Brief regering : Klimaatbeleid voor de zeevaart
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
31 409
Zee- en binnenvaart
Nr. 934
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 november 2021
Het terugdringen van broeikasgasemissies is één van de grootste opgaven waar de zeevaartsector
de komende decennia voor gesteld staat. Om hieraan het hoofd te bieden is op nationaal
niveau in 2019 een belangrijke stap gezet door het overeenkomen van een Green Deal
Zeevaart, Binnenvaart en Zeehavens1. Hierin heeft de rijksoverheid met een groot aantal sectorpartijen en medeoverheden
afspraken gemaakt over o.a. het terugdringen van de CO2-uitstoot in de zeevaart. Recent heeft de Europese Commissie het Fit-for-55 pakket
gepresenteerd dat eveneens vergaande voorstellen bevat om de zeevaart te verduurzamen.
Een eerste appreciatie van deze voorstellen heeft u op 17 september 20212 ontvangen. Daarnaast wordt in de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) gewerkt
aan mondiale maatregelen om de broeikasgasemissies van de zeevaart terug te dringen.
In het licht van deze ontwikkelingen wil ik uw Kamer informeren over de brede inzet
op het terugdringen van broeikasgasemissies in de zeevaart. Tevens wordt met deze
brief uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van Raan3 van 21 juni 2021.
Uitdaging
De internationale zeevaart draagt voor ca. 3% bij aan de mondiale door de mens gecreëerde
CO2-uitstoot. De 4e broeikasgas studie van de IMO uit 20204 laat zien dat de gemiddelde CO2-uitstoot per schip sinds de financiële crisis in 2008 weliswaar fors is afgenomen,
maar ook dat de totale uitstoot van de sector op mondiaal niveau sinds 2012 weer is
gegroeid en nog steeds toeneemt door de groei van het scheepvaartverkeer. Het is van
groot belang, en Nederland maakt zich daartoe in IMO sterk, dat de stijging in de
mondiale CO2-emissies van de zeevaart zo snel mogelijk in dit decennium tot stilstand kom, en
omgezet wordt in een structurele daling.
Verduurzaming van de zeevaart vergt een ingrijpende transitie naar o.a. de inzet van
duurzame alternatieve brandstoffen en energiedragers. Die transitie verkeert nog in
een beginstadium en vraagt dat diverse ontwikkelingen parallel in gang gezet worden.
Dit vraagt de inzet en samenwerking van een groot aantal partijen, zowel op internationaal
als ook op nationaal niveau. Mede voortbouwend op de samenwerking in de nationale
Green Deal en het Maritiem Masterplan zal het ministerie het initiatief nemen om samen
met in Nederland actieve sectorpartijen (zoals de reders en de zeehavens) te komen
tot een routekaart verduurzaming zeevaart. Deze zal inzichtelijk moeten maken hoe
de maritieme sector in Nederland invulling wil gaan geven aan onder andere de voorstellen
in het kader van fit-for-55, en hoe de inzet vanuit sector en overheid elkaar maximaal
kunnen versterken. Aandachtspunten zijn o.a. het beschikbaar krijgen van de benodigde
duurzame brandstoffen en het geschikt maken van de vloot voor het gebruik daarvan.
De transitie naar een duurzame zeevaart zal gepaard gaan met hoge investeringskosten
en lange doorlooptijden. Duurzame alternatieven zijn vooralsnog beperkt beschikbaar
en verhoudingsgewijs veel duurder. De wereldwijde capaciteit voor vlootvernieuwing
is niet onbeperkt en de levensduur van schepen beslaat gemakkelijk 20 à 25 jaar. Schepen
die de komende jaren in gebruik worden genomen zullen daardoor in 2050 nog rondvaren.
Daarom moet de transitie nu in gang gezet worden, zodat tijdig tot substantiële emissiereducties
en klimaatneutraliteit kan worden bereikt. Naast regulerende maatregelen zullen bovendien
stimulerende maatregelen nodig zijn, die de zeevaart ondersteunen in de transitie,
daarbij rekening houdend met het internationale speelveld waarop de zeevaart opereert.
Voor Nederland liggen hier ook kansen. Het sterke commitment van de Nederlandse maritieme
sector om gezamenlijk te werken aan verduurzaming, in combinatie met de aanwezige
kennis en innovatiekracht in het maritieme cluster, biedt kansen om zich te positioneren
als voorloper in het ontwikkelen van benodigde duurzame technieken en het verduurzamen
van de zeevaart. Als grootste leverancier van brandstoffen aan scheepvaart in Europa
kan ons land koploper worden in de productie en levering van duurzame scheepsbrandstoffen.
Dit vraagt een gezamenlijke koers en verdere samenwerking tussen de sleutelspelers,
zoals de zeehavens, brandstofproducenten en -leveranciers, reders en kennisinstituten.
De eerder in deze brief aangekondigde routekaart verduurzaming zeevaart moet hiertoe
bijdragen.
Uitgangspunten en doelstellingen
In de nationale Green Deal hebben de rijksoverheid en de Nederlandse zeevaartsector
een ambitie neergelegd die verder gaat dan de in IMO gemaakte afspraken met betrekking
tot CO2-reductie. In het licht van de Europese Green Deal en de daaruit voortgekomen initiatieven,
heeft het kabinet eerder haar commitment uitgesproken voor de doelstelling van klimaatneutraliteit
in 2050. In lijn hiermee wil het ministerie ook voor de internationale zeevaart toewerken
naar een klimaat neutrale zeevaart in 2050. Bij de aangekondigde herziening van de
IMO klimaatstrategie in 2023 zal Nederland inzetten op een vergelijkbare mondiale
ambitie.
Om deze ambitie te realiseren is het kabinet voorstander van ambitieuze klimaatmaatregelen
die effectief, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn op zowel nationaal, Europees als mondiaal
niveau. Van belang is dat maatregelen:
– moeten bijdragen aan daadwerkelijke verduurzaming van de zeevaart zelf;
– de benodigde investeringen in duurzame technologie en brandstoffen stimuleren, en
daartoe business-cases tot stand helpen doen komen;
– in geval van EU maatregelen perspectief bieden op het tot stand brengen van maatregelen
op mondiaal niveau (IMO).
Gezien het internationale karakter van de zeevaart geeft Nederland de voorkeur aan
mondiale maatregelen, omdat deze een potentieel groter effect hebben, het risico op
«weglekeffecten» verkleinen, en een internationaal gelijk speelveld in stand houden.
Omdat op IMO niveau vooralsnog onvoldoende voortgang wordt geboekt, is het kabinet
voorstander van een effectief en ambitieus Europees klimaatbeleid dat stimulerend
kan werken richting IMO. Het is reëel te verwachten dat tempo en dynamiek van EU-initiatieven
hoger zullen liggen dan in IMO en dat de EU ook richting IMO een voortrekkersrol kan
spelen in de verduurzaming van de zeevaartsector.
Inzet
Voor de verduurzaming van de zeevaart zet het ministerie in op drie sporen:
1) De transitie naar duurzame energiedragers;
2) Het stimuleren van investeringen in innovatie en ontwikkeling;
3) Marktgerichte maatregelen.
De transitie naar duurzame energiedragers
Duurzame brandstoffen zijn noodzakelijk om de beoogde emissiereductie te behalen.
Nederland zet zich nationaal, Europees en in IMO in om de transitie naar alternatieve
brandstoffen zo snel mogelijk in gang te zetten. In het bijzonder is daarbij aandacht
nodig voor brandstoffen en energiedragers die de potentie in zich hebben om door te
ontwikkelen naar daadwerkelijk klimaatneutrale prestaties. Om dit te doen moeten vraag
én aanbod van deze brandstoffen worden gestimuleerd, inclusief het ontwikkelen van
(IMO-)regelgeving om het (veilig) varen op duurzame brandstoffen mogelijk te maken.
Nederland is in EU verband voorloper in het stimuleren van de inzet van duurzame brandstoffen
door het opnemen van een vrijwillige inboekbevoegdheid (zogenaamde «opt-in») voor
de zeevaart in de systematiek van de jaarverplichting Energie Vervoer en Hernieuwbare
Brandstof Eenheden (HBE’s)5. Daarmee moeten alle duurzame brandstoffen die onder de vrijwillige inboekbevoegdheid
vallen voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de reductiecriteria uit de Renewable
Energy Directive. Deze opt-in zal tot 1 januari 2025 voortgezet worden en beoogt handelingsperspectief
te geven voor de inzet van duurzame brandstoffen in de zeevaart. Aanvullend zijn in
het Nederlandse duurzaamheidskader6 duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld aangegeven
dat de lucht- en scheepvaart een overbruggingstoepassing is voor de inzet van biogrondstoffen
en dat het kabinet zal inzetten op het versneld beschikbaar krijgen van alternatieve
energiedragers. De duurzaamheidscriteria zijn verder uitgewerkt in de «Kamerbrief
over duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen»7.
Om vanaf 2025 de vraag naar duurzame brandstoffen te stimuleren heeft de Europese
Commissie het FuelEU Maritime voorstel gepresenteerd. De Commissie stelt met de verordening
voor om zeeschepen die EU-havens aandoen, te verplichten tot reductie van de broeikasgasintensiteit
van de gebruikte energie aan boord. Het kabinet ziet in het FuelEU Maritime initiatief
goede kansen om de vraag naar hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart
te stimuleren8. Om te zorgen dat de vraag naar geavanceerde biobrandstoffen, hernieuwbare brandstoffen
van niet-biologische oorsprong en nul-emissie technieken tijdig wordt ingezet dringt
Nederland aan op een hogere reductieverplichting voor 2025 en 2030. FuelEU Maritime
maakt deel uit van een breder pakket aan maatregelen gericht op het stimuleren van
inzet en gebruik van duurzame brandstoffen in de zeevaart waaronder de uitbreiding
van het EU-ETS naar zeevaart, de herziening van de Renewable Energy Directive (RED),
en de Alternative Fuel Infrastructure Regulation (AFIR)9. De verwachting is dat zowel de RED als de AFIR het aanbod van duurzame brandstoffen
in de zeevaart zullen stimuleren. Hierbij is de verwachting dat de herziene RED zal
leiden tot een toename van het aanbod van zero emissie brandstoffen en technieken
in 2030. Ook staat het kabinet positief tegenover het voorstel tot het verplichten
van de afname van walstroom. Het kabinet maakt daarom financiering vrij om de uitrol
van walstroom installaties in zeehavens te ondersteunen (zie ook «het stimuleren van investeringen in innovatie en ontwikkeling»).
Naast het stimuleren van vraag en aanbod is het van belang dat tijdig duidelijkheid
ontstaat over doelen, normering en aanvullende eisen voor duurzame brandstoffen. Dit
is voor marktpartijen van belang voor de ontwikkeling van brandstoffen, hun infrastructuur
en het ontwerp van schepen en motoren. In IMO wordt hiertoe gewerkt aan regelgeving,
waarover momenteel onderhandeld wordt. Zo wordt in IMO gewerkt aan een zogenoemde
«levenscyclus analyse» methode. Nederland, tezamen met de andere EU landen, de Commissie
en de Verenigde Staten, wil dat hierbij gekeken wordt naar de emissies over de gehele
levenscyclus («well to wake») van een brandstof om te bepalen welke brandstoffen bijdragen
aan de klimaattransitie. Daarnaast heeft Nederland tezamen met de andere EU landen
en de Commissie een voorstel voor een wereldwijde broeikasgasstandaard voor scheepsbrandstoffen
bij IMO ingediend. Dit voorstel ligt voor ter bespreking tijdens het volgende IMO
milieucomité. In dit voorstel wordt gepleit voor het gebruik van de levenscyclus analyse
om de broeikasgas intensiteit over de gehele keten van de brandstof vast te stellen
en vervolgens te normeren met als doel om het wereldwijde gebruik van hernieuwbare
brandstoffen te stimuleren.
Om in te kunnen spelen op de verschillende nationale en internationale initiatieven
heeft het ministerie een eerste verkenning uitgevoerd naar het meest geijkte instrumentarium
voor de verduurzaming van brandstoffen in de Nederlandse maritieme sector10. In vervolg hierop werkt het ministerie samen met ketenpartners, zoals zeehavens
en brandstofleveranciers, aan een verdere verdieping van de mogelijke transitiepaden
naar de inzet van duurzame brandstoffen en nul-emissie technieken voor de zeevaart,
in het bijzonder in de Nederlandse context. Daarbij zal vraag en aanbod van alternatieve
brandstoffen, waaronder de benodigde infrastructuur, in samenhang beoordeeld worden.
Het stimuleren van investeringen in innovatie en ontwikkeling
Om de klimaattransitie in de zeevaart te bewerkstelligen zijn investeringen nodig.
Investeren in duurzame scheepstechnologie is momenteel niet rendabel door de hoge
kosten van de vereiste investeringen. Ook is het prijsverschil tussen fossiele en
hernieuwbare brandstoffen dusdanig hoog dat er internationaal onvoldoende investeringen
aan de vraag- en aanbodzijde plaatsvinden om de benodigde transitie naar duurzame
brandstoffen te stimuleren. Het creëren van een duurzame business-case is cruciaal
als ook het laten neerdalen van verduurzamingskosten in de gehele waardeketen. Het
ministerie verkent in 2022, samen met verladers, wat de mogelijkheden en voorwaarden
hiertoe zijn.
Om dit te realiseren heeft de Nederlandse maritieme sector samen met Nederlandse kennisinstellingen
het Maritiem Masterplan gepresenteerd met als doel om Nederland voorop te laten lopen
in de verduurzaming van de zeevaart. Het plan richt zich onder andere op onderzoek
naar en ontwikkeling van schone technieken, duurzaam launching customership door de Rijksrederij en de marine, en de bouw van emissieloze civiele schepen. Het
doel van het plan is om in 2030 50 emissieloze schepen in de vaart te hebben waarvan
10 van de Rijksrederij en 10 van de marine. De overige 30 zullen civiele schepen zijn.
Het gehele plan (€ 365 mln. euro) is door het Ministerie van Defensie, mede namens
de Ministeries van IenW en EZK ingediend voor cofinanciering door het Groeifonds.
Vooruitlopend daarop is door het Ministerie van EZK een subsidieregeling van € 150
mln. opengesteld die helpt bij onderzoek en ontwikkeling van schone mobiliteit, waaronder
€ 50 mln. voor de maritieme sector.11
In het kader van de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens is de energiebelasting
op walstroom en de opslag duurzame energie- en klimaattransitie (ODE) per 1 oktober
2021 afgeschaft. Daarnaast is er € 214 mln. financiering vanuit het kabinet voorzien
om havens te ondersteunen bij de uitrol van walstroom. Tot slot wordt gedurende de
looptijd van de Green Deal jaarlijks € 1 mln. beschikbaar gesteld voor de validatie
van duurzame technieken voor de zeevaart door middel van onderzoek, waarvan een eerste
onderzoek is afgerond12.
Marktgerichte maatregelen
Marktgerichte maatregelen voor de zeevaart helpen met het verduurzamen van de sector
door het bieden van een prijsprikkel en kunnen leiden tot opbrengsten die ingezet
kunnen worden voor het versnellen van investeringen in verduurzaming van sectoren
met hoge reductiekosten. Discussies om te komen tot marktgerichte maatregelen vinden
plaats in IMO en op EU niveau. De inzet van Nederland is om zowel op Europees als
mondiaal niveau steeds naar een combinatie van normering en beprijzing toe te werken.
Normering stelt grenzen aan bijvoorbeeld de koolstofintensiteit van scheepsbrandstoffen,
waarmee langjarige duidelijkheid moet ontstaan voor het bedrijfsleven voor de ontwikkeling
van producten en infrastructuur. Beprijzing moet er voor helpen zorgen dat de prijsverschillen
tussen fossiele opties en duurzame alternatieven kleiner worden en er rendabele businesscases
voor verduurzaming ontstaan. Ook het EU fit-for-55 pakket zet in op de combinatie
van normeren en beprijzen. Zo stelt het FuelEU Maritime initiatief (steeds scherper
wordende) grenzen aan de toegestane koolstofintensiteit van brandstoffen en introduceert
de opname van zeevaart in het EU emissiehandelssysteem een CO2 prijs. De komende periode zal ook in IMO over een mogelijke combinatie van maatregelen
op mondiaal niveau gesproken worden. Gezien het internationale karakter van de zeevaart
is het wenselijk om op mondiaal niveau deze thema’s te verankeren om zo een internationaal
gelijk speelveld in stand houden.
EU ontwikkelingen
Het Europese Fit-for-55 pakket bevat het voorstel om zeevaart op te nemen in het Europese
emissiehandelssysteem (EU ETS). Dit zou betekenen dat rederijen emissierechten moeten
kopen voor hun CO2 uitstoot binnen de scope van ETS. Het aantal rechten in het EU ETS wordt jaarlijks
naar beneden gebracht waardoor de prijs voor rechten zal gaan stijgen. Het kabinet
acht het signaal van belang dat ook de internationale zeevaart moet bijdragen aan
het bereiken van de klimaatdoelen, onder meer door een effectief emissieplafond en
ziet beprijzen van uitstoot als een randvoorwaarde om het grote kostenverschil tussen
fossiel en duurzaam zeevervoer te verkleinen. Het kabinet kan daarom in principe steun
geven aan het voorstel om het EU ETS uit te breiden met de zeevaartsector, waarbij
wordt voorgesteld de vormgeving op een aantal punten te verbeteren. Het is van belang
dat de vormgeving, in combinatie met de andere door de Commissie voorgestelde maatregelen
(in het bijzonder de in FuelEU Maritime opgenomen normeringsvoorstellen), in voldoende
mate invulling geeft aan de uitgangspunten van het kabinet: effectiviteit van emissiereductie
binnen de sector, bespoediging van de transitie naar duurzame brandstoffen en bijdragen
aan de totstandkoming van mondiale maatregelen. Met het oog op effectief klimaatbeleid
én draagvlak, is het daarnaast van belang dat er in het verdere proces oog blijft
voor de sectoren die hoge reductiekosten hebben en hoe deze voldoende kunnen worden
ondersteund in deze opgave. Voorkomen moet worden dat door de hoge reductiekosten
uitstel plaatsvindt van de benodigde investeringen en volstaan wordt met het gebruik
van (goedkopere) emissierechten buiten de sector in plaats van emissiereductie binnen
de zeevaart zelf. Om de (nu nog dure) investeringen in een duurzame zeevaart mogelijk
te maken, is het beschikbaar komen van voldoende middelen van groot belang om tijdig
de benodigde transitie in gang te krijgen. Momenteel zijn de onderhandelingen over
het voorstel gaande waarbij Nederland actief de bovengenoemde standpunten inbrengt.
IMO ontwikkelingen
Voor de korte termijn (2030) zijn eerder dit jaar afspraken gemaakt over technische
en operationele maatregelen om de koolstofintensiteit van bestaande schepen te reduceren.
Schepen moeten hiermee voldoen aan een bepaalde mate van energie-efficiëntie. Als
dit niet het geval is, moet een plan worden opgesteld die stelt hoe dit gecorrigeerd
gaat worden. Toezicht vindt plaats door controle en certificering van de vlaggenstaat.
Deze maatregelen zullen een positief effect hebben op de energy-efficiëntie van schepen
en daarmee bijdragen aan het verkleinen van de kloof die met verdergaande transitiemaatregelen
overbrugd moet worden. Het ambitieniveau ervan bleef echter ruim achter bij hetgeen
de EU-landen en andere ambitieuze landen gewenst hadden. Daarom is het voor Nederland
van belang dat aanstaande marktgerichte maatregelen voor de middellange termijn een
hoger ambitieniveau hebben.
Dit najaar wordt in IMO begonnen met de discussies over marktgerichte maatregelen
voor de middellange termijn. Hiertoe zijn door meerdere landen en de (internationale)
sector zelf al diverse voorstellen ingediend, zoals een mondiale heffing op CO2 emissies of een emissiehandelssysteem met een emissieplafond (zoals bijv. ETS). Bij
haar optreden in IMO heeft Nederland zich te houden aan een EU gecoördineerde positie.
Mede met het oog op de lopende onderhandelingen over de fit-for-55 voorstellen, spreekt
de EU (Commissie en lidstaten) in IMO nog geen voorkeur uit voor een specifiek instrument,
maar pleit met andere ambitieuze landen voor het zo snel mogelijk ontwikkelen van
effectieve prijsprikkels die de vraag naar duurzame alternatieven helpen bevorderen.
Leidende beginselen voor Nederland zijn hierbij o.a. dat de maatregelen daadwerkelijk
moeten bijdragen aan verduurzaming van de sector zelf en business-cases voor investeringen
in verduurzaming helpen verbeteren. Daarnaast zal Nederland er op letten dat maatregelen
niet leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie en draagvlak van het
Nederlandse (en Europese) bedrijfsleven en dat de sector met de maatregel zelf in
staat wordt gesteld om de transitie te maken. Van belang is ook dat maatregelen uitvoerbaar,
handhaafbaar en fraudebestendig zijn en niet tot onnodig hoge administratieve lasten
voor sector, bedrijven en overheden leiden. In het bijzonder zal Nederland oog houden
voor de positie van ontwikkelingslanden en kleine eilandstaten, en het goed en zorgvuldig
besteden van eventuele fondsen die voortvloeien uit maatregelen, bijvoorbeeld ten
behoeve van duurzame scheepvaarttechniek en haveninfrastructuur.
Bovenstaande beginselen zijn door Nederland ingebracht in een gezamenlijk document
dat de EU landen en de Commissie hebben ingediend voor de aankomende vergadering van
het IMO milieucomité; met als doel om de hierin opgenomen principes toetsingskader
te laten zijn voor huidige en toekomstige voorstellen voor marktgerichte maatregelen.
Tot besluit
De zeevaartsector staat aan het begin van een ingrijpende en langlopende transitie
naar klimaatneutraliteit. Nederland wil voortvarend te werk gaan om de gestelde klimaatambities
te behalen en hiermee inspelen op de kansen die dit biedt aan het brede Nederlandse
maritieme cluster. Dat vraagt om intensieve inzet en samenwerking op nationaal, Europees
en mondiaal niveau.
Nationaal zal voortgebouwd worden op de reeds in de Green Deal gestarte samenwerking,
waarbij de brede betrokkenheid van ketenpartners (inclusief bijvoorbeeld verladers
en financiële instellingen) van belang is. Aan deze samenwerking zal de komende periode
verder vorm gegeven worden, o.a. via de eerder genoemde gezamenlijk op te stellen
routekaart. Uitwerking en realisatie van het Maritiem Masterplan, voortbouwend op
de lopende aanvraag in het Nationaal Groeifonds, zullen hierin een belangrijke plaats
innemen.
Op Europees niveau trekt Nederland al intensief op met een aantal andere gelijkgestemde
Europese landen in een «EU-koplopersgroep»13. Op IMO niveau werkt Nederland samen in de zogenaamde «Shipping High Ambition Coalition»
(SHAC). Naast ambitieuze EU lidstaten14 nemen hieraan ook eilandstaten uit de Pacific deel, evenals Nieuw-Zeeland, Mexico,
Canada en sinds kort ook de Verenigde Staten. Het bereiken van internationale overeenstemming
over klimaatmaatregelen voor de zeevaart is geen sinecure. Er is sprake van een grote
diversiteit aan landen en belangen en een verbrokkelde steun voor ambitieus klimaatbeleid.
Een actieve inzet van Nederland en andere EU-lidstaten, samen met voldoende ambitieuze
partners van buiten de EU, is noodzakelijk om voortgang te boeken. Nederland zal deze
samenwerking blijven zoeken, zoals ook blijkt in het kader van de recente «Clydebank
Declaration». Dit initiatief van het Verenigd Koninkrijk, en mede ondertekend door
Nederland, is op 10 november jl. gepresenteerd tijdens COP26 in Glasgow, en heeft
als doel om in dit decennium tenminste zes zero-emissie scheepvaartroutes te realiseren
tussen twee (of meer) havens.
In deze brief zijn de hoofdlijnen geschetst waarlangs gewerkt gaat worden aan het
in gang zetten van de vereiste klimaattransitie in de zeevaart. De komende periode
zal hieraan verder invulling, uitwerking en aanscherping worden gegeven. Het is het
voornemen om uw Kamer jaarlijks per brief op de hoogte te stellen van de voortgang.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
B. Visser
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, minister van Infrastructuur en Waterstaat