Brief regering : Toezegging over aangescherpte regels ongevaccineerde parlementariërs Letland
35 925 V Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2022
Nr. 58
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2021
Tijdens het Commissiedebat Raad Algemene Zaken van 16 november jl. stelden de Leden
Van Houwelingen, Bisschop en Dassen vragen over de goedkeuring door het Letse Parlement
van een wet die ongevaccineerde parlementsleden verbiedt hun werkzaamheden te verrichten.
Deze wetgeving maakt deel uit van een breder 2 G beleid dat geldt voor de hele publieke
sector in Letland. Ik zegde uw Kamer toe schriftelijk nader in te gaan op de rechtsstatelijke
dimensie van deze maatregel, met name de vraag of de onderhavige wet niet op gespannen
voet staat met beginselen van Europees recht. Met deze brief wordt deze toezegging
gestand gedaan.
Zoals aangegeven bij de begrotingsbehandeling van 17 en 18 november jl., volgt Nederland
de ontwikkelingen van de maatregelen in Letland nauwlettend. Buitengewone maatregelen
in het kader van de bestrijding van COVID-19 kunnen geoorloofd en soms noodzakelijk
zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid. In zoverre staat
het Letland net als andere landen vrij te besluiten dergelijke maatregelen in te voeren.
Het invoeren van maatregelen ter bestrijding van COVID-19 betreft in eerste instantie
een nationale gelegenheid.
Lidstaten dienen bij de vaststelling van dergelijke maatregelen echter wel te voldoen
aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit, tijdelijkheid en rechterlijke
controle en tevens de waarden van de Unie van artikel 2 VEU, waaronder die van de
democratie en de rechtsstaat, en internationale verdragsverplichtingen te respecteren.
Binnen deze kaders hebben de lidstaten beleidsvrijheid om tot een eigen afweging te
komen en een balans te vinden binnen de ingewikkelde afwegingen die moeten worden
gemaakt naar aanleiding van de binnenlandse gezondheidssituatie. Daarnaast heeft de
Raad van Europa op 7 april 2020 richtlijnen gepubliceerd om haar lidstaten te ondersteunen
bij het vinden van een goede balans tussen de bescherming van de volksgezondheid enerzijds
en het respect voor mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat anderzijds. Deze
richtlijnen onderstrepen het belang van adequate parlementaire controle op de uitvoerende
macht ten tijde van crisis.1
Op 12 november jl. werd de wet2 «Tijdelijke Aanvullende Vereisten voor het Werk van de Leden van de Saeima en Lokale
Overheidsorganen» met een meerderheid aangenomen in het Letse Parlement (de Saeima).
Doelstelling vormt de bescherming van de volksgezondheid en veiligheid ten tijde van
de COVID-19 pandemie. Daarnaast dient de wet het vertrouwen in het beleid te bevorderen,
solidariteit te tonen met overheidsfunctionarissen en een eerlijke behandeling te
garanderen in de uitvoering van COVID-19 maatregelen, en het vertrouwen te vergroten
in de activiteiten van overheidsinstellingen, waaronder de Saeima.
Naar het kabinet begrijpt, gaat het om een algemene beleidsmaatregel die reeds van
kracht was voor de gehele publieke sector3. De wet is van kracht tot 2 juli 2022 en elke twee maanden zal het presidium van
de Saeima beoordelen of de maatregel nog nodig is. De Letse ombudsman heeft geconcludeerd
dat de verplichting een vaccinatiebewijs of een genezenverklaring te kunnen overleggen
zowel juridisch als ethisch geoorloofd is. Dat geldt ook voor de leden van de Saeima.
In een eerste rechtszaak tegen het invoeren van deze verplichting in de publieke sector
oordeelde de rechter al dat het maatschappelijk nut van een vaccinatieplicht zwaarder
weegt dan de schending van individuele rechten. Mocht een parlementslid bezwaar hebben
tegen de wet, dan bestaat in Letland de mogelijkheid om de rechtsgang te volgen. Letland
heeft een Constitutioneel Hof dat controleert of wetten in lijn zijn met de Grondwet.
Ook is het mogelijk een zaak aan te spannen bij het Administratieve Hof.
Het kabinet erkent dat er een risico is dat lidstaten in crisistijd maatregelen nemen
die de Europese waarden zoals opgenomen in artikel 2 VEU onder druk zetten. In dat
verband is parlementaire en rechterlijke controle op de maatregelen van groot belang.
Het kabinet vertrouwt er op dit moment op dat eventuele juridische bezwaren tegen
de wet in de Letse rechtsgang aan de orde kunnen worden gesteld.
De Europese Commissie heeft in het kader van het rechtsstaatmechanisme de noodmaatregelen
die lidstaten genomen hebben in 2020 bij de start van de Covid-19 crisis gemonitord.4 In de cyclus 2021 heeft de Commissie specifiek aandacht besteed aan de vragen «of
de COVID-19-gerelateerde maatregelen beperkt waren in tijd, of de noodzaak en evenredigheid
ervan gerechtvaardigd waren, in hoeverre zij onderworpen waren aan permanent toezicht
door de nationale parlement en rechtbanken, en op welke rechtsgrondslag zij berusten.»5 Als onderdeel van dit mechanisme onderhoudt de Commissie regelmatig bilateraal contact
met de lidstaten, waarbij ontwikkelingen die reden geven tot zorg kunnen worden aangekaart.
Uit contacten met de Commissie blijkt dat de relatie tussen de COVID-19-pandemie en
de rechtsstaat ook in de volgende cyclus specifiek zal worden gemonitord, dit geldt
ook voor Letland. Indien ontwikkelingen beschreven in de landenrapporten aanleiding
geven tot zorg, heeft de Raad de mogelijkheid het desbetreffende lidstaat hierop aan
te spreken. Nederland maakt waar passend gebruik van deze mogelijkheid en zal de ontwikkelingen
in Letland ook in dit kader blijven volgen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken