Brief regering : Hoofdlijnen handhavingsbeleid in de sociale zekerheid
17 050 Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies
Nr. 601 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 november 2021
Inleiding
In de brief over fraude in de sociale zekerheid van 12 november 2020 is een onderzoek
naar ervaringen in de sociale zekerheid toegezegd.1 Hierbij bied ik u dit onderzoek door de Nationale School voor Openbaar Bestuur (NSOB)
aan, met als titel «Tussen staat en menselijke maat»2. Dit onderzoek zie ik als een goede start voor de herijking. Het biedt gelegenheid om een aantal
concrete acties in gang te zetten die mogelijk zijn binnen de huidige wet- en regelgeving.
Het rapport biedt daarnaast een basis om met uw Kamer, maatschappelijke partners,
uitvoerende instanties en burgers in gesprek te gaan over de bredere dilemma’s die
horen bij de handhaving, en op basis daarvan te kijken naar problematiek die niet
binnen huidige wet- en regelgeving kan worden opgelost.
Voor het maatschappelijk draagvlak van de sociale zekerheid is het van belang om misbruik
te voorkomen en te bestrijden. De maatschappij mag daarbij verwachten dat de overheid
responsief optreedt en oog houdt voor de mens achter de aanvraag. Dat kan aanleiding
zijn om minder zware sancties in te zetten, of gepast te reageren als burgers toch
de regels overtreden. Er is aandacht voor het met vertrouwen benaderen van burgers
en de inzet is om duidelijk onderscheid te maken tussen administratieve onvolkomenheden
en fraude. Tegelijkertijd blijven we alert op fraude en misbruik en treed ik gepast
op tegen georganiseerd misbruik. Dat is de kern van het handhavingsbeleid.
Ik voel daarnaast verantwoordelijkheid om te waken voor schrijnende situaties, waarin
mensen een heel vervelende bijsmaak overhouden aan hun contact met de overheid en
wantrouwend tegenover de overheid komen te staan. Het is gebleken dat de handhaving
in de sociale zekerheid in sommige situaties te hard is, waarin de burger niet centraal
lijkt te staan, maar de handhaving op zich. Maatschappelijke organisaties maken zich
hier zorgen over. De FNV heeft praktijkvoorbeelden in beeld gebracht van situaties
waarin het voor de burger knelt.3
En ook door partijen in uw Kamer wordt de behoefte voor een passende bejegening van
de burger in de maatschappij gezien.4 Ik voel die noodzaak ook.
Daarnaast krijg ik van uitvoeringsorganisaties zelf signalen, bijvoorbeeld via de
Signaleringsbrieven, dat in sommige gevallen handhavingsmogelijkheden te kort schieten.
Enerzijds omdat zij onvoldoende ruimte voelen om af te wijken van regels die ruimte
geven voor maatwerk en anderzijds omdat zij niet kunnen handelen bij echt misbruik.
Ook dit zorgt voor wantrouwen naar de overheid: waarom worden goedbedoelende burgers
wel aangepakt, maar kan er niet passend worden opgetreden tegen personen die misbruik
maken van het stelsel.
Ik zet mij in om dit handhavingsstelsel in den brede te verbeteren en deze onevenwichtigheid
te verhelpen. Daarom ga ik het handhavingsstelsel in de sociale zekerheid herijken.
Bij deze herijking zal nadrukkelijk aandacht zijn voor de effecten bij zowel uitvoering
als burger.
Sinds de eerdergenoemde brief waarin u bent geïnformeerd over de ambitie voor het
handhavingsstelsel in de sociale zekerheid, zijn er meerdere trajecten gestart in
de sociale zekerheid die elkaar raken. Allereerst is er het onderzoek naar hardvochtigheden
in de SZW-wetgeving in het algemeen5, en het traject rond de Participatiewet in het bijzonder.6 Deze initiatieven kennen een breder kader dan enkel handhaving. Resultaten hieruit
ten aanzien van de handhaving worden uiteraard meegenomen in de herijking van het
handhavingsstelsel in de sociale zekerheid.
Naast eerder genoemde trajecten wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en de Minister van Justitie en Veiligheid bezien hoe de algemene beginselen van behoorlijk
bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, een betere doorwerking kunnen krijgen
in beleid en wetgeving.7
Leeswijzer
Deze brief is als volgt opgebouwd. Eerst volgt een samenvatting van het rapport van
NSOB. Daarna volgt een reactie waarin ik in ga op een aantal algemene uitgangspunten
en dilemma’s die in het rapport worden geschetst. Vervolgens ga ik in op de knelpunten
die in het rapport worden genoemd. Afsluitend ga ik in op de acties die zijn ondernomen
in het kader van het Team Preventie.
«Tussen staat en menselijke maat»
De NSOB heeft het rapport «Tussen staat en menselijke maat» opgeleverd. De onderzoeksvraag
luidt als volgt:
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden zijn er interviews gehouden met ambtenaren
van het ministerie, uitvoeringsorganisaties, gemeenten, sociaal rechercheurs, VNG
en Divosa. Ook zijn de ervaringen van burgers in kaart gebracht door middel van gesprekken
met vertegenwoordigers daarvan, zoals de Landelijke Cliëntenraad, de Klantenadviesraad
van de SVB en de Cliëntenraad van UWV.
In dit rapport wordt een definitie van handhaving in brede zin gebruikt. Dat wil zeggen
dat handhavingsbeleid niet enkel erop gericht is onterecht uitgekeerde voorzieningen
terug te vorderen en te beboeten, maar zich ook richt op het voorkomen van de onterechte
verstrekking van de voorziening. Handhavingsbeleid ziet, met andere woorden, zowel
op preventie als op sanctionering en invordering.
De NSOB schetst de ontwikkeling van het handhavingsbeleid in de sociale zekerheid
sinds de introductie van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving
(hierna: Fraudewet) in 2013 en beschrijft hoe handhavingsbeleid in drie domeinen,
namelijk de Werkloosheidswet, de Algemene Ouderdomswet en de Participatiewet, vorm
wordt gegeven. Het rapport geeft inzicht in de stappen die de verschillende uitvoerende
organen zetten in de handhaving (zie onderstaand figuur) en in de handhavingsmiddelen
die worden toegepast, zoals het raadplegen van bronnen, de inzet op risicogerichte
handhaving, de toepassing van hoor en wederhoor en huisbezoeken.
Verder wordt een aantal overeenkomsten in handhavingsbeleid in de drie onderzochte
domeinen (rol Fraudewet, aandacht voor ontwikkelingen in handhavingsbeleid en het
gebruik van gedragswetenschappelijke inzichten) en verschillen (doelgroep, duur van
de uitkering, materiewetgeving en de verhouding van UWV en SVB tot het ministerie
ten opzichte van gemeenten) gesignaleerd.
De NSOB schetst de maatschappelijke ontwikkeling die heeft geleid tot de brief van
12 november 2020, waarin de toenmalige Staatssecretaris constateerde dat beide zijden
van de handhavingsmedaille momenteel niet optimaal functioneren. Zo stelt de NSOB
vragen bij het gebruik van verwijtbaarheid als meetlat voor fraude in de sociale zekerheid,
mede vanwege de ervaringen van burgers. Er wordt aangegeven dat labels als fraudeur
of overtreder als kwetsend worden ervaren. Aan de andere kant blijkt vanuit ervaringen
die zijn opgehaald bij handhavers dat het in de praktijk lastig is om de mate van
verwijtbaarheid vast te stellen. Daardoor kan niet passend gereageerd worden als daadwerkelijk
sprake is van bewust misbruik van sociale voorzieningen.
Tot slot signaleert de NSOB meerdere concrete knelpunten en grotere dilemma’s waar
aandacht aan besteed moet worden als het gaat over handhavingsbeleid in de sociale
zekerheid. Op een abstract niveau wordt aandacht besteed aan het dilemma tussen ruimte
in wetgeving (door middel van het introduceren van zogenoemde kan-bepalingen8) versus legitimiteit van het handelen van handhavers en het dilemma tussen maatwerk
versus solidariteit. Ook tekent de NSOB op dat verschillende partijen ervaren dat
het huidige stelsel uitgaat van wantrouwen. De NSOB signaleert ook een aantal concrete
punten. Een eerste punt is dat het huidige regime waarbinnen iemand een boete of terugvordering
moet voldoen als streng wordt ervaren. Een tweede punt is dat het UWV voorstander
is van de mogelijkheid om kleine en onbedoelde overtredingen «kleiner» af te kunnen
doen. Een derde punt is dat er verschillende geluiden opgaan om de standaard boetepercentages
bij kleine overtredingen te verlagen. Een vierde punt is dat gemeenten de mogelijkheid
zouden willen hebben om voor kleine bedragen af te zien van een boete of terugvordering
en willen de capaciteit die daarmee vrijkomt benutten voor intensivering van het contact
met uitkeringsgerechtigden. Op deze punten zal ik hieronder bij de kabinetsreactie
op hoofdlijnen verder ingaan. Ook kom ik hier in de handhavingskoers op terug.
Reactie op het rapport
Uitgangspunten en dilemma’s
De beschrijving van de bevindingen door de NSOB is waardevol. Het is nuttig om te
zien welke punten de handhavers en burgers als knellend ervaren in de handhaving.
Uit de verschillende perspectieven destilleer ik een aantal algemene uitgangspunten
en dilemma’s, op basis waarvan ik de verdere herijking wil vormgeven. De geschetste
dilemma’s, die ik hieronder zal benoemen, herken ik. Daarbij is het ook belangrijk
om de verschillende problemen en signalen in samenhang te bezien. De precieze effecten
van verschillende maatregelen moeten in kaart worden gebracht, zodat de effecten van
de ingrepen in samenhang kunnen worden bezien. Hierbij dient tevens aandacht te worden
besteed aan hoe omgegaan wordt met de budgettaire gevolgen van beleidskeuzes.
De NSOB geeft aan dat UWV, SVB en gemeenten handhaving breed definiëren. Handhaving
is niet enkel repressief optreden, maar juist ook voorkomen dat repressieve middelen
nodig zijn door middel van preventieve middelen. Deze definitie omarm ik: ik ben ervan
overtuigd dat enkel repressieve middelen te weinig zijn voor een evenwichtig handhavingsinstrumentarium.
Ook preventieve middelen moeten worden ingezet. Hierover zal ik hieronder verder uitweiden
onder het kopje «Hoofdlijnen preventie».
De NSOB geeft aan dat hoe minder regels er zijn, hoe minder knellende situaties dit
oplevert. Tegelijkertijd signaleert de NSOB dat minder gedetailleerde regels in wetgeving
meer regelgeving op lager niveau tot gevolg heeft. Door dwingende bepalingen te vervangen
door discretionaire ruimte in de vorm van zogenoemde kan-bepalingen zal een uitvoerend
orgaan in iedere individuele situatie de keuze moeten maken hoe daarmee wordt omgegaan.
Wordt er wel of geen boete opgelegd, gelet op de omstandigheden van het geval? Wordt
er wel of niet teruggevorderd, gelet op de omstandigheden van het geval?
Vanuit handhavers, zo tekent de NSOB op, wordt ook behoefte gevoeld om hun handelen
van een bepaalde legitimiteit te voorzien. Er wordt uitvoerig intern overlegd en beslissingen
worden vooraf door juristen getoetst. De vraag is wat mij betreft dan ook of enkel
het introduceren van kan-bepalingen de verwachte oplossing biedt voor de gesignaleerde
onvolkomenheden. Zonder goede randvoorwaarden betekent dit een verschuiving van de
problematiek. De verwachting van de NSOB is dat meer ruimte in (formele) wetgeving
betekent dat er meer beleidsregels in de plaats zullen komen. Daarbij neemt de (parlementaire)
democratische controle af naarmate de regels op een lager niveau gemaakt worden.
Het is dan de vraag op welk niveau een beleidsbeslissing genomen dient te worden:
is het wenselijk dat een uitvoerend orgaan zelf bepaalt wanneer een boete opgelegd
dient te worden, of is het wenselijk dat dit op het niveau van de formele wetgever
gebeurt? Wat mij betreft maken we hier een heldere keuze in. Om het vertrouwen in
de overheid te herstellen is het belangrijk dat duidelijk is waar iemand recht op
heeft en welke mogelijke consequenties bepaald gedrag heeft. Dit wordt tevens benadrukt
in de gezamenlijke paper van de vicepresident van de Raad van State, de president
van de Algemene Rekenkamer en de Nationale ombudsman.9 De oplegging van boetes in de sociale zekerheid door verschillende bestuursorganen
zal in beginsel door de formele wetgever geregeld moeten worden om rechtsongelijkheid
te voorkomen.10 Om recht te doen aan individuele gevallen, is het van belang dat in de boeteoplegging,
nog meer dan nu het geval is, rekening kan worden gehouden met persoonlijke omstandigheden
en in bijzondere gevallen van boeteoplegging of terugvordering af kan worden gezien.11 Dit brengt mij tevens op het volgende dilemma.
De NSOB werpt het dilemma op dat solidariteit en maatwerk op gespannen voet met elkaar
staan. De NSOB schetst de ontwikkeling van directe solidariteit naar indirecte solidariteit:
mensen zijn niet (meer) rechtstreeks solidair met elkaar, maar dit wordt via de overheid
georganiseerd. De overheid dient iedere burger op een gelijkwaardige manier tegemoet
te treden. Daardoor is het, volgens de NSOB, voor de overheid ingewikkeld om maatwerk
te bieden. Voor het draagvlak in de maatschappij dienen de middelen die beschikbaar
zijn voor sociale zekerheid rechtmatig te worden besteed. Tegelijkertijd mogen uitkeringsgerechtigden
verwachten dat zij begripvol bejegend worden. Te strenge handhavingsmiddelen zorgen
daarmee voor erosie van het draagvlak. Er is daarin sprake van een dun koord waarop
gedanst moet worden.
Ik herken dit dilemma, tegelijkertijd zie ik ruimte voor maatwerk zonder dat sprake
is van willekeur of onrechtmatigheid. Het is van belang dat iedereen op gelijke wijze
toegang heeft tot uitkeringen en dat op iedereen dezelfde regels van toepassing zijn.
Aan individuele situaties moet recht worden gedaan, maar dit heeft niet per definitie
maatwerk tot gevolg. Het beleid is juist bedoeld om voor het grootste deel van de
mensen een passende oplossing te bieden. Slechts in uitzonderingsgevallen is maatwerk
aan de orde.12 Overigens merk ik op dat er binnen de geldende regels mogelijkheden zijn om mensen
individueel tegemoet te treden.13 Zo is het bijvoorbeeld van belang dat informatie verstrekt wordt op een manier die
voor de betrokkene te begrijpen is.14
Herstel van wederzijds vertrouwen
Ik herken uit de beschrijvingen en uit de signalen uit de media en politiek het beeld
dat wederzijds vertrouwen nodig is. Ik wil mij inzetten om het vertrouwen van burgers
in de overheid te herstellen, en dat kan alleen als de overheid, ook in het handhavingsstelsel,
ervan uitgaat dat mensen die een uitkering aanvragen te goeder trouw handelen.
De overheid zorgt voor bestaanszekerheid. Het uitgangspunt moet zijn dat iemand een
uitkering aanvraagt, niet om daar misbruik van te maken, maar omdat iemand (al dan
niet tijdelijk) de uitkering nodig heeft. Tegelijkertijd moet de maatschappij erop
kunnen vertrouwen dat de overheid gelden op een eerlijke manier verdeelt: wie recht
heeft op een uitkering moet die kunnen krijgen, maar er moet ook op een passende manier
worden opgetreden als iemand misbruik maakt van het stelsel. Dit zorgt voor solidariteit.
Ik ben blij dat de NSOB bovenstaande dilemma’s schetst. Voordat het handhavingsstelsel
integraal herijkt kan worden, moeten zulke fundamentele afwegingen worden gemaakt.
Ik wil daarbij al het volgende meegeven. Ik ben van mening dat een herijking in elk
geval zou moeten betekenen dat handhavers de ruimte krijgen om in de voorliggende
gevallen tot een passende oplossing te komen. Die ruimte is er in de huidige wet-
en regelgeving onvoldoende. Natuurlijk moet daarbij gewaakt worden dat iedere persoon
gelijkwaardig behandeld wordt, wat ook naar voren kwam in de beschreven dilemma’s.
Ook doet de NSOB een aantal suggesties, zoals het nader uitwerken van rechtsbescherming
en het invoeren van een proportionaliteitstoets alvorens een boete op te leggen. Deze
suggesties ga ik onderzoeken, onder andere door een toets op de uitvoerbaarheid te
doen.
Concrete knelpunten
Naast bovenstaande dilemma’s wordt in het rapport van de NSOB een aantal concrete
zaken aangegeven waar het instrumentarium knelt. Deze punten zullen gedeeltelijk in
de wetswijziging naar aanleiding van de herijking opgepakt worden, ook zijn er punten,
die ik hieronder zal benoemen, die buiten wetgeving om opgelost kunnen worden. Hier
ga ik mee aan de slag. Ik wil daarmee inzetten op een dubbele aanpak: ik kijk integraal
naar de wetgeving en de uitgangspunten daaronder, maar sluit mijn ogen niet voor zaken
die, buiten wetgeving om, alvast aangepakt kunnen worden.
Fraudedefinitie
Om te beginnen gaat de NSOB in op de discussie rond de vraag of het begrip «fraude»
gedefinieerd moet worden. De NSOB schetst ook hier een dilemma: een definitie kan
duidelijkheid geven, maar deze oplossing kan mogelijk een molensteen blijken. De vraag
wat fraude is, en dus hoe een definitie vormgegeven moet worden, is zaaks- en contextafhankelijk.
Er is niet in het algemeen te zeggen welke handelingen altijd tot fraude leiden. Het
is de vraag of een definitie voldoende ruimte biedt om nuances in persoonlijke omstandigheden
mee te nemen. Het is dus onduidelijk of een (wettelijke) definitie van fraude het
beoogde effect gaat bereiken en of het mogelijk ongewenste neveneffecten zal hebben.
Relevant is in dit verband ook dat uitkeringsinstanties verschillende kerntaken hebben
en handhaving er daar één van is. Een dergelijke definitie drukt een te zwaar stempel op
de gehele uitvoering. Vanuit uitkeringsinstanties is dan ook desgevraagd aangegeven
dat een definitie ongewenst is, binnen het huidige kader. Op dit moment zie ik daarom
geen reden om het begrip «fraude» wettelijk te definiëren. Wel ga ik ten aanzien van
het begrip «fraude» aandacht besteden aan mijn communicatie hierover. Ik ben mij bewust
van de bijklank die deze term heeft en dat het woord niet lichtzinnig gebruikt moet
worden.
Dat het introduceren van de term geen oplossing op zich is, betekent niet dat er geen
sprake is van een breder probleem. In het huidige stelsel is onvoldoende ruimte om
passend om te gaan met terugvorderingen, het opleggen van boetes en de inning van
boetes. Daarbij ga ik tevens bezien of het mogelijk is om, naast het gebruik van boetes,
maatregelen en waarschuwingen, andere interventies te introduceren. Hierover ga ik
in gesprek met mijn collega’s van BZK en J&V.
Debiteurenbeleid
De NSOB noemt ook dat UWV heeft aangegeven dat ze de termijn zouden willen verlengen
waarbinnen iemand een terugvordering en een boete moet betalen. Deze termijn is bepaald
in de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde
betalingen. Zoals aangegeven in de Stand van de Uitvoering van juli 202115 werk ik aan een integrale herziening van het debiteurenbeleid. De termijn waarbinnen
betalingsregelingen getroffen kunnen worden is daar ook onderdeel van. Onderdeel van
die integrale herziening is de ruimte voor UWV en SVB om tijdelijk in afwijking van
de Regeling betalingsregelingen van drie jaar af te spreken, in plaats van de kortere
termijn van een jaar die eerder gold in geval van vorderingen die zijn ontstaan uit
overtreding van de inlichtingenplicht. Deze tijdelijke afwijking van de Regeling wordt
de komende zes maanden uitgevoerd, waarna bezien wordt of hiermee voldoende ruimte
is gecreëerd, of dat ingrijpender wijzigingen of wijzigingen op andere gebieden van
het debiteurenbeleid nodig zijn.
Schuldhulpverlening
Daarnaast is onlangs middels een vierde nota van wijziging de inhoud van het amendement
de leden Peters (CDA) en Bruins (CU) opgenomen in de Verzamelwet SZW 2022.16 Met de voorgestelde wijziging wordt het medewerkingsverbod aan minnelijke schuldregelingen
met finale kwijting bij vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht beperkt
tot gevallen van opzet of grove schuld, als bedoeld in het Boetebesluit socialezekerheidswetten.
Dat betekent dat gemeenten, SVB en UWV de bevoegdheid krijgen om in overige gevallen
akkoord te gaan met een schuldregeling tegen finale kwijting. De beoogde datum van
inwerkingtreding is 1 januari 2022. Vanwege het zwaarwegende maatschappelijke belang
van de wijzigingen, heb ik met gemeenten (VNG), UWV en SVB gesproken over de mogelijkheden
om in de uitvoering te anticiperen op deze inwerkingtreding en een geschikte ingangsdatum
hiervoor. Naar aanleiding van dit overleg geef ik gemeenten, SVB en UWV toestemming
om per 15 november 2021 te anticiperen op de inwerkingtreding. Daarbij heb ik afgesproken
dat het aan de uitkeringsinstanties zelf is om hier al dan niet invulling aan te geven.
Moedwillig misbruik
Uitvoeringsinstanties melden ook dat er in sommige gevallen niet passend gereageerd
kan worden op moedwillig misbruik. In de Signaleringsbrief fraudefenomenen17 zijn situaties genoemd waar dit aan de orde is. Een voorbeeld daarvan zijn vervalsingen,
waar stukken van overheidsinstanties vervalst worden om een uitkering te verkrijgen.
In die gevallen is geen mogelijkheid om een bestuurlijke sanctie op te leggen, maar
kan het eventueel onrechtmatig uitgekeerde bedrag teruggevorderd worden of het delict
kan strafrechtelijk vervolgd worden. Een ander voorbeeld is het uniformeren van schorsingsmogelijkheden
binnen de verschillende werknemersverzekeringen. Het is van belang om voor iedere
uitkering voldoende mogelijkheden te hebben om een uitkering in die gevallen op te
schorten, op het moment dat er mogelijk geen recht meer bestaat. Een derde voorbeeld
is dat de medewerkingsplicht niet toereikend is: op dit moment kan het lonen om niet
mee te werken, omdat de gevolgen van medewerking groter kunnen zijn dan de gevolgen
van een weigering om mee te werken. Ik onderzoek dergelijke concrete onderwerpen om
te bezien of deze op korte termijn opgelost kunnen worden of een wetswijziging vergen.
Hoofdlijnen preventie
Als burgers niet goed weten welke informatie zij moeten doorgeven, of niet goed weten
hoe ze dat moeten doen, bestaat het risico dat zij door fouten of vergissingen de
inlichtingenplicht niet correct nakomen. Het is een verantwoordelijkheid van de overheid
om burgers die een beroep doen op de sociale zekerheid zo goed mogelijk te helpen
bij het nakomen van de inlichtingenplicht. Uitkeringsinstanties zijn hiermee continu
hard aan het werk, zoals mijn voorganger heeft aangegeven in de brief van 12 november
2020.18
Ik zie hier nog ruimte voor verbetering, met name ook op gebied van eenvoudiger wet-
en regelgeving. Ik constateer dat een kwetsbare doelgroep geconfronteerd wordt met
zeer ingewikkelde regels. Hierin is vereenvoudiging noodzakelijk. Ik ben daarom een
Team Preventie aan het oprichten dat gaat verkennen hoe wetgeving, beleid en uitvoering
beter kunnen werken voor uitkeringsaanvragers en -ontvangers. De bedoeling is dat
Team Preventie straks concrete aanbevelingen doet aan SZW en de uitvoerende instanties.
In mijn visie is dit een gezamenlijke uitdaging voor SZW en de uitvoering. Het Team
vervult hierbij een voortrekkersrol.
Ik zet in op een team van beperkte omvang met een onafhankelijke deskundige voorzitter.
Ter ondersteuning van het team wordt een panel ingericht van meedenkers en dwarsdenkers
vanuit cliëntenorganisaties, beroepsorganisaties en wetenschap. De samenstelling van
het Team Preventie en het Panel is in volle gang.
Afsluitend
Het onderzoek van de NSOB geeft aan welke dilemma’s er onder meer spelen in het handhavingsbeleid
van de sociale zekerheid en geeft de ontwikkeling in het handhavingsbeleid van de
sociale zekerheid over de laatste jaren weer. De huidige herijking van het handhavingsstelsel
is onderdeel van die ontwikkeling. De problematiek die door NSOB wordt beschreven,
leidt wat mij betreft tot de conclusie dat de herijking van het handhavingsstelsel
in de sociale zekerheid niet enkel instrumenteel aangevlogen kan worden. Het is van
belang om draagvlak voor het stelsel te behouden, maar de huidige manier waarop het
handhavingsbeleid wettelijk is vormgegeven ondermijnt dit doel.
Door enkel een aantal concrete problemen, zoals meer mogelijkheden om te waarschuwen
aan de ene kant en meer mogelijkheden om passend te reageren op opzettelijke overtredingen
aan de andere kant, op te lossen, worden onderliggende vraagstukken niet geadresseerd.
Daarom zal ik de komende tijd werken aan een integrale herijking van het handhavingsstelsel
en de uitgangspunten die daaraan ten grondslag liggen. Onderwerpen die hierbij ik
in ieder geval aan bod komen zijn:
• De inzet van zowel preventieve als repressieve middelen, waarbij ook wordt gekeken
naar alternatieve interventies;
• De mate waarin in de boeteoplegging en terugvordering rekening kan worden gehouden
met persoonlijke omstandigheden en bijzondere gevallen, waarbij gewaakt moet worden
voor willekeur;
• Concrete knelpunten zoals debiteurenbeleid en moedwillig misbruik.
Ik streef naar een gebalanceerd stelsel van handhaving, dat recht doet aan de verschillende
gedachten en belangen die spelen. Er dienen voldoende mogelijkheden te zijn om te
reageren op een manier die passend is bij het geconstateerde probleem. Hierover blijf
ik met uw Kamer en met maatschappelijke partners in gesprek en ik wil u medio volgend
jaar een meer concreet uitgewerkt (beleids)voorstel doen toekomen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid