Brief regering : Ontwikkelingen in de ggz, waaronder aanpak wachttijden
25 424 Geestelijke gezondheidszorg
Nr. 594
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 november 2021
Met deze brief wil ik u informeren over de voortgang op een aantal onderdelen van
het ggz-beleid. Ik ga achtereenvolgens in op de wachttijden in de ggz, de consultatie-
en coördinatiefunctie, de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), de evaluatie
van het dashboard capaciteit beveiligde bedden en het zorgprestatiemodel. Het onderdeel
Wvggz stuur ik u mede namens de Minister voor Rechtsbescherming. Het onderdeel over
de evaluatie van het dashboard capaciteit beveiligde bedden verstuur ik u mede namens
de Minister van Justitie en Veiligheid.
Wachttijden in de ggz
In de brief van 12 juli jl. (Kamerstuk 25 424, nr. 588) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de meest recente wachttijdcijfers die door de
NZa met mij zijn gedeeld. Ik heb destijds toegezegd u na de zomer te informeren over
de voortgang op een drietal belangrijke elementen in de aanpak van de wachttijden:
de transfermechanismen, het plan hoogcomplexe ggz en de voortgang op de regionale
doorzettingsmacht. Hieronder ga ik achtereenvolgens op deze onderwerpen in.
Transfermechanismen & regionale samenwerking
Ik heb u met mijn brief van 11 februari jl.1 geïnformeerd over de opzet van de zogenaamde transfermechanismen. Binnen het transfermechanisme
spannen verwijzers, aanbieders en financiers zich optimaal in om cliënten tijdige
en passende zorg te bieden en zo de wachttijden te verkorten.
Een transfermechanisme wordt – binnen een aantal kaders – vormgegeven en ingevuld
naar de behoefte van een regio. Zo kan er in de ene regio meer nadruk liggen op de
overdracht van cliënten op de wachtlijst naar andere aanbieders, terwijl er in de
andere regio meer wordt ingezet op het verbeteren van de door- en uitstroom van cliënten.
Op 1 november jl. heeft de landelijke stuurgroep wachttijden mij bijgepraat over de
voortgang op de transfermechanismen2. De stuurgroep geeft aan dat er op dit moment in 28 van de 31 regio’s een werkend
transfermechanisme bestaat. In de regio’s waar dit nog niet geldt, worden wel goede
stappen gezet richting het alsnog zo snel mogelijk realiseren van een mechanisme.
De stuurgroep staat in nauw contact met de regio’s voor het realiseren van de afspraken,
met name waar de laatste stappen nog gezet moeten worden. Hoewel nagenoeg alle operationele
transfermechanismen zich nog in de startfase bevinden, zijn de eerste ervaringen volgens
de stuurgroep positief. Naast deze ontwikkelingen met betrekking tot de transfermechanismen,
ziet de landelijke stuurgroep over het algemeen een verbetering in de regionale samenwerking
tussen diverse partijen, bijvoorbeeld verwijzers, sociaal domein, grote aanbieders
en verzekeraars. Deze observaties worden onderschreven door het briefrapport van de
Inspectie Gezondheidszorg & Jeugd (IGJ) en de Nederlandse zorgautoriteit (NZa)3.
Vanzelfsprekend blijf ik de (door)ontwikkeling van de transfermechanismen en de regionale
samenwerking ook de komende maanden nauwlettend volgen. Ik heb daarbij in het bijzonder
aandacht voor de regio’s waar op dit moment nog geen mechanisme operationeel is.
Plan hoogcomplexe ggz
De afgelopen jaren heb ik me sterk gemaakt voor het toegankelijker maken van de geestelijke
gezondheidszorg, ook voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag. Met mijn brief van
13 maart 20204 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het zogenaamde plan van aanpak hoogcomplexe ggz.
Dit plan is op mijn verzoek uitgewerkt door enkele grote zorgverzekeraars, grote ggz-aanbieders
en brancheorganisaties Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de Nederlandse ggz (deNLggz).
Het ziet erop patiënten met een hoogcomplexe zorgvraag5 met prioriteit aan een behandelaanbod op maat te helpen, door een landsdekkend netwerk
van zogenaamde «regiotafels»6.
Op 13 november 2020 deelde ik per brief enkele eerste bevindingen en inzichten met
betrekking tot de uitvoering van het plan met u7. De afgelopen maanden heb ik met de betrokken partijen overlegd over de voorlopige resultaten van de monitoring die zij laten uitvoeren. Het belangrijkste inzicht uit
deze monitoring is dat het plan daadwerkelijk meerwaarde heeft voor cliënten en de
regionale samenwerking zienderogen verbetert. Tegelijkertijd blijkt het aantal aanmeldingen
voor de bovenregionale tafels hoogcomplexe casuïstiek lager dan in eerste instantie
werd verwacht, met zo’n 35 ingebrachte casussen in de eerste maanden van de implementatie
van het plan. Ik heb aanbieders en verzekeraars kritische vragen gesteld over het
aantal van 35 casussen, dat in contrast lijkt te staan met de schatting die vooraf
door hen werd gemaakt8. Partijen hebben mij toegezegd begin 2022 een actualisatie van het aantal ingebrachte
casussen te geven.
DeNLggz, ZN en het onderzoeksbureau benadrukken dat hen geen signalen bereiken dat
er mensen zijn die onterecht buiten beeld blijven. Wel geven zij aan dat er al veel
patiënten via andere structuren, zoals de transfermechanismen, geholpen worden en
dus niet bij het plan hoogcomplexe ggz terecht komen. Om te voorkomen dat mensen uit
de doelgroep, ondanks het uitblijven van signalen, toch buiten beeld blijven of niet
worden geholpen, heb ik met de partijen afgesproken dat extra inzet wordt gepleegd
op het vergroten van de bekendheid en toegankelijkheid volgens drie sporen: 1) de
bekendheid van het plan onder verwijzers en zorgaanbieders verbeteren, 2) de bekendheid
van het plan onder de doelgroep verbeteren en 3) het vergroten van de toegankelijkheid
van het plan door het nadrukkelijk hanteren van «de menselijke maat» in het beoordelen
van casussen die anders mogelijk nét niet binnen de toetsingscriteria vallen. De «menselijke
maat» houdt volgens de betrokken partijen concreet in dat professionals aan de tafels
ervoor kunnen kiezen om mensen die feitelijk (net) buiten de toegangscriteria vallen,
tóch te bespreken en te helpen.
DeNLggz en ZN hebben in de zomer actie ondernomen op het eerste en laatste spoor door
gerichte communicatie over regiotafels hoogcomplexe ggz richting relevante partijen
(verwijzers, zorgaanbieders, verzekeraars) in de regio’s. Zij werken momenteel aan
gerichte communicatie op landelijk niveau.
Door VWS is gewerkt aan het versterken van de voorlichting aan de doelgroep, «aan
de voordeur». Op de website www.regelhulp.nl en via «het Juiste Loket» kunnen cliënten nu niet alleen informatie krijgen over
de (acht) bovenregionale tafels, maar wordt ook duidelijk uitgelegd wie er in welke
volgorde kan worden benaderd en hoe zij contact kunnen opnemen met de voor hen relevante
bovenregionale tafel.
Begin 2022 rondt het onderzoeksbureau zijn evaluatie in opdracht van deNLggz en ZN
af en zal ik deze met uw Kamer delen.
Regionale doorzettingsmacht
Met mijn brief van 11 februari jl.9 informeerde ik u over de overeengekomen hoofdlijnen van regionale doorzettingsmacht.
Sindsdien is er hard gewerkt aan een nadere uitwerking. Dit was niet eenvoudig, met
name door de veelheid aan belangen, factoren en betrokkenen. Maar ik ben trots op
het resultaat waar alle partijen zich achter kunnen scharen.
We hebben afspraken gemaakt over twee aspecten: het opschalingsmodel, waarover ik
uw Kamer al eerder informeerde10, en cliëntondersteuning. Regionale doorzettingsmacht heeft als doel te voorkomen
dat patiënten die ggz-zorg nodig hebben, maar voor wie via de reguliere kanalen geen
passende/geschikte behandelplek gevonden kan worden, tussen wal en schip vallen. In
eerste instantie wordt er voor een cliënt op regionaal niveau naar passend aanbod
gezocht. Als dat niet lukt wordt de vraag van de cliënt «geëscaleerd» naar een bovenregionale
tafel. Als ook daar geen geschikte behandelplek is, wordt er naar het (regionale)
bestuurlijk niveau geëscaleerd en als dáár geen overeenstemming bereikt wordt, wordt
een casus naar de voor ggz verantwoordelijke bewindspersoon van VWS doorverwezen.
Deze kan – op basis van alle beschikbare informatie en professioneel advies – een
bindende uitspraak doen over waar een passende plek geboden moet worden en hoe de
financiering geregeld wordt. In dit hele opschalingsproces is ondersteuning van de
cliënt, door bijvoorbeeld de cliëntondersteuner, cruciaal. Deze (cliënt)ondersteuner
kan bovendien invloed uitoefenen op het proces. Zo kan hij/zij in overleg met de cliënt
bijvoorbeeld besluiten de vraag van een cliënt naar de volgende trede binnen de opschalingsstructuur
te escaleren.
Om ervoor te zorgen dat het opschalingsmodel in elke regio op orde is, is er een zogenaamde
«handreiking» opgesteld. In deze handreiking wordt beschreven wat er in de regio’s
minimaal op orde moet zijn. Alle betrokken veldpartijen hebben met het vaststellen
van de handreiking toegezegd erop toe te zien dat regio’s ook echt voldoen aan die
minimale eisen. Zo wordt gegarandeerd dat iedereen die in het proces van regionale
doorzettingsmacht instroomt, aan een behandelplek wordt geholpen. Het is belangrijk
dat regio’s uiteindelijk de precieze inrichting van de regionale doorzettingsmacht
kunnen kiezen die bij de regionale omstandigheden past.
Wat er nodig en mogelijk is om cliëntondersteuning ten behoeve van regionale doorzettingsmacht
verder vorm te geven, werk ik de komende maanden uit samen met MIND en de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG). Ik informeer uw Kamer voor het begin van het tweede
kwartaal van 2022 over deze uitwerking.
Versnellers en briefrapport IGJ & NZa
Ik heb uw Kamer in het verleden meermaals geïnformeerd11 over de inzet van zogenaamde «versnellers» in de acht regio’s die door de landelijke
stuurgroep wachttijden waren aangewezen als «probleemregio»12. Inmiddels is de opdracht van de, door VWS gefinancierde, versnellers in de acht
regio’s afgelopen en concludeer ik – samen met de stuurgroeppartijen – dat deze succesvol
is. De versnellers identificeerden knelpunten en kwamen tot een aanpak die een duurzame
regionale samenwerking bevordert. Ook droegen zij in veel gevallen bij aan het opzetten
van de transfermechanismen en andere regionale samenwerkingsafspraken.
In de acht regio’s waar de versnellers actief waren, werd door de IGJ en NZa het afgelopen
jaar gezamenlijk toezicht gehouden. In een briefrapport, dat zij eind oktober met
mij deelden, doen zij verslag van hun belangrijkste bevindingen en aanbevelingen.
Eén van de belangrijkste conclusies van de toezichthouders is dat er het afgelopen
jaar in de acht regio’s, veel meer dan in de jaren daarvoor, sprake is van een verbeterde
samenwerking bij het terugdringen van de wachttijden. Ook zijn de toezichthouders
positief over de toenemende betrokkenheid vanuit huisartsen en de opzet van de transfermechanismen,
die daadwerkelijk een verschil voor de cliënt kunnen maken. Tegelijkertijd zien de
toezichthouders dat de uitvoering van de ingezette acties zich vaak nog in het beginstadium
bevindt. Hierdoor zijn er nog weinig concrete resultaten bereikt. Ook kennen partijen
elkaar (soms) nog niet goed, waardoor het onderling vertrouwen beperkt is.
De toezichthouders doen aanbevelingen aan partijen in de regio, leden van de stuurgroep
wachttijden en aan VWS. Voor VWS gaat het om drie concrete aanbevelingen: borg de
continuïteit van de regionale samenwerking en ondersteuning, neem de regie bij het
vormgeven van de benodigde randvoorwaarden om de regionale samenwerking te verbeteren
en ga de mogelijkheden na om de zorgvraag naar ggz te verkleinen, bijvoorbeeld door
een zwaardere inzet van preventie. Ik neem de aanbevelingen die de toezichthouders
doen ter harte. Ik verken de komende tijd samen met de landelijke stuurgroep hoe de
continuïteit van regionale samenwerking te borgen. Voor het nemen van de regie in
het vormgeven van randvoorwaarden voor de regionale samenwerking zet ik me al enige
tijd in, bijvoorbeeld in het komen tot landelijke afspraken over samenwerking binnen
regionale doorzettingsmacht.
Ten aanzien van het verkleinen van de zorgvraag naar ggz geldt dat ik de rol van preventie
daarin belangrijk vind. Ik heb u onlangs de verkenning naar de contouren van een Nationaal
Preventieakkoord Mentale Gezondheid doen toekomen13. Het belang van inzet op dit thema is ook meegenomen in de ambtelijke discussienota
ggz, die voor de zomer openbaar is gemaakt. Besluitvorming over de maatregelen die
in de discussienota worden geopperd, laat ik graag over aan een nieuw kabinet.
Inzet wachttijden
Ik heb mij – samen met de veldpartijen – de afgelopen periode stevig ingezet voor
het aanpakken van de te lange wachttijden in de ggz. Ondanks dat er ontzettend veel
werk is verzet, leidt dit helaas nog niet meteen tot kortere wachttijden. De wachttijden
hebben vele uiteenlopende oorzaken en de oplossingen liggen daarmee ook op meerdere
fronten. Er zijn vorderingen, bijvoorbeeld waar het gaat om de eerste signalen over
de transfermechanismen. Maar we hebben helaas meer tijd nodig om concrete resultaten
terug te zien in de wachttijden. Ik besef ook dat er nog meer stappen noodzakelijk
zijn om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige ggz. De toegankelijkheid van
de ggz blijft onder toenemende druk staan – het veld signaleert een toenemende zorgvraag14, de arbeidsmarkt vormt een blijvende uitdaging en de NZa en de IGJ geven aan dat
ook de pandemie zijn weerslag op de sector heeft gehad. Er is – naast het voortzetten
van de ingezette actielijnen – nog veel werk te doen omtrent de inzet op preventie,
de toegang tot de ggz, de begeleiding en de uitstroom uit de ggz en de aansluiting
van het sociaal domein. Zoals ik ook aangaf in de verkenning naar de contouren van
een Nationaal Preventieakkoord Mentale Gezondheid zal dit ook een domeinoverstijgende
aanpak vragen. Met de ambtelijke discussienota zorglandschap ggz, en de dialoog die
daaruit volgt, liggen er voor het volgende kabinet elementen voor die bij kunnen dragen
aan de aanpak van deze vraagstukken.
Ik ga de komende maanden verder in gesprek met de stuurgroeppartijen om te reflecteren
op de acties die in het afgelopen jaar zijn ingezet en vooruit te kijken naar wat
er in het aankomende jaar en verder nodig is om verdere stappen te kunnen zetten.
Ik zal uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten van dit gesprek informeren. Ook
zal ik uw Kamer begin 2022 over de nieuwste wachttijdcijfers informeren, die de NZa
rond het einde van het jaar met mij deelt.
Vorderingen consultatie- en coördinatiefunctie
De consultatiefunctie ggz is een vorm van domeinoverstijgende samenwerking. Doordat
professionals uit zowel het sociale domein als het ggz domein elkaar onderling bevragen
en adviseren, wordt getracht cliënten de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding
te bieden. In het hoofdlijnenakkoord ggz 2019–2022 is de afspraak gemaakt dat er behoefte
is aan bekostiging van de consultatiefunctie. Om invulling te geven aan deze vorm
van raadpleging stellen betrokken partijen met elkaar vast wat er wordt verstaan onder
de consultatiefunctie, onder welke omstandigheden behoefte is aan consultatie en wie
waarvoor verantwoordelijk is.
Aan het Zorginstituut is gevraagd een advies uit te brengen over de vraag of in uiteenlopende
situaties waar geconsulteerd wordt sprake kan zijn van verzekerde zorg (Zorgverzekeringswet,
Zvw). Het Zorginstituut heeft geconcludeerd dat in sommige situaties de consultatiefunctie
ggz ten laste van de Zvw gebracht kan worden. Het gaat hierbij om cliënten die alleen
in zorg zijn bij de huisarts en/of POH ggz en/of worden begeleid vanuit het sociaal
domein en waarbij de beschikbaarheid van ggz-expertise (voor consultatie) zwaardere
zorg kan voorkomen. Bemoeizorg, waar gemeenten voor verantwoordelijk zijn, valt dus
buiten deze reikwijdte en ligt binnen het bereik van de Wmo.
Samen met de VNG, Zorgverzekeraars Nederland (ZN), het Zorginstituut, de NZa en de
Nederlandse ggz worden verschillende bekostigingsopties uitgewerkt. Daarbij is uiteraard
ook aandacht voor de uitvoering en vraagstukken die daarbij horen. In de uitwerking
wordt, aan de hand van het in kaart brengen van praktijksituaties, ook de afbakening
van bemoeizorg meegenomen. Hierbij worden ook praktijkvoorbeelden betrokken gericht
op de samenwerking met het jeugddomein en volwassen ggz.
Mijn inzet is erop gericht voor het einde van het jaar te komen tot een richtinggevend
bestuurlijk besluit over de vormgeving van de bekostiging, Afhankelijk van de richting
die wordt gekozen, kan het zijn dat de beoogde vormgeving vervolgens – na verdere
uitwerking – nog enige implementatietijd vergt. Een bekostigingsaanpassing heeft gevolgen
voor ICT, inkoop en (beleids)regels van de NZa. Daarnaast moet de bekostigingswijziging
mogelijk worden voorgehangen bij het parlement, alvorens ik de NZa een aanwijzing
kan geven om de bekostiging in regelgeving (beleidsregels) vorm te geven. Ook de vormgeving
en uiteindelijk vaststelling van beleidsregels vergt het doorlopen van procedures.
Het doel is dat de bekostiging voor de consultatiefunctie uiterlijk in 2023 in werking
kan treden.
Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
Stand van zaken ontwikkeling keteninformatievoorziening
Om de administratieve lasten van de uitvoering van de Wvggz te reduceren, is op drie
manieren actie ondernomen. Ten eerste is voorzien in reparatiewetgeving. Ten tweede
heeft het Ketenprogramma implementatie Wvggz (hierna: ketenprogramma) samen met de
ketenpartijen15 ketenafspraken en informatieproducten gemaakt en ten derde is gewerkt aan een keteninformatievoorziening
ten behoeve van gestructureerde informatie-uitwisseling. Daarmee is ook invulling
gegeven aan de motie van de leden Van Wijngaarden en Van Toorenburg, die vroeg om
te komen tot een aanpak om een forse administratieve lastenreductie te realiseren.16
Wat de reparatiewetgeving betreft hebben beide Kamers der Staten-Generaal twee reparatiewetsvoorstellen
aangenomen, waarmee is beoogd de uitvoering van de Wvggz te verbeteren. Deze twee
reparatiewetten zijn in oktober 202017 respectievelijk november 202118 in werking getreden.
Sinds de inwerkingtreding van de Wvggz op 1 januari 2020 hebben ketenpartijen ervaring
opgedaan met de uitvoering van de wet. Op basis van deze ervaring hebben zij in het
ketenprogramma de door hen opgestelde ketenafspraken en informatieproducten vereenvoudigd
en die vernieuwde versies in gebruik genomen. Zo zijn bijvoorbeeld werkafspraken over
de uitvoering van zorgmachtiging aangevuld en zijn de handreikingen omtrent de crisismaatregel
en het verkennend onderzoek geactualiseerd. Ook hebben zij ter voorbereiding op de
inwerkingtreding van de reparatiewetgeving de ketenafspraken en informatieproducten
aan de desbetreffende wetswijzigingen aangepast.
Ten aanzien van de keteninformatievoorziening heb ik uw Kamer in mijn brief van 13 oktober
202019 geïnformeerd over de pas op de plaats, waartoe de ketenpartijen destijds gezamenlijk
hadden besloten. Het ketenprogramma en de ketenpartijen hebben vervolgens criteria
opgesteld waaraan een toekomstige keteninformatievoorziening moet voldoen en er zijn
meerdere scenario’s uitgewerkt. Op dit moment blijkt er helaas geen ketenbreed draagvlak
te zijn om de ontwikkeling van de keteninformatievoorziening voort te zetten. De VNG
heeft aangegeven dat het werken met de huidige functionaliteit volstaat en de baten
van verdergaande investeringen in een informatievoorziening beperkt zijn. De Nederlandse
ggz heeft aangegeven dat voor hen de investering niet opweegt tegen de potentiële
baten. Daarbij wordt er momenteel al veel van de ggz-sector gevraagd op het gebied
van ICT en organisatorische veranderingen, mede vanwege de invoering van het zorgprestatiemodel.
De ketenpartijen hebben daarom voor nu besloten tot het stopzetten van de programma-activiteiten
voor een keteninformatievoorziening.
Ik respecteer deze uitkomst en de standpunten van de verschillende ketenpartijen.
Een ketenbrede aanpak vergt een breed draagvlak onder alle betrokken partijen. Ik
blijf me inspannen voor de reductie van administratieve lasten en een goede uitvoerbaarheid
van de Wvggz. In dit licht is de wetsevaluatie, die nu plaatsvindt, van belang. Alle
partijen hebben aangegeven dat als de evaluatie hiertoe aanleiding vormt, opnieuw
met hen naar de mogelijkheden voor een voortgezette samenwerking inzake informatievoorziening
gekeken zal worden.
Daarbij ben ik verheugd dat de ketenpartijen voornemens zijn om de ketensamenwerking
ook in 2022 voort te zetten, nadat het formele opdrachtgeverschap van de Ministeries
van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport eind dit jaar eindigt.
Er ligt een gezamenlijk activiteitenplan om de uitvoerbaarheid van de Wvggz verder
te verbeteren, onder meer in het tijdig kunnen betrekken van een patiëntenvertrouwenspersoon
(pvp) en de mogelijkheid voor betrokkene om verplichte zorg af te wenden met een eigen
plan van aanpak. Een belangrijk doel van de wet – goede zorg voor de betrokkene –
blijft voor alle ketenpartijen een gedeeld belang waarop iedereen elkaar vindt en
zal blijven vinden.
Stand van zaken gebruik veilige mail in de Wvggz-keten
In mijn brief van 8 juli jl.20 heb ik uw Kamer laten weten dat uit een eerste inventarisatie van het ketenprogramma
volgde dat veilige mail niet bij alle ggz-instellingen, gemeenten en rechtbanken goed
geïmplementeerd leek, waardoor mogelijk informatiebeveiligingsrisico’s spelen en onnodige
administratieve lasten gepaard kunnen gaan met het gebruik van veilige mail. Ik heb
de IGJ gevraagd onderzoek te doen naar de informatiebeveiliging in de keten van de
Wvggz.
Inmiddels hebben de betreffende ketenpartijen een nadere uitvraag bij hun achterban
gedaan. Zij geven aan dat hieruit geen informatiebeveiligingsrisico’s blijken en onderstrepen
daarbij het belang van continue aandacht voor dataveiligheid binnen individuele organisaties.
Op dit moment is het onderzoek van de IGJ nog gaande. Hiertoe voert de IGJ gesprekken
met alle betrokken partijen, ook waar geen formele toezichtsrol van de IGJ aan de
orde is. Voor zover noodzakelijk zal de IGJ de Autoriteit Persoonsgegevens bij haar
onderzoek betrekken. De uitkomsten van het onderzoek verwacht ik in het begin van
2022.
Aanlevering gegevens en analyse gedwongen zorg aan IGJ
Met inwerkingtreding van de meest recente reparatiewet (november 2021) ten aanzien
van de Wvggz en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten (Wzd) is het Burgerservicenummer (BSN) toegevoegd aan het overzicht van de
verleende gedwongen zorg dat zorgaanbieders aan de IGJ aan moeten leveren. Door bij
de bestaande praktijk van het gebruik van het BSN in de zorg aan te sluiten, worden
de administratieve lasten verminderd en gegevens- of persoonsverwisselingen voorkomen.
Omdat de verwerking van het BSN enkel is toegestaan voor zover de wet daarin voorziet
en pas mogelijk is na aanpassing van de systemen van zorgaanbieders en de IGJ, is
de aanlevering van het overzicht inclusief het BSN in overleg met de Nggz en de IGJ
uitgesteld tot na inwerkingtreding van die wet. De IGJ verwacht dat zorgaanbieders
uiterlijk 10 december 2021 het overzicht van de verleende gedwongen zorg over de eerste
helft van 2021 hebben aangeleverd. De IGJ zal daarom het beeld van de gedwongen zorg
in Nederland naar verwachting in het begin van 2022 publiceren.
Om te leren en verbeteren zijn zorgaanbieders verplicht de door hen geleverde gedwongen
zorg te analyseren. Die analyse leveren zij vervolgens aan bij de IGJ ten behoeve
van haar toezicht. Om beter aan te sluiten bij de interne kwaliteitscyclus van zorginstellingen,
zodat ook voldoende gelegenheid is om (organisatorische) veranderingen te kunnen implementeren
en te evalueren, heeft de IGJ met de zorgaanbieders die de Wvggz of de Wzd uitvoeren
afgesproken dat de analyse – in afwijking van artikel 8:25 van de Wvggz en artikel
18 van de Wzd – niet halfjaarlijks, maar jaarlijks voor 1 juli van het daaropvolgende
jaar aangeleverd moet worden. Wel blijven die zorgaanbieders verplicht om minimaal
halfjaarlijks de gedwongen zorg te analyseren. Deze analyse kan bijvoorbeeld worden
opgenomen in een managementrapportage van de organisatie. De IGJ kan desgevraagd deze
kwaliteitsdocumenten en analyses inzien. Op basis van de aangeleverde analyses over
2021 kijkt de IGJ of een jaarlijkse aanlevering van de analyse voldoende inzicht geeft
voor het toezicht. Mocht daar aanleiding toe zijn, dan zal ik dit betrekken bij eventuele
wetgevingswerkzaamheden naar aanleiding van de wetsevaluatie.
De registratie en analyse van gedwongen zorg kunnen bijdragen aan de vermindering
van de toepassing van gedwongen zorg. Uw Kamer informeerde ik eerder21 dat de ambitie van ggz-instellingen verwoord in het Dolhuys Manifest, om per 1 januari
2020 helemaal «separeervrij» te zijn, helaas niet is gehaald. Het manifest is wel
de start geweest voor enkele positieve ontwikkelingen. De afgelopen jaren is de High
Intensive Care (HIC) methodiek ontwikkeld, waarbij terugdringen van separeren en de-escalatie
de kerndoelen zijn. Inmiddels werken bijna alle gesloten opname-afdelingen volgens
deze methodiek. Met de komst van de Wvggz is ook in de ambulante behandeling terugdringen
van verplichte zorg onderwerp van gesprek geworden. Op 26 oktober jl. is de Generieke
Module Assertieve en Verplichte Zorg, de herziene versie van de Generieke Module Dwang
en Drang, gepubliceerd op www.ggzstandaarden.nl. In deze module is meer aandacht voor het perspectief van patiënten en naasten en
voor de samenwerking tussen patiënt, naaste en professional, en ligt er meer focus
op het voorkomen van verplichte zorg. Het streven om dwang zo veel mogelijk terug
te dringen wordt breed gedragen in de ggz-sector. Het veld werkt momenteel aan initiatieven
om kennis en ervaring hierover te delen, mede aan de hand van de implementatie van
de herziene module.
Evaluatie van het dashboard capaciteit beveiligde bedden
Op 6 november 2020 hebben de Ministeries van JenV en VWS met aanbieders en financiers
van zorg22 (hierna convenantpartners) afgesproken dat we de toegang tot beveiligde zorg willen
verbeteren en «leuren» met patiënten willen voorkomen.23 Hiertoe hebben we het dashboard beveiligde bedden ingericht en het Landelijk Coördinatiepunt
Beveiligde Bedden (LCBB) opgezet. In mijn brief van 6 juli 2021 heb ik toegezegd uw
Kamer te informeren over de evaluatie hiervan.24
Het beeld dat uit de evaluatie naar voren komt is positief. Er is een belangrijke
bijdrage geleverd aan het primaire doel van het dashboard, het voorkomen dat er «geleurd»
moet worden met patiënten door de plaatsingspraktijk te verbeteren. Zorgverleners
en andere partijen geven aan nu beter te weten naar welke aanbieder van beveiligde
zorg ze moeten bellen. Daarbij geven zorgaanbieders en de DJI aan dat er niet eerder
zo veel gedetailleerde informatie over het aanbod en de beschikbaarheid van beveiligde
zorg is verzameld. Door het dashboard kunnen we nu met elkaar in gesprek over feiten
en cijfers als het gaat over de beveiligde zorg.
Tegelijkertijd geeft het dashboard inzicht in de knelpunten in de beveiligde zorg.
Het dashboard maakt duidelijk dat er een forse druk is op de beschikbare capaciteit
van beveiligde zorg op hogere beveiligingsniveaus. Dit mede als gevolg van beperkt
aanbod van forensische zorg, specifiek voor cliënten die zorg nodig hebben op basis
van de Wet zorg en dwang (Wzd). Tevens is er sprake van gebrekkige uitstroom uit de
beveiligde zorg, waardoor mensen te lang op een beveiligd bed verblijven («verkeerde
bedden-problematiek»). Op dit moment lopen er al gesprekken over de uitbreiding van
het aantal beveiligde bedden voor de Wzd, een mooi resultaat dat onder meer voortkomt
uit inzichten die opgedaan zijn aan de hand van het dashboard.
Hoe nu verder?
Het dashboard en het LCBB hebben de afgelopen periode hun bestaansrecht bewezen en
tegelijkertijd is er nog ruimte voor verbetering, zo blijkt uit de evaluatie. Om deze
reden hebben de convenantpartners gezamenlijk besloten het dashboard en het LCBB voort
te zetten. Hiervoor zal het Ministerie van Justitie en Veiligheid in ieder geval voor
2022 de benodigde middelen beschikbaar stellen. Ook zullen de betrokken veldpartijen
verkennen hoe zij richting de toekomst de financiering op zich nemen, zoals ook in
het convenant al was vastgelegd. Zo zorgen we er voor dat het dashboard en het LCBB
een vast onderdeel wordt van het landschap van de beveiligde zorg.
Richting de toekomst nemen de convenantpartners aanbevelingen uit de evaluatie over
met betrekking tot inhoud en organisatie van het dashboard en het LCBB. Ook wordt
nader uitgewerkt hoe inzicht in de «verkeerde bedden-problematiek» met het dashboard
kan worden verkregen en er zal navolging worden gegeven aan het advies om niveau 4
(de tbs) uit het dashboard te halen, om doelmatigheid te versterken. De aanbieders
van tbs-plekken geven namelijk aan dat het dashboard voor hen minder relevant is omdat
de DJI de enige plaatsende partij is op beveiligingsniveau 4 en los van het dashboard
al over de informatie over capaciteit beschikt. De opmerkingen in de evaluatie over
concentratie en spreiding van het beveiligde zorgaanbod – welke zorg in de eigen regio
hoort plaats te vinden en welk zorgaanbod bovenregionaal of zelfs landelijk moet worden
ingericht – nemen we specifiek als Ministerie van VWS ter harte en wordt betrokken
bij de brede discussie in de ggz over aanbod van hoogcomplexe ggz.
Zorgprestatiemodel
Per 2022 wordt een nieuwe bekostiging voor de geneeskundige ggz en forensische zorg
(fz) ingevoerd, het zorgprestatiemodel. Gelijktijdig start een nieuw systeem van zorgvraagtypering,
conform de motie Van den Berg c.s.25 die de regering verzocht «zeker te stellen dat per 2022 de nieuwe bekostiging slechts
zal starten indien gelijktijdig de zorgvraagtypering in werking treedt [...].». De
Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft mij op 28 oktober jl. per brief geïnformeerd
over hoe de voorbereidingen verlopen. Hierbij bied ik u de brief van de NZa aan26.
De NZa schrijft dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars momenteel – samen met ICT-leveranciers
– werken aan de inrichting van hun ICT-systemen. Behandelaren moeten eenvoudig kunnen
registreren, zorgaanbieders moeten kunnen declareren en zorgverzekeraars moeten deze
declaraties kunnen ontvangen, controleren en verwerken. Daarnaast loopt op dit moment
het contracteerproces voor 2022. De contractering vindt nu voor het eerst plaats op
basis van het zorgprestatiemodel. De NZa schrijft dat deze opgave de komende tijd
een grote druk op de betrokken partijen legt en een grote inspanning van alle partijen
vergt.
Veldpartijen hebben bestuurlijk afgesproken gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen
voor een financieel verantwoorde, zorgvuldige en macroneutrale overgang naar het zorgprestatiemodel.
De NZa monitort het proces rond de financiële transitieafspraken nauwlettend om na
te gaan of de bestuurlijke afspraken worden nageleefd. De NZa blijft intensief met
partijen in gesprek en zal hen aanspreken wanneer een verantwoorde transitie in het
geding komt.
De NZa verwacht dat niet alle ICT-leveranciers van ggz-aanbieders in staat zullen
zijn om op 1 januari 2022 alle aspecten van het zorgprestatiemodel volledig met ICT
te ondersteunen. Dat is ook niet noodzakelijk om per 1 januari a.s. met het zorgprestatiemodel
te kunnen werken. Partijen hebben in overleg met ICT-leveranciers afgesproken welke
ICT-functionaliteiten hiervoor wanneer beschikbaar moeten zijn. Deze afspraken voorzien
erin dat de registratiefunctie in de ICT op 1 januari 2022 gereed is. Voor de declaratiefunctie
is het streven 1 april 2022. Partijen in het programma blijven hierover in overleg,
waarbij voor alle partijen het uitgangspunt is dat de continuïteit van zorg gewaarborgd
blijft en financiële problemen als gevolg van deze gefaseerde ICT-implementatie worden
voorkomen.
De NZa gaat in haar brief ook in op hoe uitwerking en invulling is gegeven aan een
aantal specifieke punten die ik eind vorig jaar aan de NZa heb meegegeven. Deze punten
zijn toegelicht in mijn brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober 202027 en betreffen bijvoorbeeld mijn verzoek om de definiëring van de zogenaamde «settingen»,
die in het zorgprestatiemodel een rol spelen, aan te scherpen.
De NZa geeft ten slotte aan dat zij de samenwerking met alle veldpartijen als zeer
constructief en succesvol heeft ervaren en partijen de intentie hebben de samenwerking
in 2022 in aangepaste vorm te continueren om een goede landing van het zorgprestatiemodel
te bewerkstelligen.
Voor wat betreft de forensische zorg (fz), schreef ik in mijn brief van 6 oktober
vorig jaar dat één van de door de NZa geschetste manieren om fraude te bestrijden,
namelijk op basis van signalen van patiënten, niet van toepassing is in de fz, omdat
deze patiënten hun facturen niet zien. Daarop heb ik de NZa gevraagd te bekijken welke
aanvullende maatregelen mogelijk getroffen moeten worden om hiervoor te compenseren.
Gelet op mijn toezegging de Tweede Kamer hierover te informeren28 kan ik u berichten dat de NZa momenteel geen aanleiding ziet om ter compensatie aanvullende
maatregelen te nemen. De afwezigheid van controle door patiënten is geen nieuw gegeven
en kenmerkend voor de forensische zorg. De NZa zet in op het in gesprek blijven met
de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en daar waar nodig te adviseren over controles
om eventuele risico’s op fouten en fraude te kunnen mitigeren.
Tot slot
Deze brief schetst de voortgang op een aantal belangrijke onderdelen van het ggz-beleid.
Ik ben blij te constateren dat er voortgang is geboekt op belangrijke onderdelen van
dit beleid. Er is veel werk verzet door partijen om te zorgen dat mensen die dit nodig
hebben de juiste zorg krijgen op de juiste plek. Het is belangrijk dat deze acties
worden voorgezet. Tegelijkertijd is helder dat er nog veel werk aan de winkel is.
Een toegankelijke en houdbare ggz vraagt om inzet op voldoende beschikbaarheid van
zorgmedewerkers die met plezier en op een innovatieve manier hun werk kunnen doen,
preventie, het blijven verbeteren van de toegang tot de ggz, de begeleiding en de
uitstroom uit de ggz en een goede aansluiting tussen het ggz- en sociaal domein. Met
de verkenning naar de contouren van een Nationaal Preventieakkoord Mentale Gezondheid,
de ambtelijke discussienota zorglandschap ggz en de dialoog die daaruit volgt, liggen
er voor het volgende kabinet elementen voor die bij kunnen dragen aan de aanpak van
deze vraagstukken.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Blokhuis, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport