Brief regering : Kabinetsreactie op beleidsdoorlichting artikel 33 Veiligheid en Criminaliteitsbestrijding 2014-2019
33 199 Beleidsdoorlichting Justitie en Veiligheid
Nr. 48
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 november 2021
Hierbij bied ik uw Kamer conform de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) het
rapport met de beleidsdoorlichting van artikel 33 van de begroting van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid aan1. In september 2020 heb ik aan uw Kamer een aankondiging gedaan over het doel, de
reikwijdte en de voorgenomen opzet van de beleidsdoorlichting.2 Zoals uw Kamer weet zijn concepten van het rapport besproken en beoordeeld in een
begeleidingscommissie («coördinatiegroep») en door een groep kritische meelezers van
buiten de betrokken directies («klankbordgroep»), alvorens het Wetenschappelijk Onderzoek-
en Documentatiecentrum (WODC) als onafhankelijke deskundige haar kwaliteitsoordeel
gaf. De doorlichting geeft naar de mening van het WODC op verantwoorde wijze antwoord
op de onderzoeksvragen en schetst een betrouwbaar en transparant beeld van de wijze
waarop beleid in de periode 2014–2019 is uitgevoerd en van de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het gevoerde beleid.
Artikel 33, getiteld «Veiligheid en criminaliteitsbestrijding» heeft als doelstelling:
«[het bereiken van] een veiliger samenleving door een doelmatige en effectieve rechtshandhaving
en criminaliteitsbestrijding, en door versterking van de bestuurlijke aanpak van criminaliteit
door de decentrale overheden.» Specifiek gaat het bij dit artikel om het faciliteren
van het lokale openbaar bestuur in zijn rol bij het vergroten van de lokale veiligheid,
en om de bijdrage van opsporing en vervolging bij het terugdringen van criminaliteit
en onveiligheid. De centrale vraag in deze beleidsdoorlichting is wat de rijksoverheid
in de periode 2014 t/m 2019 heeft gedaan om de veiligheid te bevorderen, in het bijzonder
waar inbreuk daarop in het geding is, en waartegen burgers en bedrijven zichzelf onvoldoende
kunnen beschermen. Hebben de beleidsinspanningen op het terrein van opsporing en vervolging
bijgedragen aan het terugdringen van de criminaliteit en het vergroten van de veiligheid?
Heeft de rijksoverheid in de onderzochte periode het lokaal bestuur met het aanreiken
van een pakket aan beleidsinstrumenten in staat gesteld zijn rol bij het vergroten
van de lokale veiligheid adequaat te vervullen?
Om deze vragen en om de desbetreffende beleidsinspanningen en de daarmee gepaard gaande
prestaties te kunnen beoordelen zijn 113 evaluatieonderzoeken op het terrein van artikel
33 geïdentificeerd, bestudeerd en doorzocht op bevindingen inzake doeltreffendheid
en doelmatigheid van het onderzochte beleid.
Voorts is de beleidstheorie inzake veiligheid en criminaliteitsbestrijding ten opzichte
van de versie van 2014 geactualiseerd en verfijnd. Die beleidstheorie omvat het geheel
van veronderstellingen dat ten grondslag ligt aan het beleid en heeft als beoogd maatschappelijk
effect een veiliger samenleving door het vergroten van de veiligheid.
Hieronder schets ik kort de bevindingen van de doorlichting en vervolgens de verbeterpunten
die ik eruit destilleer. Daarna ga ik in op de beschreven besparingsoptie en tot slot
schets ik wat ik met de bevindingen uit deze doorlichting heb gedaan of ga doen.
De bevindingen
Nederland is veiliger geworden, zo blijkt onder andere uit de criminaliteitscijfers.3 Daarnaast blijkt ook uit cijfers van de veiligheidsmonitor dat burgers zich de afgelopen
jaren over het algemeen veiliger zijn gaan voelen. De (commune) criminaliteit daalde
ook weer in de onderzoeksperiode, zowel volgens het gemeten percentage slachtoffers
van criminaliteit als de door de politie geregistreerde criminaliteit (de uitzondering
hierop is de georganiseerde ondermijnende criminaliteit die in omvang en impact lijkt
te groeien). De doorlichting constateert op basis van de beleidstheorie dat de beleidsdoelen
van artikel 33 daar een bijdrage aan hebben geleverd en dat er op dat terrein goede
resultaten zijn behaald. Daarom stellen de onderzoekers dat de overkoepelende doelen
van artikel 33 zijn bereikt.
Het bleek dat naar alle grotere thema’s die vallen onder artikel 33 gedurende de periode
waarop het rapport betrekking heeft evaluatieonderzoeken gedaan zijn, zij het soms
in beperkte mate of naar deelaspecten van zo’n thema. De onderzoekers hebben geen
grote hiaten geconstateerd, behalve naar het beleid inzake aanpak kindersekstoerisme
en kinderporno, de fraudehelpdesk en de wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme
en Ernstige Overlast. Over dat laatste onderwerp zond ik in mei jl. de kabinetsreactie
op de uitkomsten van de tweede evaluatie van de Wet Maatregelen bestrijding voetbalvandalisme
en ernstige overlast (Wet MBVEO) naar uw Kamer.4 Voor de overige genoemde hiaten verwijs ik u naar het kopje verbeterpunten in deze
brief.
Opsporing en vervolging
Het rapport wijst erop dat het ophelderingspercentage steeg met twee procentpunten
naar 29,3%. Het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) groeide
gestaag. De afpakresultaten haalden de gestelde norm ruimschoots, maar er zijn nog
geen aanwijzingen dat dit alles tot effect had dat criminelen gevoelig geraakt werden
en de (georganiseerde) criminaliteit (daardoor) afnam. Vandaar mijn beleid om hier
sterk te intensiveren. Ook bleek dat van zowel aanpakken als afpakken moeilijk te
meten was wat daarvan het (maatschappelijk) effect is, omdat niet of nauwelijks vast
te stellen is wat de totale omvang is van de georganiseerde criminaliteit en het crimineel
vermogen dat zij genereert. Het wetenschappelijk onderzoek daarnaar helpt echter daar
steeds meer zicht op te krijgen. Verbeterprogramma’s hebben daarnaast bijgedragen
aan kwaliteitsverbetering en professionalisering van het opsporingsproces, waarbij
er oog is voor tegenspraak en forensische aspecten. Ook de internationale politiële
informatie-uitwisseling verbeterde. De strafrechtketen functioneerde sneller maar
niettemin zorgvuldig; het verkorten van de doorlooptijden werd bevorderd door het
verbeteren van de kwaliteit van o.a. opsporing en vervolging, doordat meer aandacht
werd besteed aan adequate gegevens en werkprocessen. Er bleek geen sprake van ongewenste
uitstroom van strafzaken.
Facilitering lokaal bestuur
Uit het rapport blijkt dat de RIEC-samenwerking in de regionale aanpak van georganiseerde
criminaliteit is verbeterd, waardoor de integrale aanpak steeds beter uit de verf
komt, aangezien dit juist ook kleine gemeenten met weinig capaciteit helpt. Daarnaast
blijkt dat het Bibob-instrumentarium steeds vaker wordt gebruikt als de bestuurlijke
component van een strafrechtelijke aanpak van georganiseerde criminaliteit (handhavend),
naast de functie van beschermer van de integriteit van de overheid (preventief). Verder
staan in het rapport nog een aantal constateringen waarmee de instrumenten vallend
onder artikel 33 een positieve bijdrage hebben geleverd. Het aantal openbare-ordebevoegdheden
van de burgemeester is de afgelopen decennia gegroeid, waardoor de slagkracht van
het openbaar bestuur in het tegengaan van (georganiseerde) criminaliteit is vergroot.
Gedragsaanwijzingen bleken effectief tegen woonoverlast. Coffeeshops hielden zich
beter aan de gedoogcriteria en de overlast nam af. Er werden weinig misstanden geconstateerd
in de prostitutiesector, maar in de escortbranche werden de regels niet altijd nageleefd,
waardoor niet-vergunde bedrijven veel ruimte kregen. In grote delen van het land was
een uitstapaanbod beschikbaar. De producten en diensten van het Centrum voor Criminaliteitspreventie
en Veiligheid (CCV) dragen bij aan de kennis van veiligheidspartners.
Al met al constateer ik dat goed beargumenteerd kan worden dat het beleid in de onderzochte
periode behoorlijke resultaten heeft afgeworpen, waardoor de veiligheid van Nederland
versterkt is.
De verbeterpunten
In de beleidsdoorlichting is geconstateerd dat niet in elk onderzoek de doelmatigheidsvraag
is gesteld. Maar het is wel nuttig en goed om per onderzoek te bezien of het mogelijk
en zinvol is om de doelmatigheid van het betrokken beleid mee te nemen in de onderzoeksvragen.
Ik neem mij dan ook voor dat voortaan te doen. Het Ministerie van JenV gaat vanaf
2022 stapsgewijs werken met een Strategische Kennis en Evaluatie Agenda (SKEA) die
een overzicht zal bieden van de belangrijke beleidsthema’s van het departement, inzichtbehoefte
per thema en een daarbij passende agendering van evaluatieonderzoek. De SKEA zal te
zijner tijd ook een kennisfunctie krijgen die beter gebruik moet maken van bestaande
kennis van en voor beleid en strategischer kennis gaat ontwikkelen voor vraagstukken
in de toekomst. De SKEA moet daarmee een betere basis geven voor beleidsvorming.5 Onderdeel daarvan zal zijn welke kennis nodig is om de doelmatigheidsvraag te beantwoorden
(naast doeltreffendheid). De beleidscyclus zal met deze opzet systematischer en rationeler
worden, al zal het gezien het thema veiligheid en criminaliteitsbestrijding voor een
deel een zoektocht blijven, zoals naar indicatoren en hun context (dus niet alleen
kale cijfers, al zal ook gezocht worden naar verbetering van die cijfers, waaronder
de cijfers van OM en politie). Er zullen verschillende pilots voor de nieuwe werkwijze
opgestart worden waaronder de beleidsdoorlichting van art. 31.2 (politie) en de kennisagenda ondermijning. Met betrekking tot artikel 33 zal de huidige doorlichting dienen
als een nulmeting met aandacht voor de daarin gesignaleerde hiaten en aanbevelingen.
In de JenV-begroting van 2022 zal ik een nadere toelichting geven op de S(K)EA.
Zoals in het rapport wordt gesignaleerd is de aanpak van kinderporno/kindersekstoerisme
niet geëvalueerd. Dit staat ook nog niet in de planning, omdat verschillende actiepunten
uit de aanpak nog lopen waaronder een wetgevingstraject om een Autoriteit op te richten
die bedrijven kan aanpakken die kinderporno, na een melding daarover, niet accuraat
verwijderen.6 Als deze wet te zijner tijd wordt geëvalueerd kan de aanpak van kinderporno/kindersekstoerisme
daarbij meegenomen worden.
Het komt mij wenselijk voor om de doeltreffendheid en doelmatigheid van de fraudehelpdesk
na tien jaar te evalueren. De output ervan zal redelijk te meten zijn, maar de outcome
betreft voornamelijk «zachte» resultaten zoals de waardering van advisering, voorlichting,
weerbaarheid van slachtoffers en slachtofferzorg.
Uit de beleidsdoorlichting kan het beeld oprijzen dat er niet voldoende aandacht is
voor witteboorden- of organisatiecriminaliteit, zoals bijvoorbeeld georganiseerde
faillissementsfraude, en milieucriminaliteit. Die conclusie kan echter op basis van
dit onderzoek niet getrokken worden. Momenteel doet het WODC onderzoek naar de uitvoering
van de Wet controle op rechtspersonen en de veelplegers van faillissementsfraude.
Deze onderzoeken worden deze zomer afgerond. Ook start het WODC volgend jaar het onderzoek
naar de voor- en nadelen van zelfonderzoek door advocaten en zelfmeldingen in corruptie-
en fraudezaken en evalueert de wet-Finec. Bij dat laatste onderzoek betrekt het WODC
ook de effectiviteit van de huidige hoogte van de maximale strafmaten op witwassen.
De Minister voor Rechtsbescherming en ik betrekken de uitkomsten van deze onderzoeken
bij de vraag of en welke verbeteringen nodig zijn voor het voorkomen en tegengaan
van mogelijk misbruik van rechtspersonen.
In dit verband wijs ik uw Kamer ook op nationale, Europese en internationale onderzoeken
die periodiek plaatsvinden naar zowel de grootste witwasrisico’s en de effectiviteit
van het anti-witwasbeleid in Nederland. Nadat de in de doorlichting genoemde nationale
risicobeoordeling (NRA) witwassen en twee beleidsmonitoren over de effectiviteit van
het anti-witwasbeleid tot stand kwamen, vangt dit jaar het proces aan voor de derde
NRA witwassen. De derde beleidsmonitor witwassen volgt verder na de evaluatie van
de Financial Action Task Force (FATF), die thans wordt uitgevoerd en ingaat op de
wetgeving en effectiviteit van onder meer de aanpak van witwassen. Tevens onderzoekt
de Europese Commissie momenteel de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn
door de EU-lidstaten en onderzoekt de Algemene Rekenkamer de opbrengsten van de meldketen.
Dit alles om de effectiviteit en de doelmatigheid van deze instrumenten te vergroten.
Ook voor milieucriminaliteit komt meer aandacht. In opdracht van de Strategische Milieukamer
is een nieuw integraal Dreigingsbeeld milieucriminaliteit 2021 gepubliceerd. Hierin
zijn de huidige trends en ontwikkelingen met betrekking tot milieucriminaliteit opgenomen.
Dat beeld wordt een dezer dagen ook met uw Kamer gedeeld. De Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn hard aan de slag voor een effectievere aanpak
van milieucriminaliteit.7
Met betrekking tot drugsdumpingen komt er een protocol met checklijsten en stappenplannen
die bruikbaar zijn voor gemeenten en omgevingsdiensten in heel Nederland. Dat moet
uiteindelijk leiden tot een «toegankelijke gereedschapskist» over wat te doen bij
lozingen. Hierbij is belangrijk dat dit een brede landelijke toepassing krijgt, niet
verplichtend maar wel sterk adviserend.
In de beleidsdoorlichting wordt geconstateerd dat er duidelijk stappen zijn gezet
om georganiseerde en ondermijnende criminaliteit aan te pakken. Verdere versterking
van de RIEC’s zou volgens de onderzoekers nog bijdragen aan de aanpak. Ten aanzien
van de werkzaamheden in RIEC/LIEC-verband wordt op een aantal vlakken stevig ingezet
op de verdere versterking en professionalisering van het bestel. Dit kabinet heeft
daar onder andere versterkingsgelden voor ingezet. Ook het LIEC als shared service-organisatie
ontwikkelt zich door. Om beschikbare kennis over het blootleggen en aanpakken van
ondermijnende criminaliteit tussen de RIEC’s beter te kunnen delen, zetten we onder
andere in op een sterke verbetering van het horizontaal (tussen RIEC’s) en verticaal
(tussen de regionale en landelijke aanpak) leren van elkaar. Verder worden momenteel
de mogelijkheden verkend om specifiek op het niveau van de RIEC’s onderling tot betere
afstemming van gezamenlijke doelen te komen. Het streven is om het RIEC/LIEC-bestel
als stevige pijler onder de ondermijningsaanpak verder door te ontwikkelen.
Gezien de observaties van de onderzoekers zal ik met het CCV in contact treden om
te bezien of, en zo ja hoe mijn bijdrage aan hen sterker kan worden uitgedrukt in
het vergroten van het maatschappelijke veiligheid. Het CCV pakt momenteel de verbeterpunten
uit de evaluatie van 2019 op, zoals de Minister voor Rechtsbescherming in zijn brief
van februari 2020 uw Kamer heeft meegedeeld.8 Het gaat o.a. om een betere aansluiting van de diensten van het CCV op de behoeften
van zowel publieke en private doelgroepen en structurele evaluatie van de diensten
ten behoeve van het monitoren van effectievere output en outcome.
Wat betreft communicatie, financieel beheer en beleid en aandacht voor de financieel-administratieve
kant die het rapport noemt: de Auditdienst Rijk constateerde in oktober 2020 dat uitvoering
door het Subsidieportaal kwaliteitverhogend werkt, mede doordat de medewerkers oplossingen
aandragen om de subsidieverlening te verbeteren. De Algemene Rekenkamer constateerde
in mei 2021 dat het Subsidieportaal inmiddels een belangrijke rol bekleedt binnen
JenV voor het subsidiebeheer en ook regelmatig om advies wordt gevraagd.
Besparingsopties
Een van de verplichte onderdelen van een beleidsdoorlichting is het inventariseren
van eventuele besparingsopties. Hoewel het rapport meerdere keren duidelijk aangeeft
dat de gegeven opties het gevolg zijn van een technische exercitie, wil ik hier normaals
benadrukken dat de besparingsopties technisch-rationele mogelijkheden zijn die praktische
implicaties zullen hebben op de uitvoering.
Bezuinigingen op het openbaar ministerie (OM) hebben gevolgen voor het functioneren
van het OM en zijn resultaten. Het schrappen van werkomgeving 2 (zaken in de lichte
categorie) betekent dat een hele categorie misdrijven minder recht gedaan wordt, maar
ook dat de lasten bij andere, minder goed toegeruste partijen wordt gelegd. Dat is
maatschappelijk moeilijk aanvaardbaar. Als gevolg van de motie-Rosenmöller9 die door de Eerste Kamer is aangenomen over dat onderwerp heb ik een onderzoek laten
uitvoeren naar de continuïteit van de bekostiging van politie, Openbaar Ministerie
en rechtspraak (zie mijn brief ter zake van 30 april 2021. Het onderzoeksrapport pleit
voor een meer duurzame financiering waarbij in geval van budgetwijzigingen voldoende
rekening wordt gehouden met de potentiele verandersnelheid van de keten en van de
betrokken organisaties. Grote fluctuaties komen ook niet ten goede aan het functioneren
van de rechtsstaat als zodanig. Een volgend kabinet zal over genoemde bekostiging
op basis van de uitkomsten van het onderzoek concrete verbetermogelijkheden voorstellen.
Wat betreft de besparing op ICT-medewerkers bij het OM: het in vaste dienst nemen
van deze specialisten kan inderdaad een besparing opleveren, maar mag niet ten koste
gaan van de kwaliteit en de flexibiliteit. Het OM zal in de komende tijd, net als
andere organisaties, meer moeten investeren in ICT. ICT is immers in toenemende mate
de ruggengraat van werkprocessen én de opsporing.10
Ook het NFI is een belangrijke factor in de opsporing van met name de meer complexe
misdrijven. Een besparing daarop is onwenselijk en zou de opsporing, juist van de
meer ondermijnende criminaliteit, hinderen.
Het terugdraaien van de verlaging van bepaalde boetes en het verhogen van boetes om
voornamelijk financiële redenen is mogelijk, maar wekt een opportunistische indruk
en zal het draagvlak voor boetes onder de bevolking kunnen aantasten. Zulke beslissingen
moeten in de eerste plaats ten dienste staan van (verkeers-)veiligheid en preventie.
Ik houd daarmee vast aan het CFT-advies.11 Dat is in overeenstemming met de motie-Zijlstra/Samson, waardoor de boete-ontvangsten
sinds 2017 een generaal dossier zijn, dat wil zeggen dat schommelingen in de boeteontvangsten,
zowel meer als minder ontvangsten, ten laste van de algemene begroting komen. De redenering
daarvoor was juist te voorkomen dat intensivering van handhaving of verhogingen van
boetebedragen ingegeven werd door financiële overwegingen in plaats van beleidsmatige
overwegingen. Dit was ook voor de maatschappelijke acceptatie van het systeem van
verkeersboetes van belang.
De optie van verhoging van transacties lees ik als vermeerdering van de opbrengsten
daarvan. Dat is altijd al het doel geweest en over het algemeen vertonen deze inkomsten
een stijgende lijn. Het programma-directoraat-generaal Ondermijning heeft regie op
de afpakketen als specifieke opdracht gekregen, om zich in samenwerking met betrokken
partners in te zetten voor het verhogen van de afpakresultaten.12 Overigens past hier wel een waarschuwing. Voor de incasso worden in de JenV-begroting
meerjarige ramingen opgenomen voor de ontvangsten onder artikel 33 onder de titel
«afpakken». Deze ramingen zijn geen doelstellingen voor het OM, in de zin van prestatieafspraken.
De ramingen weerspiegelen de door de Ministeries van JenV en van Financiën overeengekomen,
gelet op behaalde resultaten in voorgaande jaren, verwachte opbrengsten wetende dat
deze per jaar sterk kunnen verschillen.
De doorlichting noemt significante mogelijke besparingen op subsidies en bijdragen
aan medeoverheden. Deze zijn echter een belangrijk onderdeel van de preventieve kant
van de aanpak van ondermijnende criminaliteit, een onderdeel van de aanpak dat ook
met de huidige middelen al onder druk staat.
De subsidie aan het CCV is in de periode 2016–2021 al afgebouwd met 18% en een extra
structurele verlaging van 11% is voorzien in 2022. Verdere besparingen zouden ertoe
kunnen leiden dat (vooral kleine) gemeenten en publiek-private initiatieven hinder
van de bezuinigingen ondervinden bij hun aanpak van criminaliteit en bevordering van
de veiligheid. Juist hier kan mijn departement een belangrijke impuls geven aan publieke
(gemeentelijke) en private initiatieven ter bevordering van de veiligheid in Nederland.
Tenslotte spelen de Regionale Platforms Veilig Ondernemen, ondersteund door het CCV,
een belangrijke rol in de criminaliteitspreventie. De PVO’s stimuleren publiek-private
samenwerking (tussen politie, justitie, gemeenten, brancheorganisaties, ondernemers
en burgers) op regionaal niveau, om zo te komen tot een veilig ondernemingsklimaat.
Andere voorbeelden van praktische invulling van het verbeteren van de veiligheid en
het oplossen van problemen op lokaal niveau zijn het Keurmerk Veilig Ondernemen in
bijvoorbeeld het buitengebied en het instrument buurtbemiddeling zijn. Dergelijke
initiatieven zijn zeer waardevol voor de leefbaarheid, sociale samenhang en veiligheid
in buurten en wijken.
Vervolgstappen
Het beleid inzake veiligheid en criminaliteitsbestrijding zal zich steeds meer kunnen
baseren op vergaarde kennis, beleidsevaluaties en wetenschappelijk onderzoek, maar
daarnaast zal het zoeken naar nieuwe, mogelijk effectievere, methoden en instrumenten
blijven doorgaan. Soms met succes, maar ook van fouten en niet-succesvolle experimenten
kunnen we leren.
De uitvoering van het «Actieplan Strafrechtketen» (november 2020) van het Bestuurlijk
Ketenberaad (BKB) als reactie op het PwC-rapport «Doorlichting Strafrechtketen, Nieuwe
uitdagingen vragen om optimalisatie van samenwerking» (juni 2020) moet verbetering
van samenwerking en afstemming binnen de keten opleveren. Dat betekent o.a. kortere
doorlooptijden (door datagedreven werken, door middel van ZSM en toepassing van snelrecht),
wegwerken van (corona-)achterstanden, zicht op de productie van het OM en de strafrechtketen
(door monitoren, periodieke procesdoorlichting en efficiëntere inzet van opsporingscapaciteit).
In alle arrondissementen en regio’s en op landelijk niveau maken politie, OM, rechtspraak
en executiepartners concrete afspraken over wat nodig is om deze werkwijze gefaseerd
eind 2022 in het hele land werkend te maken. Helaas is door de coronacrisis geen sprake
geweest van een positieve ontwikkeling van de doorlooptijden. In de brief van de Minister
voor Rechtsbescherming en mij van 21 juni jl. over de factsheet Strafrechtketenmonitor
2020 hebben wij de gevolgen van de coronacrisis op de kwantitatieve prestaties toegelicht
en in onze brief van 10 mei 202113 de aanpak en stand van zaken ten aanzien van het doel om in 2021 de voorraden weer
op het niveau van vóór de coronacrisis te krijgen. Bij deze aanpak zijn twee ketenmonitoren
ingericht: een ketendatateam (dat op dagelijkse basis invulling geeft aan datagedreven
werken) en een monitor van politie, OM en rechtspraak (die de effecten van de corona-aanpak
in regionaal perspectief in kaart brengt).
Op basis van de nadere bestuurlijke invulling worden in de komende maanden in gesprek
met de arrondissementen en de regio’s de wijze van realisatie van het versnellen van
de doorlooptijden afgesproken. Uw Kamer wordt hierover dit najaar nader geïnformeerd
en niet voor de zomer zoals wij eerder in onze brief van 17 november jl. hadden gemeld.
Een van de aandachtspunten uit de doorlichting door PwC was het verbeteren van de
opsporing door het koppelen van ANPR aan andere databronnen. Daartoe zijn drie lijnen
uitgezet: professioneler gebruik van ANPR onder art. 3 Politiewet (namelijk betere
selectie van voertuigen met bijzondere aandacht), de invoering van 126jj Sv (waarin
opslag en gebruik van kentekens ten behoeve van de opsporing wettelijk vastgelegd
is) en het inbrengen van de opdracht om het gebruik van ANPR te standaardiseren voor
de hele politie bij het programma sensing (dat is het doen van waarnemingen met gebruikmaking
van technische hulpmiddelen).
Voor een eventuele verhoging van het boeteplafond voor financieel-economische delicten
door rechtspersonen wacht ik het WODC-onderzoek af naar de effectiviteit van de gehele
wet-Finec, dat dit jaar uitgevoerd wordt als gevolg van de motie van het lid Van der
Linde waarin de regering werd verzocht met wetsvoorstellen te komen om de straffen
voor het meewerken aan of faciliteren van witwassen te verhogen. Een nulmeting werd
al in 2018 verricht.
Een evaluatie van het drugsbeleid van JenV van de afgelopen 25 jaar14 zond ik u op 30 juni jl. separaat toe; de kabinetsreactie volgde op 4 oktober jl.
De doorlichting van het beleid op het terrein van sociale veiligheid en criminaliteitsbestrijding
laat zien dat dat beleid degelijk is en de resultaten aanleiding geven om dat beleid
voort te zetten, maar ook om daarvoor steeds steviger fundamenten te zoeken, verder
te professionaliseren en adequaat te reageren op de behoeften in de samenleving.
Mijn conclusie is dan ook dat we op de goede weg zijn, maar er op sommige punten verbetering
mogelijk is. Daar zal ik mij voor (blijven) inzetten.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid