschatting worden gegeven van
de financiële gevolgen van het wetsvoorstel en de AMvB, die zullen worden opgenomen
in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel en nota van toelichting bij de
AMvB.
Vraag 7
Kunt u het artikel 99 Nog onverdeeld nader toelichten, zoals of de in de kabinetsbrief
genoemde begrote uitgaven van gezamenlijk € 45 miljoen daarop zijn opgenomen? Zo ja,
op welke artikelen en wanneer worden deze budgetten overgeheveld, of (wanneer) worden
deze budgetten overgeheveld naar de gemeenten en zijn het geoormerkte uitkeringen?
Zijn de genoemde € 45 miljoen onderdeel van de € 184 miljoen die genoemd worden bij
de post Diverse reserveringen/vrijval, zijnde middelen die direct zijn overgeboekt
naar het Gemeentefonds, BTW-compensatiefonds en diverse artikelen op de SZW-begroting?
Welk deel van genoemde € 184 miljoen gaat nog uitgegeven worden aan armoede- en schuldenbestrijding?
Gaat het bij genoemde € 184 miljoen (deels) om juridische en/of beleidsmatige verplichtingen?
Antwoord
Op artikel 99 staan middelen gereserveerd die op een later moment, wanneer de uitwerking
van de plannen voldoende concreet is, naar de betreffende beleidsartikelen dan wel
andere begrotingen worden overgeboekt. Vanaf artikel 99 kunnen geen uitgaven worden
gedaan.
De door u genoemde € 45 miljoen (€ 30 miljoen voor gemeentelijk schuldenbeleid en
€ 15 miljoen voor bijzondere bijstand) voor begrotingsjaar 2022 is inmiddels, via
de Septembercirculaire, overgeboekt naar het Gemeentefonds. De middelen zijn toegekend
aan de algemene uitkering van het Gemeentefonds; dit zijn dus geen geoormerkte uitkeringen.
Er is voor deze middelen geen sprake van overboekingen naar begrotingshoofdstukken
anders dan het Gemeentefonds.
In eerste instantie stonden deze middelen gereserveerd op de aanvullende post (AP)
bij Financiën. De overboeking van de middelen naar de SZW-begroting (+ € 45 miljoen)
is onderdeel van de door u genoemde € 184 miljoen uit tabel 160 van de SZW-begroting
2022. De overboeking van de SZW-begroting naar het Gemeentefonds (–/– € 45 miljoen)
is onderdeel van de post «overboekingen met andere departementen» in dezelfde tabel.
Van de genoemde € 184 miljoen kan € 6 miljoen, naast de hierboven genoemde € 45 miljoen,
worden geschaard onder armoede- en schuldenbestrijding. Dit betreft namelijk een reservering
voor het Waarborgfonds schulden, onderdeel van een totale (maximale) reservering van
€ 30 miljoen voor dit doeleinde in de jaren 2021–2025.
Of de € 184 miljoen beleidsmatige en/of juridische verplichtingen betreft, is niet
in algemene zin te zeggen. Voor het deel dat reeds is overgeboekt naar een beleidsartikel
is het aannemelijk dat er sprake is van zowel een juridische als beleidsmatige verplichting.
Voor het deel dat nog op artikel 99 resteert, geldt dat hier in de regel sprake is
van een bestuurlijke verplichting. Dit betreft namelijk voornamelijk plannen waarover
bestuurlijke afspraken zijn gemaakt (denk aan de veranderopgave inburgering, aanpak
Jeugdwerkloosheid, vereenvoudiging beslagvrije voet/ stroomlijning keten derdenbeslag
en kinderopvang op Caribisch Nederland).
Vraag 8
Hoe wordt in 2021 en 2022 het vervolg gegeven aan de Subsidieregeling Armoede en Schulden?
Antwoord
De Minister van SZW heeft de Tweede Kamer op 11 maart 2021 (Kamerstuk 24 515, nr. 600) geïnformeerd over de evaluatie van de subsidieregeling armoede en schulden. In deze
brief is aangegeven dat de middelen in 2020 en 2021, aansluitend op de uitkomsten
van de evaluatie, worden ingezet voor het verder landelijk opschalen en verduurzamen
van een aantal projecten. Voor 2022 kunnen de middelen worden ingezet op de prioriteiten
voor het armoede- en schuldenbeleid van het nieuwe kabinet.
Vraag 9
Zijn de plannen bijtijds voor een eventueel vervolg van de Subsidieregeling Armoede en Schulden, nu aan het volgende kabinet wordt overgelaten of en
op welke wijze die subsidieregeling wordt voortgezet in 2022? Kan de menskracht en
deskundigheid daarvoor behouden blijven wanneer de subsidieregelingen niet op elkaar
aansluiten?
Antwoord
De vraag of (en zo ja, wanneer, op welke wijze en met welk budget) een subsidieregeling
wordt vormgegeven, wordt inderdaad overgelaten aan een nieuw kabinet. Het uitgangspunt
is om de beschikbare financiële middelen, net zoals in 2021, in 2022 in te zetten
om armoede en schuldenproblematiek te voorkomen en tegen te gaan. Ook nu is er geen
sprake van op elkaar aansluitende subsidieregelingen. Dat is op zich niet erg, want
het betreft bij de projecten op basis van deze subsidieregeling incidentele en eindigende
subsidies. Het is aan de partijen die de projectsubsidies hebben ontvangen om de menskracht
en deskundigheid na afloop van de projecten/werkzaamheden op peil te houden. Uit de
evaluatie van de subsidieregeling blijkt dat het veel partijen is gelukt na afloop
van de incidentele projectsubsidie de activiteiten voort te zetten en vrijwel alle
projecten hebben succesvolle verbindingen gelegd met andere organisaties en met de
gemeentelijke dienstverlening.
Vraag 10
Hoe gaat u de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) benutten om breder te evalueren
dan alleen voor een beleidsthema en te bezien wanneer dit strategisch handig is, zodat
de resultaten betere en meer bruikbare inzichten op belangrijke beleidsthema's, en
in de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid opleveren?
Antwoord
In de SZW begroting 2022 is de eerste versie van de Strategische Evaluatie Agenda
(SEA) van SZW opgenomen. De SEA bevat een evaluatieplanning voor 2022 en verder voor
de SZW beleidsthema’s. Met de SEA wordt de focus verbreed naar een onderbouwde en
strategische programmering van onderzoek en evaluatie gedurende de gehele beleidscyclus.
De aankomende jaren wordt de SEA verder uitgewerkt en gekoppeld aan de kennisagenda
van SZW, waarbij de ambitie is om meer brede maatschappelijke effecten en domeinoverschrijdende
gevolgen mee te nemen in onderzoeken en evaluaties.
Vraag 11
Hoe gaat u de samenhang tussen drie onderzoeken binnen dit thema Armoede en schulden
vormgeven (en ook tussen alle geformuleerde thema’s van de SEA)? Welke inzichten moeten
die evaluaties opleveren voor het al dan niet bijsturen van beleid, zodat daarmee
de koppeling met de beleidscyclus gemaakt kan worden?
Antwoord
Het SEA thema «armoede en schulden» geeft een planning weer van onderzoek dat in de
komende jaren uitgevoerd gaat worden. Zoals in vraag 10 is beantwoord, bevat de begroting
2022 de eerste versie van de SEA van SZW. De SEA, en de onderzoeksplanning op dit
thema in het bijzonder, wordt in de begroting van 2023 verder ingevuld. De SEA maakt
inzichtelijk waar de kennisbehoefte zit, en wanneer de uitkomsten strategisch handig
zijn om te hebben. Dit moet leiden tot betere, en meer bruikbare inzichten over de
doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid. De drie onderzoeken (Schuldenproblematiek
in beeld, evaluatie intensivering armoede- en schuldenaanpak en evaluatie besluit
breed moratorium Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) richten zich op afzonderlijke
onderwerpen binnen het schulden- en armoedebeleid en kennen elk hun eigen doel- en
vraagstelling. Dat laat onverlet dat er samenhang is tussen deze onderzoeken. Zo is
het onderzoek «Schuldenproblematiek in beeld», dat inzicht zal geven in de ontwikkeling
van probleemschulden sinds corona, mede van belang voor de intensivering van het armoede-
en schuldenbeleid, die er op gericht is om huishoudens die in de problemen komen tijdig
te bereiken en passende ondersteuning te bieden.
Door het opnemen van elk van de onderzoeken in de SEA wordt, in lijn met het doel
van de SEA, voor alle relevante partijen (waaronder uw Kamer en de partijen die betrokken
zijn bij de uitvoering van het schulden- en armoedebeleid) inzichtelijk welk evaluatiemateriaal
op dit beleidsterrein beschikbaar komt. De uitkomsten van de onderzoeken zullen met
relevante partijen op het terrein van schulden en armoede besproken worden om te bezien
of, en zo ja hoe, bijstelling van het beleid wenselijk is. Waar relevant biedt de
bespreking van de uitkomsten ook de kans om in te gaan op samenhang tussen de verschillende
onderzoeken. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten van de drie onderzoeken worden
geïnformeerd.
Uitgavenplafond
Vraag 1
Hoe kunnen de begrotingsgefinancierde uitgaven van het uitgavenplafond Sociale Zekerheid,
zoals het macrobudget participatiewet-uitkeringen (bijstand), een deel van de AOW-uitgaven
en de Kinderopvang en kindregelingen (Kinderbijslag en Kindgebonden budget), transparanter
worden, mede gelet op jaarlijks terugkerende onder- of overschrijding?
Antwoord
De begrotingsgefinancierde uitgaven onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn
niet anders dan de uitgaven die worden gedaan vanuit de andere departementale begrotingen.
De Tweede Kamer heeft op deze uitgaven dus precies dezelfde invloed (budgetrecht,
informatierecht) als op de rest van de rijksbegroting. Wel kan het natuurlijk zo zijn
dat de aard van de uitgaven aan sociale zekerheid anders is. Het gaat immers vaak
om beleidsterreinen met een grote budgettaire omvang, met regelingen die vaak een
open-einde karakter kennen. Bij open-einde regelingen geldt het recht op uitkering
als men aan de voorwaarden voldoet, ongeacht of die uitgaven waren geraamd of passen
binnen het vastgestelde uitgavenplafond. Dit maakt dat de Minister van SZW hier beperkte
sturingsmogelijkheden heeft, zeker op de korte termijn. Beheersen van de uitgaven
kan alleen via het aanpassen van de hoogte van de uitkering of het aanpassen van de
doelgroep. Voor beide opties is een wetswijziging noodzakelijk. Het karakter van de
sociale zekerheid (maar ook bijvoorbeeld de zorg), maakt het onvermijdelijk dat de
gerealiseerde uitgaven niet altijd exact gelijk zijn aan de geraamde uitgaven. Er
zal dus altijd sprake zijn van jaarlijks terugkerende over- en onderschrijdingen.
In de formele stukken zoals de ontwerpbegroting, suppletoire begrotingen en het jaarverslag
worden deze veranderingen zo goed mogelijk toegelicht. Daarnaast is het mogelijk om
via bijvoorbeeld technische briefings in te gaan op resterende vragen die bij de Kamer
leven.
Vraag 2
Waarom zijn bepaalde uitkeringen buiten en bepaalde uitkeringen binnen het uitgavenplafond
Sociale Zekerheid geplaatst? En welke adviezen heeft u over wat wel/niet onder het
uitgavenplafond te laten vallen aan het volgende kabinet?
Antwoord
In de begrotingsregels voor deze kabinetsperiode heeft het kabinet besloten dat niet-beleidsmatige
mutaties in de werkloosheids- en bijstandsuitgaven (WW en bijstand) «geen onderdeel
zijn van het uitgavenplafond». In de technische uitwerking van deze begrotingsregel
is ervoor gekozen deze regelingen wel onder het uitgavenplafond te houden, maar om
het uitgavenplafond voor de niet-beleidsmatige mutaties aan te passen. Als het dus
economisch tegenzit wordt het uitgavenplafond verhoogd met de geraamde extra uitgaven
aan werkloosheid en bijstand. Daardoor hoeft er dan dus niet te worden bezuinigd om
de totale uitgaven binnen het plafond te houden. Daar staat dan tegenover dat in economisch
goede tijden het uitgavenplafond naar beneden gaat, zodat het kabinet de meevallende
uitgaven aan werkloosheid en bijstand niet kan gebruiken voor hogere uitgaven elders.
Het is niet aan het huidige kabinet om hierover advies te geven aan het volgende kabinet.
Wel wil ik wijzen op het advies van de Studiegroep Begrotingsruimte. De Studiegroep
heeft geadviseerd om deze begrotingsregel te handhaven, omdat het bijdraagt aan de
gewenste automatische stabiliserende werking van de Rijksbegroting.
Vraag 3
Bent u bereid om het parlement bij de samenstelling en vaststelling van de uitgavenplafonds
meer te betrekken?
Antwoord
Of er een uitgavenplafond wordt afgesproken, en wat daar dan onder valt, is onderdeel
van de afspraken die gemaakt worden door elk nieuw kabinet. Uw Kamer wordt hier zoals
gebruikelijk bij betrokken via een debat naar aanleiding van de Regeringsverklaring.
Vraag 4
Wat hebben de gesprekken met de vakdepartementen opgeleverd, in het bijzonder die
met de bewindspersonen van SZW, over het verbeteren van de kwaliteit van ramingen
en het parlement meer inzicht te bieden in begrotingsruimte? Dit gelet op het feit
dat de Minister van Financiën heeft aangegeven met vakdepartementen hierover in gesprek
te gaan n.a.v. zijn reactie op de aanbevelingen van de ARK in hun rapport Ruimte in de ramingen? Meerjarenramingen onderzocht.
Antwoord
In de kabinetsreactie op het ARK-rapport Ruimte in de ramingen en vervolgens ook in de Kamerbrief Vervolg toezeggingen en moties Verantwoordingsdebat van 2 november 2021 heeft de Minister van Financiën toegezegd in overleg te zullen
gaan met de vakdepartementen om te bezien waar verbeteringen in de ramingen mogelijk
zijn. Deze gesprekken zullen nog plaatsvinden. Daarbij zal worden ingezet op twee
sporen: het vergroten van kennis over ramingen (inclusief de toetsing daarvan) en
het beter organiseren van checks and balances, zowel tussen de vakdepartementen en
het Ministerie van Financiën als binnen de departementen zelf. Hier komt het kabinet
zoals aangegeven in de brief van 2 november nog apart bij uw Kamer op terug.
Vraag 5
Waarop zijn de ramingen gebaseerd, mede gelet op de conclusies van de Rekenkamer dat
veronderstellingen en gegevens onder uitgavenramingen in begrotingen soms onjuist
en gedateerd zijn, het parlement daardoor onvoldoende zicht krijgt op hoeveel geld
er nodig is om het afgesproken beleid uit te voeren, het parlement informatie mist
om de onderbouwing en de kwaliteit van meerjarenramingen in de begrotingen goed te
kunnen beoordelen en het parlement te weinig zicht heeft op eventuele begrotingsruimte?
Antwoord
Zoals de Minister van Financiën ook al heeft aangegeven in zijn reactie op het rapport
van de Rekenkamer zijn de door de Rekenkamer onderzochte ramingen niet representatief
voor de hele Rijksbegroting. Dat geldt ook voor de ramingen van SZW, deze zijn namelijk
gebaseerd op verschillende (en meest actuele) bronnen. De belangrijkste bronnen zijn:
macro-economische voorspellingen en beroepsbevolkingsprognose van het CPB, bevolkingsprognose
van het CBS, uitvoeringsinformatie (en in sommige gevallen prognoses) van UWV, SVB,
Belastingdienst, gemeenten, COA, DUO, Inspectie SZW en RCN-unit Caribisch Nederland.
Met behulp van deze gegevens tracht SZW een zo goed mogelijke raming van de uitgaven
te maken. In principe worden alle ramingen van de SZW-regelingen in het voorjaar van
een (meerjarige) update voorzien. Over het resultaat hiervan wordt uw Kamer in de
1e suppletoire begroting van SZW en de Voorjaarsnota van Financiën geïnformeerd. Daarnaast
worden, indien bovengenoemde bronnen hier voldoende aanleiding toe geven, de meerjarenramingen
van regelingen ook in de zomer van een update voorzien. Het resultaat hiervan landt
in de Ontwerpbegroting van SZW en de Miljoenennota van Financiën. Tot slot vermeld
ik graag dat SZW haar ramingen periodiek vergelijkt met die van het CPB en hierover
ook het gesprek aangaat met CPB. Dit met als voornaamste doel om de kwaliteit van
de ramingen te borgen.
Vraag 6
Zijn resultaten van het gesprek met het departement van SZW al verwerkt in de begroting
SZW 2022?
Antwoord
Zie het antwoord op vraag 4.
Vraag 7
Kunt u aangeven waarom op de begroting SZW 2022, voor het jaar 2022 het artikel 99
Nog onverdeeld, ruim € 100 miljoen groot is, en daarmee zelfs ruim twee keer zo groot
als vorig jaar?
Antwoord
Op artikel 99 staan middelen gereserveerd die op een later moment, wanneer de uitwerking
van de plannen voldoende concreet is, naar de betreffende beleidsartikelen dan wel
andere begrotingen worden overgeboekt. Ook komt het voor dat middelen naar achteren
worden geschoven als de uitwerking van plannen vertraging oploopt. Dit leidt ertoe
dat lopende het jaar de reserveringen op artikel 99 in omvang afnemen. Dit is in algemene
zin een verklaring waarom er, ten tijde van Miljoenennota 2022, minder middelen voor
2021 staan gereserveerd dan voor 2022. Meer specifiek is er sprake van een aantal
relatief grote, (deels) incidentele reserveringen voor 2022 die er niet (meer) zijn
voor 2021. De grootste is een reservering voor de aanpak Jeugdwerkloosheid (€ 34,5
miljoen in 2022). Voor begrotingsjaar 2021 zijn de middelen voor Jeugdwerkloosheid
reeds overgeboekt naar het Gemeentefonds en het BTW-compensatiefonds. Andere dossiers
waarvoor geldt dat er ten tijde van Miljoenennota 2022 op artikel 99 (veel) meer middelen
voor 2022 gereserveerd staan dan voor 2021, zijn onder andere: het Breed offensief
(€ 12,6 miljoen in 2022), vereenvoudiging beslagvrije voet en stroomlijning keten
derdenbeslag (VBVV/SKD, € 11,8 miljoen in 2022) en de veranderopgave inburgering (VOI,
€ 11,4 miljoen). De verwachting op dit moment is dat deze middelen op enig moment
kunnen worden overgeboekt naar een beleidsartikel dan wel een andere begroting, wanneer
de uitwerking van de plannen voldoende concreet is.
Vraag 8
In hoeverre worden ramingen kloppend gemaakt met de uitgaven, zodat die in het uitgavenplafond
passen?
Antwoord
De geraamde uitgaven worden niet kloppend gemaakt aan het uitgavenplafond, maar zijn
gebaseerd op de beste inschatting van dat moment. Bij het maken van de ramingen door
SZW is het uitgangspunt een zo goed mogelijke «puntschatting» van de verwachte uitgaven
te maken. Dit betekent dat de kans op een onderschrijding dan wel overschrijding van
de geraamde uitgaven in de toekomst in principe even groot is. Voor het maken van
de beste puntschatting wordt onder andere gebruik gemaakt van actuele en relevante
uitvoeringsinformatie (zie ook antwoord op vraag 5). Op meerdere momenten in het jaar
wordt uitvoeringsinformatie in de ramingen voor het lopende jaar verwerkt. Door het
verwerken van actuele uitvoeringsinformatie sluit gedurende het jaar de uitgavenraming
doorgaans steeds beter aan op de daadwerkelijke uitgaven. In het Jaarverslag worden dan
de daadwerkelijke uitgaven gemeld.
Vraag 9
Welke van de 18 resterende aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer, uit de 12 doelmatigheidsonderzoeken
(van 2015–2020) en die in de Voortgangsmeter van de Algemene Rekenkamer zijn gepubliceerd,
zijn nog actueel en wanneer gaat u die beantwoorden?
Antwoord
In de periode 2015–2020 heeft de Algemene Rekenkamer 55 aanbevelingen gedaan. Op al
deze aanbevelingen heb ik schriftelijk gereageerd. Voor 37 van deze aanbevelingen
heb ik de aanbeveling overgenomen en (deels) al opgevolgd of loopt de opvolging. Voor
de resterende 18 aanbevelingen geldt dat ik beargumenteerd heb laten weten geen opvolging te geven aan
de aanbeveling. De beantwoording heb ik daarmee afgerond.
Vraag 10
Hoe en op welke termijn bent u voornemens invulling te geven aan motie Inge van Dijk
c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 91), die, in lijn met het advies van de Raad van State, verzoekt om te onderzoeken hoe
de spelregels rondom uitoefening van het budgetrecht en het informatierecht van de
Kamer op de deelkaders zorg en sociale zekerheid kunnen worden verduidelijkt, en te
onderzoeken of dat het best kan via aanpassing van de Wet Hof of dat andere opties
daarvoor beter geschikt zijn, zodat het parlement directer beleidsmatige budgettaire
wijzigingen in de sociale zekerheid en de zorg kan beoordelen? Wanneer wordt de Kamer
daarover geïnformeerd?
Antwoord
De motie Inge van Dijk c.s. (Kamerstuk 35 925, nr. 91) is door de Minister van Financiën, samen met de ministers van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgepakt. Wanneer hier meer duidelijkheid
over is zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd, in ieder geval in de eerste helft
van 2022.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid