Brief regering : Stand van zaken uitvoering motie van de leden Maatoug en Grinwis over opties uitwerken voor een verbeterd vangnet voor zzp'ers (Kamerstuk 35420-378)
31 311 Zelfstandig ondernemerschap
30 545 Uitvoering Wet Werk en Bijstand
Nr. 242 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2021
Inleiding
Met deze brief kom ik tegemoet aan de motie van de leden Maatoug en Grinwis1. Deze motie roept op om voor de begrotingsbehandeling SZW met gemeenten de tussentijdse
balans op te maken inzake de vraag of ondernemers voldoende ondersteuning krijgen
vanuit het tijdelijke Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Daarnaast verzoekt
de motie om samen met gemeenten te bezien of er lessen te trekken zijn uit de invoering
van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (Tozo) en het tijdelijk
aangepaste Bbz en op basis daarvan mogelijke opties uit te werken voor een verbeterd
vangnet voor ZZP’ers. Gebaseerd op overleg met VNG, Divosa, gemeenten en samenwerkingsverbanden,
worden in deze brief enkele eerste lessen en mogelijke opties benoemd die voortkomen
uit de recente ervaringen met de Tozo en het aangepaste Bbz.
Enkele aspecten die de afgelopen weken in de gesprekken met gemeenten naar voren zijn
gekomen, vergen nadere uitwerking of worden meegenomen in bredere trajecten. Zo vindt
er op dit moment al een inventarisatie plaats hoe er in de Participatiewet meer vanuit
vertrouwen kan worden gehandeld2. De uitkomsten van dit traject zijn ook relevant voor het Bbz en de gesprekken die
daarover met gemeenten en ondernemers worden gevoerd. Daarnaast zal de Tozo net als
de andere economische steunmaatregelen in de komende jaren geëvalueerd worden. Uiteraard
blijft mijn ministerie ook op de korte termijn doorlopend in overleg met VNG, Divosa
en individuele gemeenten om te bezien of er meer lessen te trekken zijn over de onderwerpen
die in deze brief aan de orde komen.
Het aangepaste Bbz
Per 1 oktober jl. is er een einde gekomen aan de Tozo. Sindsdien voeren gemeenten
de «tijdelijke afwijkende regels voor instroom tijdens vierde kwartaal 2021» binnen
het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) uit. Voordat ik verder
in ga op de eerste signalen over deze aangepaste regeling wil ik benadrukken dat er
sinds het begin van de coronacrisis veel van gemeenten is gevraagd. In zeer korte
tijd hebben zij de uitvoering van de Tozo opgezet en zijn hier ruim anderhalf jaar
mee doorgegaan. Dit heeft veel capaciteit en inzet vereist van gemeenten, evenals
een goede samenwerking tussen Rijk en gemeenten.
Met het aangepaste Bbz is een nieuwe fase aangebroken op de weg terug naar het reguliere
Bbz. Bij deze aanpassing was de uitvoerbaarheid door gemeenten een belangrijke voorwaarde.
Op dit moment kan hierover nog maar een beperkte balans worden opgemaakt en zijn de
opgehaalde signalen niet meer dan een eerste beeld na een maand ervaring met deze
regeling. Het algemene beeld is dat het aantal aanvragen dat gemeenten tot op heden
hebben ontvangen voor het aangepaste Bbz lager is dan waar, op basis van de aantallen
aanvragen gedurende Tozo 5, rekening mee werd gehouden. Ondanks dat de instroom tot
op heden beperkter is dan gemeenten verwachtten, is de huidige instroom voor gemeenten
wel groter dan de instroom die zij voor het begin van de coronacrisis maandelijks,
of zelfs jaarlijks, kenden in het reguliere Bbz.
Gemeenten geven in aanvulling hierop aan dat zij hun dienstverleningscapaciteit op
basis van de eerdergenoemde verwachte hogere instroom zoveel als mogelijk hebben opgeschaald.
Dit betekent dat zij extra adviseurs en consulenten hebben geworven en ingezet om
aanmeldingen zorgvuldig in behandeling te nemen. Ook is de aanvullende dienstverlening,
die tijdens de Tozo als onderdeel van de heroriëntatie een impuls heeft gekregen,
door gemeenten doorgezet. De combinatie van de bovenstaande factoren, het opschalen
en de lagere instroom dan verwacht, maakt dat de tussentijdse balans laat zien dat
gemeenten op dit moment voldoende ondersteuning kunnen bieden aan ondernemers binnen
het aangepaste Bbz. Er lijkt met de huidige instroom over het algemeen voldoende capaciteit
beschikbaar te zijn om aanvragen binnen afzienbare tijd in behandeling te nemen en
af te handelen. Gemeenten ervaren de ruimte om meer tijd te besteden aan complexere
aanvragen of een warme overdracht te faciliteren naar een andere vorm van ondersteuning.
Dit beeld is echter, zoals eerder geschetst, een eerste indruk. Bovendien is er ook
sprake van verschillen tussen gemeenten. Daarnaast kunnen ondernemers in de komende
periode nog met terugwerkende kracht een aanvraag indienen voor het aangepaste Bbz.
In hoeverre hiervan gebruik zal worden gemaakt, valt op basis van dit eerste beeld
nog niet te zeggen.
Lessen uit de invoering van de Tozo
Voorafgaand aan de coronacrisis is samen met VNG, Divosa, de G4, individuele gemeenten
en het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties (PPO) al gesproken over
modernisering van het Bbz. Per 1 januari 2020 zijn er ter verbetering van de uitvoeringspraktijk
enkele van de destijds besproken mogelijke aanpassingen in het Bbz doorgevoerd3. Vanwege het korte tijdbestek tussen deze wijziging en de invoering van de Tozo kan
er voorlopig weinig gezegd worden over het effect dat deze aanpassingen hebben gehad.
Sinds de invoering van de Tozo is er voor gemeenten namelijk veel veranderd in de
dienstverlening die zij bieden aan ondernemers. De ervaringen met de invoering van
de Tozo hebben geleid tot nieuwe lessen over hoe de regeling voor gemeenten enerzijds
beter uitvoerbaar kan zijn en gemeenten anderzijds zelfstandigen beter kunnen ondersteunen.
Daarbij is het belangrijk om op te merken dat de populatie die een beroep heeft gedaan
op de Tozo uiteraard een veel grotere en meer diverse groep is dan de groep reguliere
Bbz-aanvragers.
Een belangrijke aanpassing die (noodgedwongen) heeft plaatsgevonden tijdens de Tozo
is de digitalisering van het aanvraagproces. Vanwege het hoge aantal aanvragen, de
coronamaatregelen en de noodzaak om ondernemers in nood snel te kunnen helpen, zijn
veel gemeenten tijdens Tozo 1 overgestapt op vergaande digitalisering van het aanvraagproces.
De Tozo heeft dit gefaciliteerd. De ervaringen met deze manier van aanvragen zijn
overwegend positief. Dit heeft er bij veel gemeenten toe geleid dat zij inmiddels
voor aanvragen voor het reguliere Bbz, alsook voor de Participatiewet, kijken waar
meer digitalisering het aanvraagproces kan verbeteren. Het Rijk kan hierbij waar nodig
ondersteunen, bijvoorbeeld door te kijken waar regelgeving op dit moment belemmerend
werkt.
Een andere ervaring vanuit de Tozo voor veel gemeenten is de verbeterde regionale
samenwerking in het kader van het aanvullend sociaal pakket. Gemeenten en andere partijen
weten elkaar op het niveau van de arbeidsmarktregio en de Regionale Mobiliteitsteams
(RMT’s) steeds beter te vinden. Ook dit is een belangrijke ontwikkeling in de dienstverlening
aan ondernemers en tevens al een belangrijke pijler in de eerdergenoemde modernisering
van het Bbz. Gemeenten geven tegelijkertijd aan dat hoewel de ondersteuning aan zelfstandigen
door invoering van de Tozo een impuls heeft gekregen, de huidige dienstverlening aan
ondernemers beter zou kunnen. Het gaat daarbij onder andere om de vindbaarheid van
communicatie en de manier van communiceren over het beschikbare hulpaanbod voor zelfstandigen.
Gemeenten zijn van mening dat een grote groep ondernemers er baat bij heeft om in
een zo vroeg mogelijk stadium passende dienstverlening aangeboden te krijgen zodat
samen met ondernemers gekeken kan worden hoe financiële problemen zoveel mogelijk
voorkomen kunnen worden.
Waar het gaat om het reguliere vangnet voor zelfstandigen benoemen gemeenten dat het
Bbz arbeidsintensief is. De toetsen in het Bbz, zoals de vermogenstoets en de levensvatbaarheidstoets,
vergen veel uitvoeringscapaciteit en specifieke (bedrijfskundige) vaardigheden bij
de aanvraag. Dat geldt niet alleen voor gemeenten, maar ook voor de ondernemer zelf.
Specifiek voor het Bbz hebben gemeenten enkele eerste suggesties gedaan om Bbz-toetsen
te vereenvoudigen, zoals de mogelijkheid tot toekenning van het Bbz voor een korte
periode zonder levensvatbaarheidstoets, een andere vermogensvrijlating en toegang
tot een lening bedrijfskapitaal zonder partnerinkomenstoets. Daarnaast zou er ook
onderzocht kunnen worden welke voor- en nadelen invoering van een maandsystematiek
heeft ten opzichte van de huidige jaarsystematiek in het Bbz. Het vergt nadere uitwerking
en weging om te bezien of en hoe deze opties zouden passen binnen het vangnetkarakter
van het Bbz en de Participatiewet, waarbij de rechtsgelijkheid tussen de doelgroepen
van het Bbz en de Participatiewet een belangrijk uitgangspunt zal blijven. Uiteraard
heeft een andere inrichting van het aanvraag- en toekenningsproces ook gevolgen voor
het beroep dat op een regeling als het Bbz wordt gedaan. De komende periode zal, onder
andere op basis van de ervaringen met het aangepaste Bbz en de gesprekken over de
modernisering van het Bbz voorafgaand aan de coronacrisis, hier samen met gemeenten
en ondernemers verder invulling aan worden gegeven. Uw Kamer zal hiervan in de loop
van volgend jaar op de hoogte worden gesteld.
Tot slot
Gemeenten vragen in het algemeen aandacht voor de kwetsbare positie van een groep
zelfstandigen waarvan de bestaanszekerheid onder druk staat. De coronacrisis heeft
eens te meer de aandacht op deze kwetsbare groep gevestigd. Vaak is de problematiek
van deze groep ook gerelateerd aan andere terreinen van de sociale zekerheid en aan
fiscale en arbeidsrechtelijke wetgeving. Deze bredere problematiek is onder andere
geadresseerd in het eindrapport van de Commissie Regulering van Werk, het rapport
«Het betere werk» van de WRR en in het MLT-advies van de SER «Zekerheid voor mensen,
een wendbare economie en herstel van de samenleving». Daarin worden ook bouwstenen
aangereikt waar een toekomstig kabinet indien gewenst mee aan de slag kan.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.D. Wiersma
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.D. Wiersma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid