Brief regering : Regulering arbeidsmigratie en detachering derdelanders
29 861 Arbeidsmigratie en sociale zekerheid
Nr. 75
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2021
Kamerbrief regulering arbeidsmigratie en detachering derdelanders
In het debat van 16 juni jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 89, item 3) over de Wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) heeft de Minister van SZW
uw Kamer toegezegd om nader toelichting te geven op de acties die het kabinet neemt
rondom het vraagstuk van werknemers van buiten de EU (derdelanders) die met gebruikmaking
van het recht op grensoverschrijdende dienstverlening (vrij verkeer van diensten)
vanuit één lidstaat te werk worden gesteld in één of meerdere andere EU-lidstaten
(ook wel «detachering van derdelanders» genoemd).
In deze brief ga ik op dit vraagstuk in en daarnaast reageer ik op twee moties die
hieraan raken. Het betreft de motie van de leden Van Weyenberg en Gijs van Dijk over
de Europese wet- en regelgeving over tewerkstellingsvergunningen voor werknemers van
buiten de EU1 en de motie van de leden Segers en Marijnissen over het gesprek aangaan op Europees
niveau over de regulering van arbeidsmigratie en de mogelijkheden verkennen voor een
vergunningseis voor arbeidsmigranten2.
Leeswijzer
Arbeidsmigratie (zowel intra-EU als vanuit derde landen) kan niet los gezien worden
van de Europese interne markt en de kaders die gelden voor derdelanders. Deel 1 van
deze brief gaat daarom in op de Europese interne markt, de kansen daarvan en de keerzijden
van die kansen. Deel 2 gaat in op de (on)mogelijkheden van regulering van arbeidsmigratie
intra-EU. Deel 3 gaat over de toegang van derdelanders en de detachering van derdelanders3. In deel 4 ga ik ten slotte in op de acties van het demissionaire kabinet.
1. Arbeidsmigratie en de Europese interne markt: kansen en keerzijden
Tussen de EU/EER-landen4 en Zwitserland gelden het vrije verkeer van personen en diensten, die gezamenlijk
zorgen voor het vrije verkeer van vestiging en werknemers. Deze fundamentele vrijheden
vormen – naast het vrije verkeer van goederen en kapitaal – de kernelementen van de
interne markt en zijn het fundament onder de Europese samenwerking.
Sinds de voltooiing van de interne markt in 1992 is de gemeenschappelijke markt een
ruimte zonder binnengrenzen. Goederen, personen, diensten en kapitaal kunnen, binnen
de door de Europese verdragen en regelgeving gestelde kaders, vrij circuleren. Een
goed functionerende interne markt is het belangrijkste middel van de EU om welvaart
en banen te creëren. De interne markt biedt niet alleen kansen voor burgers, consumenten
en ondernemers, maar is ook essentieel voor het concurrentievermogen van Nederland
en de EU ten opzichte van andere delen van de wereld.5
Burgers van de EU/EER-landen en Zwitserland hebben het recht om zich vrij op het grondgebied
van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven, te werken, zich te vestigen
en om diensten te verrichten. Hiervan profiteren burgers en bedrijven van alle lidstaten.
Ook Nederlandse bedrijven en burgers benutten de mogelijkheden om zich in andere EU/EER-landen
en Zwitserland te vestigen, te werken, te wonen of te studeren.
Het vrij verkeer van werknemers en van diensten maakt het relatief eenvoudig voor
burgers en ondernemers uit EU/EER-landen en Zwitserland om in Nederland aan het werk
te gaan of diensten te verrichten en de eigen levensomstandigheden en sociale positie
te verbeteren. Een belangrijke oorzaak voor arbeidsmobiliteit tussen de lidstaten
zijn de onderlinge welvaartsverschillen.
Het vrije verkeer van personen, werknemers en diensten en de vrijheid van vestiging
zijn vastgelegd in het Europees Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie (VWEU)6 en onlosmakelijk met elkaar verbonden. Door de jaren heen zijn er verschillende richtlijnen
en verordeningen vastgesteld die beogen om zowel het vrije verkeer van personen en
diensten te bevorderen, als voor een gelijk speelveld voor ondernemingen en bescherming
van werknemers te zorgen. Deze richtlijnen en verordeningen zien onder meer op de
verblijfsrechten die aan Unieburgers toekomen, de gelijke behandeling van werknemers,
de terbeschikkingstelling van werknemers in andere lidstaten (detacheringen), dienstverrichtingen
in meer algemene zin, en in meer specifieke zin, zoals bij uitzendarbeid. Het uitgangspunt
bij het vrij verkeer van werknemers is het verbod op discriminatie op grond van nationaliteit
tussen werknemers uit de EU/EER-lidstaten en Zwitserland. In lijn hiermee mag voor
burgers uit deze lidstaten geen tewerkstellingsvergunning worden vereist.7
EU-burgers uit andere lidstaten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse
(kennis)economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel
voor de continuïteit in bepaalde sectoren.8 In Nederland waren in 2018 532.660 burgers uit andere EU-lidstaten werkzaam.9 Veel van hen verrichten werk in sectoren als de logistiek, de voedingsindustrie,
de land- en tuinbouw, de bouw en het transport. Dat gebeurt ook veel via uitzenders,
volgens onderzoek in opdracht van de ABU en NBBU werkt ongeveer de helft via een uitzender.10
Bovenstaande cijfers omvatten niet alle werknemers die naar Nederland gedetacheerd
worden vanuit een andere EU-lidstaat. In de migrantenmonitor wordt namelijk uitgegaan
van de polisadministratie waarin slechts een deel van de gedetacheerden is opgenomen.
Uitspraken over de omvang van het aantal gedetacheerden zijn op basis van de migrantenmonitor
dus niet te doen.
Sinds 1 maart 2020 moeten buitenlandse dienstverrichters hun komst, de aard en duur
van de werkzaamheden die zij in Nederland verrichten, de dienstontvanger en de gedetacheerde
werknemers melden in het online meldloket. De cijfers van het meldloket bieden een
globaal beeld van de aard en omvang van detachering naar Nederland in 2020 (zie ook
Staat van Migratie 2021). Het totale aantal gemelde werknemers van februari 2020 tot
en met december 2020 betreft 315.230. Daarvan hadden 94.417 werknemers een nationaliteit
van buiten de EU, EER of Zwitserland en 220.813 een EU-nationaliteit. Dit geeft echter
een ietwat vertekend beeld voor wat betreft de verhouding tussen werknemers van binnen
en buiten de EU. Binnen deze aantallen zitten namelijk ook veel meldingen die terugslaan
op de sector internationaal wegtransport. Het betreft dan relatief veel vrachtwagenchauffeurs
van buiten de EU, EER of Zwitserland die voor korte (soms slechts enkele uren) of
langere tijd in Nederland rijden. Het totaal aantal gemelde werknemers in de sector
internationaal wegtransport bedroeg circa 264.000 in 2020, waarvan 181.000 EU-onderdanen
en 83.000 derdelanders. Van de gemelde werknemers in andere sectoren (meer dan 50.000)
was driekwart EU-onderdaan en een kwart derdelander.
Zoals ook in de Staat van Migratie aangegeven bieden deze cijfers een globaal beeld
van de aard en omvang van detachering naar Nederland in 2020. Omdat de meldingsplicht
en het meldsysteem nog nieuw zijn, moeten de cijfers die beschikbaar zijn met de nodige
voorzichtigheid worden bezien. Vermoedelijk is nog sprake van ondermelding. Ook is
van belang om op te merken dat het om gegevens gaat die de dienstverrichters en dienstontvangers
zelf hebben verstrekt. Door middel van intensieve voorlichting voor dienstverleners
en dienstontvangers, een laagdrempelig meldsysteem en de mogelijkheid om een bestuurlijke
boete op te leggen bij overtreders, wordt bevorderd dat ondernemingen de meldplicht
nakomen. Ook is de coronapandemie waarschijnlijk van invloed geweest op het aantal
meldingen. De komende tijd wordt verder gewerkt aan de verbetering van de kwaliteit
van de gegevens.
Voor arbeidsmigranten van buiten de EU (derdelanders) is de toegang wel in nationale
wet- en regelgeving vastgelegd. In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van het
aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) en positieve adviezen voor gecombineerde
vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) voor arbeidsmigranten van buiten de EU opgenomen
(afgerond op tientallen) (bron UWV, rapportage UWV uitvoering Wav).
Het aantal door UWV verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) en positieve adviezen
voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid (gvva) voor arbeidsmigranten
van buiten de EU was in 2020 9225 (afgerond op tientallen). Daarnaast komen er nog
derdelanders naar Nederland op grond van de kennismigrantenregeling, de Europese Blauwe
kaart en de ICT-regeling. Het aantal ingewilligde aanvragen op grond van deze regelingen
betreft 8.680 (inclusief de ingewilligde aanvragen «wijziging beperking» naar deze
verblijfsdoelen en afgerond op tientallen).11
Opwaartse sociaaleconomische convergentie is ook één van de beloftes van het Europese
project en de euro en essentieel voor het functioneren van de EU en de Europese Economische
en Monetaire Unie. De economische prestaties binnen de EU en EMU lopen echter nog
aanzienlijk uiteen, net als het inkomensniveau van de bevolking. Blijvende inzet van
lidstaten is nodig om de veerkracht van economieën te versterken en de sociaaleconomische
prestaties te verbeteren.
De mogelijkheden die de interne markt biedt voor arbeidsmigratie bieden dan ook kansen,
maar kennen ook keerzijden. Arbeidsmigratie heeft invloed op sociale structuren, zowel
in de werklanden als in de landen van herkomst. Zo kunnen oneerlijke concurrentie
op loonkosten en andere arbeidsvoorwaarden alsmede arbeidsomstandigheden en een beroep
op sociale stelsels de sociale samenhang in Europa en de solidariteit tussen Europese
burgers en bedrijven ondermijnen. Ook kampen herkomstlanden soms met tekorten aan
arbeidskrachten, waardoor zij arbeidskrachten werven in derde landen.
Ook in Nederland spelen diverse uitdagingen rond EU-arbeidsmigranten. Op lokaal niveau
blijkt het met name een uitdaging om huisvesting goed te regelen. Ook zijn arbeidsmigranten
in Nederland geregeld slachtoffer van oneerlijke, onveilige of ongezonde werk- en
leefomstandigheden, zoals de afgelopen jaren door de Inspectie SZW12 en het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onder leiding van Emile Roemer13 onder de aandacht is gebracht.
De onderwerpen zoals behandeld in deze brief kunnen niet los worden gezien van de
bredere ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de toenemende vergrijzing van de beroepsbevolking
in de hele Europese Unie.14 Zoals ook de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken15 stelt zijn er in Nederland en de rest van de EU structurele tekorten aan vaardigheden
in sommige economische sectoren, zoals de ICT en de gezondheidszorg. De vraagstukken
rond arbeidsmigratie vragen daarom ook om een integrale benadering.
2. Regulering arbeidsmigratie intra-EU
Zoals in deel 1 van deze brief is toegelicht geldt tussen de EU/EER -landen en Zwitserland
vrij werknemers- en dienstenverkeer. Dat betekent dat burgers uit deze landen in Nederland
mogen werken zonder werkvergunning.
Dit is op verschillende momenten bevestigd. Zo heeft het Hof van Justitie geconcludeerd
dat het vrije dienstenverkeer zich ertegen verzet dat een lidstaat een in een andere
lidstaat gevestigde ondernemer verbiedt zich tijdelijk op zijn grondgebied met zijn
personeel vrij te verplaatsen, of de verplaatsing van het betrokken personeel aan
beperkende voorwaarden te onderwerpen. Uw Kamer heeft de Raad van State16 verzocht om in kaart te brengen of het mogelijk is – en zo ja, welke mogelijkheden
het huidige Europese Unierecht biedt – om op nationaal niveau additionele regels te
stellen op het terrein van arbeidsmigratie binnen de EU.
De Raad van State concludeert in lijn met het Hof dat het Unierecht geen maatregelen
toestaat die de aantallen arbeidsmigranten afkomstig uit andere lidstaten en de duur
van deze arbeid beperken, omdat deze in strijd zijn met het verbod op discriminatie
naar nationaliteit.17 Dergelijke maatregelen zouden het vrij verkeer van werknemers en diensten aanzienlijk
aantasten. De mogelijkheden om op nationaal niveau regels te stellen over arbeidsmigratie,
door het inperken van het vrij verkeer van personen en werknemers, zijn volgens de
Raad per definitie en bewust, beperkt. Het kabinet onderschrijft de zienswijze van
de Raad.
De Raad van State stelt dat vanuit het Unierecht bezien maatregelen het meest kansrijk
zijn wanneer die niet aanknopen bij de vorm waarin arbeidsmigratie plaatsvindt, maar
bij de concrete misstanden die zich voordoen, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden,
arbeidsomstandigheden, (volks-)gezondheid of huisvesting, en het (gemeentelijk en
nationaal) toezicht daarop, respectievelijk de handhaving daarvan. Maatregelen op
deze terreinen zijn ook uit oogpunt van effectiviteit te overwegen. De Raad van State
verwijst hiervoor naar het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten.
In het licht van het voorgaande is het kabinet van mening dat het niet zinvol is opnieuw
de mogelijkheden te verkennen van een vergunningseis voor arbeidsmigranten als mogelijkheid
voor het reguleren van arbeidsmigratie. De Raad van State heeft zich hier al over
uitgesproken en dit zou alleen kunnen als het Verdrag betreffende de werking van de
EU (VWEU) wordt aangepast.
De VWEU bepalingen inzake het vrij verkeer van werknemers en het vrij verkeer van
diensten verzetten zich er immers tegen dat een vergunningseis wordt opgelegd aan
burgers die gebruik maken van het vrij verkeer van werknemers of het vrij verkeer
van diensten. De procedure voor een verdragswijziging is lang en zwaar en vergt de
instemming van alle andere lidstaten. Een dergelijke wijziging is bovendien niet per
definitie in het voordeel van Nederlandse werknemers. Die zouden dan immers óók makkelijker
geweerd kunnen worden in andere EU-landen. Als de procedure van een verdragswijziging
eenmaal wordt gestart, zouden andere lidstaten bovendien ook andere voorstellen voor
wijziging kunnen inbrengen die niet in het Nederlandse belang zijn.
Zoals hierna (deel 4) aan bod zal komen, werkt het kabinet samen met andere EU-lidstaten
onder andere aan de aanpak van misstanden, aan het krijgen van inzicht in de criteria
voor toegang tot arbeid en aan het verbeteren van grensoverschrijdende handhaving,
onder meer door bilaterale en multilaterale afspraken over grensoverschrijdende handhaving.
Het kabinet geeft op deze wijze invulling aan de motie van de leden Marijnissen en
Segers.
3. Toegang van derdelanders en detachering van derdelanders
Nationale toegangsregels voor derdelanders
Het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid voor migranten van buiten de EU/EER en Zwitserland
is neergelegd in de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en erop gericht om het aanbod van
arbeidskrachten uit de landen van herkomst af te stemmen op de behoeften van de Nederlandse
arbeidsmarkt. Bij het vervullen van vacatures wordt prioriteit gegeven aan werkzoekenden
binnen Nederland, de EER of Zwitserland (het «prioriteitgenietend aanbod»). Als een
werkgever iemand van buiten de EER of Zwitserland in dienst wil nemen, is in principe
een tewerkstellingsvergunning (twv) of gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid
(gvva) nodig. Bij een aanvraag voor een twv voert het UWV een arbeidsmarkttoets uit.
Het UWV beoordeelt of er voldoende prioriteitgenietend aanbod aanwezig is en de werkgever
moet de vacature tijdig melden bij het UWV en kunnen aantonen dat hij voldoende inspanningen
heeft verricht om kandidaten binnen Nederland en de EU/EER te werven.
Op 28 september 2021 (Kamerstuk 35 680) heeft de Eerste Kamer ingestemd met een wetsvoorstel voor aanpassing van de Wet
arbeid vreemdelingen. Met dit wetsvoorstel wordt de maximale duur van een tewerkstellingsvergunning
gewijzigd van één jaar naar ten hoogste drie jaar. Verder bevat het wetsvoorstel onder
andere een aantal wijzigingen om oneerlijke concurrentie tegen te gaan en de positie
van buitenlandse werknemers in relatie tot hun werkgevers versterken. De beoogde datum
van inwerkingtreding is 1 januari 2022.
Het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid is uitnodigend voor arbeidsmigranten die een
bijdrage kunnen leveren aan de Nederlandse kenniseconomie. Voor deze groep bestaan
speciale regelingen die een meer eenvoudige en snellere toegang faciliteren, zoals
de kennismigrantenregeling.
Europese toegangsregels voor derdelanders
De afgifte van tewerkstellingsvergunningen voor werknemers van buiten de EU/EER is
primair een bevoegdheid van de lidstaten. De criteria voor afgifte van tewerkstellingsvergunningen
worden gesteld door de nationale wetgeving van lidstaten. Lidstaten kunnen daarmee
inspelen op de behoeften van hun arbeidsmarkt.
Er bestaan echter enkele EU-richtlijnen, die toegang voor met name kennismigranten
faciliteren. Voorbeelden zijn de Europese Blauwe Kaart18 (gericht op hooggekwalificeerde kennismigranten), de richtlijn voor (wetenschappelijk)
onderzoekers19 en de richtlijn voor intra corporate transferees (ICT)20, waarmee leidinggevenden, specialisten en trainees kunnen worden overgeplaatst naar
een Nederlandse vestiging van het internationale bedrijf waar zij in dienst zijn.
De richtlijn langdurig ingezetenen21 geeft daarnaast langdurig ingezetenen derdelanders in de EU de mogelijkheid onder
bepaalde voorwaarden in een andere, tweede lidstaat te wonen en werken. De Seizoensarbeidersrichtlijn22 biedt derdelanders de mogelijkheid om tijdelijk in de EU werken als seizoensarbeider.
Voor beide richtlijnen geldt echter dat de ontvangende lidstaat een arbeidsmarkttoets
mag uitvoeren. Tot dusverre zijn er geen derdelanders toegelaten tot Nederland op
grond van de Seizoensarbeidersrichtlijn, omdat de arbeidsmarkttoets altijd heeft uitgewezen
dat er prioriteitgenietend aanbod aanwezig is.
Verder voorziet de Single Permit richtlijn23 in één aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid
(GVVA) voor arbeidsmigranten buiten de EU.
Detachering van derdelanders
Zoals ook de Raad van State aangeeft, staat het Unierecht niet toe dat lidstaten tewerkstellingsvergunningen
eisen voor de tewerkstelling (detachering) van personen uit derde landen, wanneer
de onderneming waarvoor zij werkzaam zijn al in een andere lidstaat die tewerkstelling
heeft geregeld. Het kabinet deelt in deze de zienswijze van de Raad van State.24 Lidstaten mogen wel nagaan of een dienst verrichtende onderneming de vrijheid van
dienstverrichting niet voor een ander doel dan de betrokken dienst gebruikt (schijnconstructies).
Van belang is verder dat de detachering van tijdelijke duur is en dat gedetacheerde
werknemers niet toetreden tot de arbeidsmarkt van die andere lidstaat. Gedetacheerde
derdelanders hebben immers geen zelfstandig recht om zich in andere lidstaten te vestigen
en daar te werken. Gedetacheerde derdelanders mogen alleen als werknemer van een dienstverrichter
in een andere lidstaat actief zijn: die mogelijkheid vloeit voort uit het recht op
de vrijheid van dienstverrichting van hun werkgever. Net als bij de detachering van
EU-burgers moeten derdelanders via het meldloket gemeld worden. Ook zijn de Nederlandse
arbeidswetten onverkort van toepassing op de detachering van derdelanders.
De laatste jaren is waarneembaar dat het aantal derdelanders dat in Nederland werkzaam
is door detachering in het kader van het vrij verkeer van diensten groeit. Het gaat
nu nog om relatief beperkte aantallen, maar de waargenomen groei in de inzet van gedetacheerde
derdelanders baart zorgen. Daarbij past de kanttekening dat het nog steeds om relatief
kleine aantallen gaat afgezet tegen het aantal burgers afkomstig uit de EU/EER en
Zwitserland dat in Nederland werkzaam is. De cijfers over 2020 zijn eerder benoemd
onder deel 1 van deze brief en worden jaarlijks in de Staat van Migratie gepresenteerd.
De detachering van derdelanders in het kader van het vrij verkeer van diensten vraagt
om de volgende redenen aandacht:
1) De sturing op de toegang van derdelanders is hierdoor beperkt
De controle die lidstaten hebben om zelf te bepalen welke categorieën derdelanders
toegang verkrijgen tot de arbeidsmarkt is hierdoor beperkt. De in de Wav opgenomen
regels omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt voor derdelanders zijn toegesneden op
de behoeften van de Nederlandse arbeidsmarkt en beogen verdringing van prioriteitgenietend
aanbod te voorkomen. Zoals eerder toegelicht wordt bij een verzoek om in aanmerking
te komen voor een tewerkstellingsvergunning of GVVA, door het UWV onder andere getoetst
of er geen prioriteitgenietend aanbod aanwezig is in Nederland en EU/EER-landen of
Zwitserland. Die toetsing vindt bij detachering van derdelanders niet plaats. Zoals
hiervoor geschetst staat het Unierecht immers niet toe dat Nederland een tewerkstellingsvergunning
eist als deze al is verkregen in een andere lidstaat.
2) Gedetacheerde derdelanders verkeren in een kwetsbare positie
Werknemers uit derde landen die via een andere lidstaat gedetacheerd worden zijn vaker
laagopgeleid en afhankelijk van hun werkgever voor het verkrijgen van een visum/tewerkstellingsvergunning.
Net als alle arbeidsmigranten aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn zij daarmee
kwetsbaarder. Ook betalen zij soms wervingskosten waardoor zij beginnen met een schuld.
Door hun achtergrond en taalbarrières zijn zij bovendien vaak niet goed op de hoogte
van hun rechten en plichten. Dat maakt hen extra kwetsbaar voor onderbetaling, misleiding,
lange werktijden en andere vormen van misbruik.25
3) Complexe handhaving
Het feit dat de dienstverrichter niet in Nederland is gevestigd en diens personeel
van buiten de EU/EER of Zwitserland afkomstig is, maakt de handhaving van de arbeidswetten,
zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw)
tijdrovend en complex.
4. Acties van het kabinet
De inzet van Nederland rondom arbeidsmigratie is de afgelopen jaren gericht op een
diepere en eerlijkere interne markt. Deze inzet richt zich meer specifiek op het wegnemen
van ongerechtvaardigde belemmeringen voor het bedrijfsleven en bescherming van werknemersrechten
door concurrentie op innovatie en kwaliteit en niet op arbeidsvoorwaarden. Het kabinet
hecht aan het verbeteren van de voorwaarden waaronder arbeidsmigratie plaatsvindt:
gelijk loon voor gelijk werk op de gelijke plaats en het tegengaan van arbeidsuitbuiting
en slechte arbeidsomstandigheden.
Hiertoe zijn, mede dankzij de inzet van Nederland, goede stappen gezet met onder meer
de aanpassing van de Europese regels rond grensoverschrijdende arbeid, zoals de handhavingsrichtlijn,
de herziene detacheringsrichtlijn, de oprichting van het Platform Zwartwerk en de
oprichting van de Europese Arbeidsautoriteit (ELA).
Zoals aangegeven in de kabinetsreacties op de adviezen van het Aanjaagteam wil het
kabinet langs die lijnen de misstanden aanpakken. Deze inzet wordt onderschreven door
de voorlichting van de Raad van State, zoals opgemerkt onder deel 3 van de brief.
Onderdelen uit die agenda die bijdragen aan betere grip op arbeidsmigratie betreffen
bijvoorbeeld de registratie van EU-arbeidsmigranten, het certificeren van de uitzendbranche
en het versterken van het toezicht op misstanden.
Onderstaand wordt ingegaan op enkele stappen die het kabinet reeds in heeft gezet
rond arbeidsmigratie in bredere zin en acties rondom de detachering van derdelanders
specifiek.
1. Nationaal
Het kabinet zet in op de verdere implementatie van de aanbevelingen van het Aanjaagteam
bescherming arbeidsmigranten. Daarmee wordt een groot aantal maatregelen getroffen
om de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten, inclusief derdelanders, te
verbeteren. Zoals de Raad van State aangeeft is dit een kansrijke aanpak. In dit kader
wordt ook meer samengewerkt tussen de verschillende overheidslagen om vraagstukken
en/of knelpunten rondom arbeidsmigratie op regionaal en lokaal niveau op te lossen.
Zo heeft het Ministerie van BZK een handreiking huisvesting van arbeidsmigranten laten
opstellen en zal per 2022 een expertteam starten dat lokale overheden kan ondersteunen
bij het maken van beleid over EU-arbeidsmigratie. Op die manier worden overheden die
minder capaciteit en/of expertise hebben geholpen met het maken van goed beleid op
dit thema.
Het kabinet werkt samen met andere EU-lidstaten aan thema’s zoals de informatievoorziening
aan burgers over werken en wonen in Nederland, de aanpak van misstanden en het krijgen
van inzicht in de criteria voor toegang tot arbeid en grensoverschrijdende handhaving.
Er vindt overleg plaats met ambassades over informatievoorziening aan kwetsbare burgers
en hun terugkeer naar hun herkomstland als zij in problemen zijn gekomen.
De samenwerking met andere EU-lidstaten kan ook gestalte krijgen in een bilaterale
overeenkomst of een verdrag met afspraken over grensoverschrijdende handhaving. Zo
zijn er met een aantal landen afspraken vastgelegd over de samenwerking tussen arbeidsinspecties,
bijvoorbeeld bij de aanpak van fraude en misbruik. Bilateraal vindt ook uitwisseling
plaats over de detachering van derdelanders. Ook voor afspraken met andere lidstaten
geldt dat deze moeten blijven binnen de Unierechtelijke juridische kaders.
2. Europees
De aanpak van grensoverschrijdende misstanden vergt grensoverschrijdende samenwerking.
De ELA is in 2019 opgericht en ondersteunt de samenwerking en uitwisseling van informatie
tussen de toezichthouders in de verschillende lidstaten. De ELA biedt ook ondersteuning
bij gezamenlijke grensoverschrijdende toezichtscontroles. Vanuit de verschillende
lidstaten zijn nationale liaison officers (NLO’s) bij de ELA gedetacheerd. Het NLO-netwerk
kan dankzij de goede nationale contacten zaken snel oppakken. Via dit netwerk zijn
al verschillende resultaten geboekt in de operationele contacten tussen inspectiediensten
in de lidstaten.
De ELA bevordert de samenwerking tussen EU-landen, faciliteert en coördineert gezamenlijke
inspecties, maakt analyses en risicobeoordelingen, en bemiddelt in geschillen tussen
EU-landen op het gebied van grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit. Ook het tegengaan
van ongewenste effecten van grensoverschrijdende arbeid door derdelanders valt onder
de reikwijdte van deze aanpak. De ELA versterkt daarmee de internationale samenwerking
en de aanpak van misstanden bij grensoverschrijdende detachering.
Nederland heeft als eerste lidstaat in samenwerking met de ELA en met Polen een gezamenlijke
inspectie georganiseerd. Onlangs heeft de Nederlandse Inspectie SZW met diverse Europese
landen een gezamenlijke inspectie in het internationaal wegtransport in België uitgevoerd.
De Inspectie SZW heeft begin oktober jl. in samenwerking met de ELA een bijeenkomst
georganiseerd met vertegenwoordigers van inspectiediensten uit vijf Europese landen
om ervaringen te delen en te bespreken hoe kan worden omgegaan met de ongewenste effecten
van grensoverschrijdende arbeid door derdelanders. De resultaten worden gedeeld met
de ELA.
De ELA heeft eerder deze maand besloten tot oprichting van een werkgroep die zich
richt op de problematiek die samenhangt met de grensoverschrijdende detachering van
derdelanders. Dit bevestigt dat dit onderwerp ook nadrukkelijk de aandacht van de
ELA heeft.
Aanvullende acties gericht op de detachering van derdelanders
Bij een aantal gelegenheden heeft het kabinet, in lijn met de motie-Van Weyenberg/Gijs
van Dijk, het specifieke vraagstuk van gedetacheerde derdelanders in Brussel aan de
orde gesteld, onder meer in een overleg met ambtenaren van de Europese Commissie in
juli 2020. In het Comité Posting of Workers dat in september 2020 plaatsvond is vervolgens
met de lidstaten en EU-vertegenwoordigers van sociale partners gesproken over de detachering
van derdelanders. Ook in het comité over de dienstenrichtlijn is aandacht gevraagd
voor de detachering van derdelanders. Bij deze gelegenheden zijn de zorgen die in
Nederland leven onder de aandacht van zowel de Europese Commissie als de lidstaten
gebracht. Het doel daarvan was tevens om te peilen of deze zorgen ook bij de Europese
Commissie en andere lidstaten leven. Nederland zal hier aandacht voor blijven vragen.
Tot nu toe waren de reacties van de gesprekspartners in de Brusselse vergaderingen
(zowel Commissie als lidstaten) terughoudend. Dat is geen reden om af te zien van
verdere agendering binnen de EU, maar maakt duidelijk dat we hier nog helemaal aan
het begin van een proces staan.
Mede op verzoek van Nederland zal de Europese Commissie in 2022 een studie publiceren
over detachering in het kader van het vrij verkeer van diensten in brede zin, inclusief
derdelanders. Dit onderzoek wordt momenteel voorbereid door de Katholieke Universiteit
Leuven in samenwerking met onderzoeksinstituten uit een aantal lidstaten die voor
die lidstaten het fenomeen van detachering in kaart brengen. De resultaten van dit
onderzoek kunnen input vormen voor verdere beleidsvorming en een gerichte Europese
inzet om misstanden aan te pakken.
5. Conclusie
In deze brief heb ik uiteengezet hoe het juridisch kader rondom de regulering van
arbeidsmigratie en meer specifiek de detachering van derdelanders momenteel werkt,
waarbij ik tevens ben ingegaan op de eerdere voorlichting van de Raad van State die
over dit onderwerp is verschenen en de acties die het kabinet heeft genomen. Daarbij
zet het kabinet, in lijn met de voorlichting van de Raad van State, voornamelijk in
op het aanpakken van de concrete misstanden.
Hoewel de detachering van derdelanders binnen de juridische kaders valt, baart het
verschijnsel mij wel zorgen om de hierboven uiteengezette redenen. Niet alleen omdat
we hierdoor minder grip hebben op (arbeids)migratie vanuit derde landen, maar ook
omdat het kan gaan om mensen in een kwetsbare positie. Het gaat nu nog om relatief
beperkte aantallen, maar er zit een waargenomen groei in de inzet van gedetacheerde
derdelanders. Dat baart zorgen. In het debat over de herziening van de Wet arbeid
vreemdelingen heb ik aangegeven dat er geen ruimte is om het fenomeen te reguleren
en in deze brief heb ik aangegeven dat het kabinet het gesprek over dit onderwerp
in den brede aangaat. Daarbij ligt het voor de hand eerst de bestaande handhavingspraktijk
te versterken, en daarbij de internationale samenwerking te zoeken. De ELA ziet dit
ook uitdrukkelijk als een belangrijke taak.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid