Brief regering : Reactie op moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 556
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2021
Hierbij informeer ik uw Kamer over mijn invulling van enkele moties en toezeggingen
en over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van gewasbescherming.
Ik heb uw Kamer in het tweeminutendebat over de Landbouw- en Visserijraad van 11 en
12 oktober 2021 op 7 oktober jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 9, item 4) gezegd waarom ik de aangenomen motie van het lid Vestering heb ontraden (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1346). In deze motie wordt de regering verzocht, kwantitatieve tussendoelen te stellen
voor de uitfasering van het gebruik van pesticiden, aangevuld met een plan om boeren
te helpen bij de benodigde omschakeling. We zijn bezig met het realiseren van de strategische
doelen van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Een van deze
strategische doelen is nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder
residuen op voedselproducten. Zoals ook tijdens het debat aan uw Kamer gemeld zal
ik, gelet op de demissionaire status van het kabinet, buiten de reeds lopende acties
onder het Uitvoeringsprogramma Gewasbescherming, geen nieuwe acties in gang zetten.
Gezondheid
Het waarborgen van de volksgezondheid is een van de kernpunten van mijn beleid ten
aanzien van gewasbeschermingsmiddelen. Ik informeer uw Kamer hierbij over de recente
ontwikkelingen.
Azolen
De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer begin dit jaar mede namens
mij geïnformeerd over de stand van zaken rond de ontwikkeling van resistentie bij
Aspergillus fumigatus tegen azolenhoudende gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 529). In aanvulling daarop kan ik u melden dat het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden (hierna: Ctgb) met de verschillende betrokken partijen heeft gewerkt aan
het zoeken naar mogelijkheden om resistentieontwikkeling in de afvalhopen van bloembollen
te voorkomen. Dit heeft ertoe geleid dat de voorschriften voor het gebruik van azolenhoudende
middelen zijn aangescherpt voor de bloembollenteelt. Deze aanscherping leidt ertoe
dat bloembollenafval nog maar maximaal twee weken afgedekt mag worden opgeslagen en
moet worden afgevoerd naar een afvalverwerkingsbedrijf. Dit afvalverwerkingsbedrijf
zorgt ervoor dat het afval zo spoedig mogelijk wordt verbrand, vergist of gecomposteerd.
Er is daarnaast afgesproken om te monitoren wat de effecten van deze aanscherping
zijn. Ik zal dit financieel ondersteunen.
Ook heeft het kabinet de Europese Commissie vorig jaar schriftelijk verzocht een integraal
plan van aanpak te ontwikkelen voor het probleem van resistentie gerelateerd aan het
gebruik van azolenhoudende gewasbeschermingsmiddelen in combinatie met langdurige
en ongecontroleerde opslag van agrarische en natuurlijke (rest)producten (Kamerstuk
27 858, nr. 508). De Europese Commissie heeft inmiddels een breed mandaat aan EFSA1, ECHA2, EMA3 en ECDC4 in voorbereiding met het verzoek een gezamenlijk wetenschappelijk advies op te stellen
over de impact van niet-medisch gebruik van azolen op de ontwikkeling van resistentie
bij Aspergillus spp.
Blootstelling omwonenden
De Minister voor Medische Zorg en Sport en ik vinden het belangrijk dat de eventuele
langetermijngevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in kaart gebracht
worden. We hebben in lijn met de motie van de leden Bromet en Thijssen (Kamerstuk
27 858, nr. 545) het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM) opdracht gegeven
een aantal mogelijkheden op praktische haalbaarheid te onderzoeken. Het RIVM zal onderzoeken
of het benutten van databestanden waarin informatie is opgenomen over eventuele gezondheidseffecten
tot de mogelijkheden behoort, zoals bijvoorbeeld:
• het uitvoeren van een longitudinaal cohortonderzoek door koppeling van vragenlijsten
van de Gezondheidsenquête en/of de Gezondheidsmonitor aan bij Centraal Bureau voor
de Statistiek beschikbare gezondheidsgegevens (zoals sterfte aan of medicijngebruik
voor specifieke aandoeningen);
• het uitvoeren van een longitudinaal cohortonderzoek via de Nivel huisartsenregistratie,
waarbij wordt uitgezocht of het mogelijk is op een gestandaardiseerde wijze acute
klachten en chronische aandoeningen te registreren.
Ook wordt gekeken naar de mogelijkheden tot het uitvoeren van onderzoeken naar de
relatie van het voorkomen van bepaalde ziekten en het wonen in de nabijheid van specifieke
landbouwpercelen, zoals de ziekte van Parkinson en leukemie.
Op basis van deze verkenning zullen we kijken wat de beste optie is. We zullen uw
Kamer naar verwachting in het voorjaar van 2022 hierover informeren.
Ik heb in het mondelinge vragenuur op 5 oktober jl. (Handelingen II 2020/22, nr. 7, item 2) toegezegd uw Kamer begin november het rapport van het RIVM te sturen met daarin
de uitkomst van een verkenning naar de mogelijkheden om de risicobeoordeling bij de
goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren met betrekking
tot neurotoxiciteit.
Ik zal in de begeleidende brief aangeven hoe ik de uitkomst van het rapport ga gebruiken
in relatie tot het Europese proces voor het verder aanscherpen van de beoordelingscriteria.
Stoffen
Glyfosaat
De «Assessment Group on Glyphosate» (hierna: AGG) bestaande uit de bevoegde autoriteiten
van Frankrijk, Hongarije, Nederland en Zweden heeft op 15 juni jl. het beoordelingsrapport
over de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat afgerond. De uitkomst hiervan
is:
• De werkzame stof glyfosaat voldoet aan de goedkeuringsvereisten zoals deze in Verordening
(EG) 1107/2009 staan;
• De AGG stelt voor om de werkzame stof glyfosaat niet te classificeren als carcinogeen,
mutageen of reprotoxisch;
• De AGG stelt voor om de werkzame stof glyfosaat wel te classificeren als schadelijk
voor de ogen (categorie 1) en chronisch gevaar voor het aquatisch milieu (categorie
2). Op dit moment is glyfosaat al zodanig geclassificeerd;
• De werkzame stof glyfosaat is volgens de AGG niet hormoonverstorend;
• De AGG constateert dat er nog «data gaps» zijn voor met name ecotoxicologie. De aanvragers
worden gedurende het vervolgproces in de gelegenheid gesteld om aanvullende gegevens
aan te leveren5.
De volgende stappen in het proces richting besluitvorming eind 2022 zijn de publieke
consultatie van het rapport van de AGG, de consultatie van de bevoegde autoriteiten
in de lidstaten en het advies van EFSA met daarin de conclusies van de risicobeoordeling.
De verwachting is dat de Europese Commissie in het najaar van 2022 – meenemend de
uitkomsten van bovenstaande consultaties en adviezen – met een voorstel komt over
het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring van de werkzame stof glyfosaat. Aan
de hand daarvan zullen de lidstaten hun standpunt moeten bepalen.
Momenteel loopt de publieke consultatie van het rapport van de AGG. Een ieder kan
tot 22 november 2021 van de mogelijkheid gebruik maken om daar een reactie op te geven6.
Mest
Ter uitvoering van de motie van de leden Wassenberg en Graus (Kamerstuk 35 616, nr. 10) heb ik het Louis Bolk Instituut verzocht te verkennen welke wetenschappelijke informatie
bekend is over de verspreidingsroutes van residuen van gewasbeschermingsmiddelen in
krachtvoer naar mest en mogelijk de bodem, de effecten van deze residuen op insecten
(zoals mestkevers in koeienvlaaien) en de gevolgen van deze effecten voor het voedselaanbod
van weidevogels. Op basis hiervan zal blijken of er voldoende kennis beschikbaar is
om uitspraken te doen over die effecten en of er kennislacunes zijn. Ik verwacht uw
Kamer in het najaar te kunnen informeren over de uitkomst van het onderzoek.
Natuurgebieden
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en ik hebben uw Kamer
toegezegd om te verkennen of een pilot naar (maximale) toxiciteitsdruk in kwetsbare
gebieden tot de mogelijkheden behoort. Gezien de complexiteit van het vraagstuk is
de afgelopen maanden verkend hoe deze pilot het best kan worden uitgevoerd. Inmiddels
is het RIVM gevraagd om op basis van bestaande datasets een eerste aanzet tot zo’n
methodiek op te stellen, welke dan – in pilotvorm – getoetst zal worden, mede op basis
van metingen, in een aantal nog nader te bepalen gebieden. De resultaten van dit project
worden eind 2022 verwacht.
Rijksvastgoedbedrijf
Er is tijdens het VAO gewasbeschermingsmiddelen op 20 mei 2021 (Handelingen II 2020/21,
nr. 78, item 17) een motie ingediend door het lid Bromet c.s. waarin de regering wordt verzocht om
per direct het gebruik van glyfosaat te stoppen op rijksgronden die in eigen beheer
zijn en bij het (opnieuw) verpachten van gronden aan landbouwbedrijven voortaan de
clausule op te nemen dat deze uitsluitend voor biologische landbouw gebruikt mogen
worden (Kamerstuk 27 858, nr. 544). Deze motie is aangehouden, om de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
(BZK) de gelegenheid te geven hierop schriftelijk te reageren. De staatssecretaris
heeft dit inmiddels gedaan (Kamerstuk 27 858, nr. 550).
Toelatingsbeleid
Verordening (EG) 1107/2009 regelt dat werkzame stoffen alleen worden goedgekeurd en
gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als er geen onacceptabele risico’s
zijn voor mens, dier en milieu. Dit moet blijken uit een wetenschappelijke risicobeoordeling
op basis van Europees geharmoniseerde richtsnoeren. Deze richtsnoeren worden geactualiseerd
op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Dit leidt ertoe dat de goedkeurings-
en toelatingsprocedure steeds verfijnder en ook strenger wordt.
Ik heb – mede op verzoek van uw Kamer – in de afgelopen periode twee nieuwe vraagstukken
schriftelijk onder de aandacht van de Europese Commissie gebracht, namelijk het introduceren
van een veiligheidsfactor en aandacht voor het gestapeld gebruik.
Cumulatie
Ik heb de Europese Commissie in lijn met de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk
35 570 XIV, nr. 49) verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het
risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda
van het SCoPAFF te plaatsen. De Europese Commissie heeft in haar reactie aangegeven
dit onderwerp te zullen bespreken met de lidstaten in de «Post approval issues working
group». De uitkomst van deze bespreking zal onder de aandacht worden gebracht van
het SCoPAFF. Ambtelijk wordt het gesprek met de Europese Commissie hierover voortgezet,
waarbij mijn inzet erop gericht blijft om een veiligheidsfactor te introduceren.
Gestapeld gebruik
Ik heb conform mijn toezegging de problematiek van het gestapeld gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
onder de aandacht gebracht bij de Europese Commissie. Ik heb van de gelegenheid gebruik
gemaakt om de Europese Commissie te informeren over de wijze waarop het College voor
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) hiermee omgaat. Het
Ctgb heeft recent maatregelen genomen om het gestapeld gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
tegen te gaan voor vier werkzame stoffen (abamectine, deltamethrin, esfenvaleraat
en chlorantraniliprole) om de overschrijdingen van de toelatingsnorm in oppervlaktewater
terug te dringen.
Ik ben voorstander van een geharmoniseerde aanpak en heb de Europese Commissie verzocht
dit onderwerp op de agenda van het SCoPAFF te zetten. Een bespreking in het SCoPAFF
kan namelijk leiden tot inzichten in de wijze waarop andere lidstaten omgaan met deze
problematiek. De Europese Commissie heeft in haar reactie aangegeven bereid te zijn
om dit onderwerp te bespreken met de lidstaten, maar desalniettemin van mening te
zijn dat Verordening (EG) 1107/2009 de lidstaten voldoende handvatten biedt om de
problematiek van het gestapeld gebruik aan te pakken. Het gesprek hierover met de
EC zal op ambtelijk niveau worden voortgezet.
Er zijn daarnaast nog enkele andere onderwerpen die raken aan het toelatingsbeleid.
Hierop ga ik hieronder in.
Beoordelingscapaciteit
Ik vind het belangrijk dat de beoordelingscapaciteit van de lidstaten in de Europese
Unie zodanig is, dat de (her)beoordelingen van de werkzame stoffen en de gewasbeschermingsmiddelen
op basis van goedkeurde werkzame stoffen tijdig kunnen worden afgerond. Dit zal ertoe
leiden dat de noodzaak om over te gaan tot procedurele verlenging van de goedkeuring
van werkzame stoffen veel kleiner wordt. Ook de Europese Commissie heeft dit probleem
erkend en heeft in het kader van de REFIT voorstellen gedaan om het beoordelingsproces
te verbeteren zonder daarvoor Verordening (EG) 1107/2009 te hoeven wijzigen. Daarnaast
heeft de Europese Commissie een financiële bijdrage van 10 miljoen euro beschikbaar
gesteld voor het verruimen van de beoordelingscapaciteit van de lidstaten. Nederland
heeft de Europese Commissie geadviseerd om dit budget vooral aan te wenden voor een
transitie van bevoegde autoriteiten in andere lidstaten naar een kostendekkende structuur,
zoals het Ctgb die hanteert, waardoor deze lidstaten hun beoordelingscapaciteit op
orde kunnen brengen.
De motie van het lid Vestering verzoekt de regering bij de Europese Commissie aan
te dringen op een spoedige verruiming van de beoordelingscapaciteit voor pesticiden
bij de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), zodat deze het werk van
de overbelaste beoordelende lidstaten kan overnemen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286). Het uitvoeren van de wetenschappelijke risicobeoordeling voor de goedkeuring van
werkzame stoffen is een taak van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en niet
van EFSA. Om EFSA deze taak te geven moet Verordening (EG) 1107/2009 worden gewijzigd.
Dat is een langdurig proces. Ik acht het dan ook zinvoller om in te zetten op verruiming
van de beoordelingscapaciteit bij andere lidstaten, zoals ik hierboven heb geschetst.
Dat is een snellere route.
Chronische effecten
De voorgeschreven wetenschappelijke risicobeoordeling voor werkzame stoffen moet leiden
tot een uitspraak over de eventuele risico’s voor mens, dier en milieu op de korte
en de lange termijn. Dit betekent dat er zowel naar acute als naar chronische effecten
wordt gekeken. De motie van het lid Van Esch verzoekt de regering op Europees niveau
te pleiten voor het standaard verplicht opnemen van deze testen op chronische effecten
in de toelatingsprocedure voor pesticiden (Kamerstuk 35 570 XVI, nr. 189), Het gaat hierbij specifiek om de aspecten hormoonverstoring en schade aan het immuunsysteem
door blootstelling aan chemische stoffen bij de ontwikkeling van jonge en ongeboren
kinderen. Hierin is reeds voorzien. De aspecten hormoonverstoring en ontwikkelingstoxiciteit
worden op dit moment al standaard meegenomen. Het aspect immunotoxiciteit wordt op
dit moment getrapt meegenomen. In de standaard te leveren studies voor chronische
toxiciteit en ontwikkelingstoxiciteit wordt ook gekeken naar mogelijke immunotoxische
effecten. Wanneer dergelijke effecten worden geobserveerd, moeten specifieke proefdierstudies
voor immunotoxiciteit aanvullend worden geleverd. Het standaard vragen van deze specifieke
proefdierstudies voor immunotoxiciteit heeft geen toegevoegde waarde en is vanuit
mijn beleid om het aantal proefdierstudies te verminderen niet gewenst.
Transparantie
Ik vind transparantie over de besluitvorming ten aanzien van gewasbescherming van
groot belang en informeer uw Kamer dan ook altijd vooraf over de standpunten die ik
voornemens ben in te nemen in het SCoPAFF. Ik heb echter geen invloed op de transparantie
van de andere lidstaten en de Europese Commissie op dit punt. Ter uitvoering van de
motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1265) heb ik de Europese Commissie schriftelijk verzocht de stemposities van lidstaten
in het SCoPAFF openbaar te maken. De Europese Commissie heeft aangegeven voorstander
te zijn van transparantie, maar dat dit op dit moment niet mogelijk is op grond van
Verordening (EU) 182/2011; de zogenaamde Comitologieverordening. De Commissie heeft
aangegeven voorstellen tot wijziging van deze verordening te hebben ingediend.
Toezicht
Ik vind het belangrijk dat iedereen zich aan wet- en regelgeving houdt. Dit geldt
uiteraard ook voor de wet- en regelgeving op het terrein van de handel, distributie
en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, omdat niet-naleving kan leiden tot risico’s
voor mens, dier en milieu.
Illegale handel
Ik heb in het VAO gewasbeschermingsmiddelen van 20 mei jl. toegezegd uw Kamer te informeren
over wat de NVWA samen met andere organisaties al doet op het gebied van het opsporen
van illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen en om vervolgens te kijken wat er
verder nodig is om deze handel nog actiever te kunnen opsporen. Dit ter uitvoering
van de motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 27 858, nr. 549).
Het opsporen en aanpakken van illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen is al meerdere
jaren één van de prioriteiten van de NVWA binnen het domein gewasbescherming. De afdeling
inspectie richt zich vooral op de handel en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Als er sprake is van illegale handel of gebruik dan kan dit ook leiden tot kleinschalige
strafrechtelijke onderzoeken. Een voorbeeld hiervan is het opstarten van een aantal
onderzoeken, waarbij grote hoeveelheden illegale gewasbeschermingsmiddelen werden
aangetroffen bij teeltbedrijven. Zo nodig wordt de Inlichtingen- en Opsporingsdienst
van de NVWA hierbij betrokken. Deze afdeling doet met name grootschalig onderzoek
naar de illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen en de criminele netwerken daarachter.
Deze twee taken vullen elkaar aan.
De NVWA werkt in Nederland samen met het openbaar ministerie, de politie, de douane
en waterschappen en eventueel andere relevante partijen, zoals omgevingsdiensten,
en wisselt gegevens met hen uit. Een voorbeeld hiervan is de selectie van zendingen
door de douane op basis van risicoprofielen die de NVWA vervolgens inspecteert.
De NVWA werkt ook buiten Nederland samen bij de aanpak van fraude met gewasbeschermingsmiddelen.
Een voorbeeld hiervan is de bijdrage van de NVWA aan de jaarlijkse operatie Silver
Axe die onder coördinatie van Europol valt. Silver Axe richt zich op de aanpak van
de handel in illegale gewasbeschermingsmiddelen, waarbij politie- en inspectiediensten,
de sector en medeoverheden zijn betrokken.
Ik heb de NVWA gevraagd om te kijken wat er verder nodig is om illegale handel nog
actiever te kunnen opsporen. De NVWA heeft aangegeven dit op te pakken en voor het
einde van dit jaar af te ronden. Ik zal uw Kamer daarover vervolgens informeren.
Toepassingscontroles
De NVWA heeft – zoals toegezegd in mijn brief van 20 mei 2020 – een analyse uitgevoerd
naar de achterliggende redenen van niet naleving van de wet- en regelgeving door agrarische
ondernemers bij het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in de open teelten, zoals
driftreducerende technieken en kantdoppen. De NVWA zal hierover naar buiten treden.
De NVWA zal de bevindingen uit de analyse gebruiken om in overleg met de verschillende
relevante partijen – zoals belangenorganisaties van gebruikers, toeleveranciers en
adviseurs – te kijken welke acties er in gang kunnen worden gezet om de naleving bij
het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren.
V10
Ik heb uw Kamer toegezegd een externe deskundige te vragen antwoord te geven op het
vraagstuk van het illegaal gebruik van het gewasbeschermingsmiddel V10: hoe dit heeft
kunnen gebeuren en wat we hiervan kunnen leren. Dit ter uitvoering van de motie van
het lid Bromet c.s. die de regering verzoekt, om een onderzoek in te stellen naar
hoe het kan dat er op deze schaal illegaal gebruik van gewasbescherming heeft kunnen
plaatsvinden (Kamerstuk 33 835, nr. 184). Ik heb Bureau Gateway bereid gevonden antwoord te geven op de hierboven genoemde
vragen en het resultaat in januari 2022 op te leveren. Ik zal uw Kamer daarover vervolgens
informeren.
Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030
Ik heb uw Kamer vorig jaar het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming
2030 gestuurd (Kamerstuk 27 858, nr. 518). Dit uitvoeringsprogramma richt zich op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen
en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is een afname
van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch middelen nodig zijn
om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen,
met nagenoeg geen emissie naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Het uitvoeringsprogramma bevat voor het onderdeel «nagenoeg geen emissies naar het
milieu» ook tussendoelen. Deze zien op het realiseren van de doelen van de nota «Gezonde
Groei, Duurzame Oogst» en van de Kaderrichtlijn water.
Jaarplan
Het uitvoeringsprogramma bevat vele acties voor de verschillende betrokken partijen.
Ook voor het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). We vinden
het belangrijk dat deze acties worden uitgevoerd en dat zichtbaar is wanneer dit gebeurt.
Dit heeft geleid tot opstellen van een gezamenlijk jaarplan 2021, dat ik u bij dezen
conform mijn toezegging doe toekomen (zie bijlage)7. In dit jaarplan ligt het accent op het toepassen van en ervaring opdoen met reeds
beschikbare handelingsperspectieven en tegelijkertijd na te denken over het ontwikkelen
van toekomstige handelingsperspectieven. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het verspreiden
van kennis en informatie, het opzetten van pilotprojecten en het ontwikkelen van een
effectief pakket aan maatregelen en (laagrisico)middelen.
Stimuleren laag-risicomiddelen
Zo bevat het uitvoeringsprogramma acties om de procedure voor het op de markt brengen
van laag-risicostoffen en -middelen te verbeteren om daarmee de beschikbaarheid van
deze middelen voor de agrarische ondernemer te vergroten. Dit sluit aan bij mijn inzet
de afgelopen jaren in bijvoorbeeld de REFIT van Verordening (EG) 1107/2009 en de verduidelijking
van de datavereisten voor werkzame stoffen op basis van micro-organismen.
Er ligt een voorstel voor de komende twee jaar voor het faciliteren van kleine toepassingen.
De periode wordt gebruikt voor het nog enkele keren openstellen van het fonds kleine
toepassingen en het uitvoeren van twee projecten. Deze twee projecten richten zich
op de beschikbaarheid van laagrisicomiddelen voor kleine toepassingen en op de beschikbaarheid
van basisstoffen. De overbruggingsperiode zal ook worden gebruikt om een verkenning
uit te laten voeren naar een mogelijke inrichting van een nieuw fonds, waarbij de
reikwijdte een van de aspecten is. Uw Kamer heeft daarvoor enkele suggesties gedaan,
zoals laag doseringssystemen, innovatieve technieken en biologische bestrijders. Deze
suggesties worden betrokken bij de verkenning.
Uw Kamer heeft recent enkele moties aangenomen om deze urgentie te onderstrepen. De
motie van de leden Tjeerd de Groot en Boswijk verzoekt de regering om een apart loket
bij het Ctgb in te richten waarbij groene laagrisicomiddelen voorrang krijgen (Kamerstuk
27 858, nr. 539), Het Ctgb heeft al een «green team» dat heel goed geëquipeerd om aanvragen van deze
middelen snel te kunnen beoordelen. Naar aanleidjng van deze motie zal het Ctgb de
toelating van laag-risicomiddelen versnellen, waarbij het Ctgb aangeeft de capaciteit
van het «green team» tijdig mee ontwikkelen met de groei van het aantal aanvragen
voor laag-risicomiddelen.
• Het Ctgb ziet daartoe de volgende mogelijkheden voor versnelling het verkorten van
de doorlooptijden van de beoordeling van alle aanvragen is een speerpunt van het Ctgb.
Het Ctgb zal zich inzetten om de doorlooptijd van de beoordeling van laag-risicomiddelen
als eerste omlaag te brengen. Op dit moment is de gemiddelde doorlooptijd 10 maanden;
• om dit te realiseren zal het Ctgb waar nodig voorrang geven aan het beoordelen van
aanvragen van laag-risicomiddelen;
• het verkennen of het mogelijk is de procedure voor het aanvragen van een uitbreiding
van een etiket van een reeds toegelaten laag-risicomiddel met kleine toepassingen
aan te passen, zodat deze sneller beschikbaar komen;
• het hanteren van de recent vastgestelde actualisering van het richtsnoer over de zonale
toelatingsprocedure door alle lidstaten leidt tot een versnelling van deze procedure
voor laag-risicomiddelen. Er staan in dit richtsnoer onder andere afspraken over een
verkorte commentaarronde.
De motie van het lid Tjeerd de Groot verzoekt de regering het maximale areaal voor
kleine toepassingen te verhogen voor groene laagrisicogewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk
27 858, nr. 538). Naar aanleiding hiervan heb ik uw Kamer toegezegd te bekijken of het ophogen van
de areaalgrenzen effectief is voor het beoogde doel en wat de voor- en nadelen hiervan
zijn. Het ophogen van de areaalgrenzen voor kleine teelten voor het uitbreiden van
een toelating van een laag-risicomiddel voor kleine teelten, zou in principe een positief
effect kunnen hebben voor de graszaadteelt van Engels raaigras, de onbedekte teelt
van wortelen, appel, peer en leliebollen en de bedekte teelt van tomaat en paprika.
Het effect hiervan is overigens beperkt, omdat het aantal toegelaten en in aanvraag
zijnde laag-risicomiddelen nog erg klein is. Echter het toepassen van verschillende
criteria voor areaalgrenzen naar type middel sluit niet aan bij de definitie van een
kleine toepassing in Verordening (EG) 1107/2009. Deze definitie luidt: het gebruik
van een gewasbeschermingsmiddel in een bepaalde lidstaat op planten of plantaardige
producten die: a) in die lidstaat niet op ruime schaal worden geteeld, of b) op ruime
schaal worden geteeld, om te voldoen aan een uitzonderlijke behoefte op het gebied
van gewasbescherming. Ik zal de Europese Commissie vragen of hier interpretatieruimte
is. Immers ook de Europese Commissie streeft naar een grotere beschikbaarheid van
middelen. Het lijkt me verstandig om de resultaten af te wachten van de verschillende
hierboven genoemde maatregelen om de beschikbaarheid van laag-risicostoffen en -middelen
te vergroten.
Spuitvrije zones
In Nederland geldt de verplichting voor het aanhouden van teeltvrije zones langs oppervlaktewater.
Deze teeltvrije zones zijn vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. In
deze zones mogen in principe geen gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen worden
toegepast. Dit zijn overigens niet dezelfde zones als de spuitvrije zones waarover
ik de afgelopen periode diverse keren met uw Kamer van gedachten heb gewisseld.
Het is niet mogelijk om krachtens de Omgevingswet generiek spuitvrije zones aan te
wijzen in relatie tot mogelijke volksgezondheidsproblemen voor omwonenden. Deze wet
biedt echter wel de mogelijkheid om in een omgevingsplan voor specifieke middel-teelt-combinaties
een spuitvrije zone aan te wijzen. Vanuit oogpunt van zorgvuldig bestuur is echter
ten minste enige wetenschappelijke onderbouwing van zo’n zone nodig, omdat het een
verbod op het gebruik van een toegelaten middel in die zone betekent. Zonder zo’n
motivering zou de aanwijzing geen stand houden voor de rechter. Hoewel ik op dit moment
geen aanwijzing heb voor een volksgezondheidsprobleem voor omwonenden bij een specifieke
teelt-middel combinatie zal ik een externe organisatie de opdracht geven om een document
op te stellen met daarin handvatten voor provincies en gemeenten om zo’n spuitvrije
zone in specifieke middel-teelt-combinaties te kunnen onderbouwen Ik zal uw Kamer
hierover medio 2022 informeren.
Bollenteelt provincie Drenthe
In het uitvoeringsprogramma is een actie opgenomen dat het Ministerie van LNV de provincie
Drenthe zal faciliteren bij het opzetten van een regionaal pilotproject in de provincie
Drenthe, waarbij een oplossing gezocht wordt voor de knelpunten van omwonenden bij
het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door agrarische ondernemers. Dit heeft geleid
tot het indienen van een subsidieverzoek voor een Programma duurzame bollenteelt in
de provincie Drenthe. Het programma voorziet in een aanpak om de teelt van bloembollen
te verduurzamen, die past bij de doelstellingen van het uitvoeringsprogramma. Daarbij
zet het programma nadrukkelijk in op het voeren van de dialoog tussen telers en omwonenden.
Ik heb dit verzoek in behandeling genomen, zodat dit voorstel getoetst kan worden
op Europese regels voor staatssteun. Ik sta positief tegenover de aanvraag. Ik verwacht
hierover voor het einde van het jaar een besluit te kunnen nemen.
Alternatieven neonicotinoïden
De aangenomen motie van het lid Van Campen c.s. verzoekt de regering in gesprek met
de sector te komen tot een werkbaar alternatief voor het gebruik van neonicotinoïden
door bietentelers, en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te informeren (Kamerstuk
27 858, nr. 547). Ik heb in reactie op deze motie aangegeven, dat ik de sector zou willen vragen
om een voorstel in te dienen in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie
gewasbescherming 2030. De sector heeft inmiddels een projectvoorstel ingediend in
het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 met het
verzoek om subsidie. Ik heb dit verzoek in behandeling genomen, zodat dit kan worden
getoetst op Europese regels voor staatssteun. Ik sta positief tegenover dit verzoek.
Ik verwacht hierover voor in het eerste kwartaal van 2022 een besluit te kunnen nemen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit