Brief regering : Reactie op verzoek commissie over duurzame biobrandstoffen voor de luchtvaart
31 936 Luchtvaartbeleid
30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 891 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 oktober 2021
De vaste Commissie Infrastructuur en Waterstaat heeft mij gevraagd om meer informatie
te verstrekken over de beschikbaarheid van biogrondstoffen voor de productie van duurzame
brandstoffen in de luchtvaartsector. Deze brief omvat een overzicht van verschillende
bij ons bekende relevante onderzoeken en de hoofdlijnen van de daaruit voortkomende
inzichten.
Voor de productie van duurzame biobrandstoffen heeft het kabinet in oktober 2020 het
duurzaamheidskader biogrondstoffen opgesteld. In mei van 2021 heeft het kabinet de
criteria bepaald waaraan de productie van biogrondstoffen moet voldoen, wanneer die
worden ingezet voor verschillende toepassingen. Daarbij is uitgegaan van de criteria
uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED) en worden aanvullende sociaal-economische
criteria gesteld. De Kamer zal naar verwachting aan het eind van dit jaar geïnformeerd
worden over de implementatie van het duurzaamheidskader. Daar bovenop heeft de luchtvaartsector
zich in het Actieprogramma Duurzame Brandstoffen, dat is vastgesteld door de Duurzame
Luchtvaarttafel en in maart jl. naar de Kamer is gestuurd, gecommitteerd aan aanvullende
duurzaamheidseisen in aanvulling op duurzaamheidseisen uit de RED (Kamerstukken 31 936 en 30 196, nr. 849).
In verschillende onderzoeken is gekeken naar de beschikbaarheid van brandstoffen van
biologische oorsprong. Daarbij dient opgemerkt te worden dat die beschikbaarheid geen
vaststaand feit is, maar mede afhankelijk is van marktontwikkelingen en de beleidsinzet
van Nederland en andere landen. In de Luchtvaartnota stelt het kabinet de doelstelling
dat in 2030 14% van de brandstoffen voor de luchtvaart duurzaam is. Deze doelstelling
kan ingevuld worden door zowel synthetische luchtvaartbrandstoffen als ook door duurzame
luchtvaartbrandstoffen van biologische oorsprong. Het E4Tech onderzoek, dat ik in
maart 2020 naar de Kamer gestuurd heb, toont aan dat er op EU-niveau voldoende duurzame
biogrondstoffen aanwezig zijn om de nationale 14% doelstelling te halen in 2030 (Kamerstuk
31 936, nr. 726). Deze conclusie wordt bevestigd door het onderzoek naar biomassabeschikbaarheid
en -toepassingen dat PBL uitvoerde ter input voor het SER Duurzaamheidskader1. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van de best beschikbare kennis en joint fact finding en concludeert dat in 2030 en 2050 voldoende biomassa beschikbaar is in de EU of
wereldwijd om aan de vraag naar biomassa in Nederland voor de verschillende transportsectoren
te voldoen. Het PBL verwacht dus geen knelpunten betreffende beschikbaarheid, ook
als de samenhang met bijvoorbeeld wegvervoer en zeevaart wordt bekeken, al blijft
inzet op het verbreden van de grondstoffenbasis van belang. In de Luchtvaartnota is
ook de doelstelling van fossielvrij vliegen in 2050 opgenomen. De NLR heeft in een
onderzoek2 uit september jl. gekeken naar de beschikbaarheid van duurzame biogrondstoffen, en
concludeerde daarbij dat op nationaal niveau de beschikbaarheid onvoldoende zal zijn
maar op EU-niveau wel voldoende duurzame biogrondstoffen beschikbaar zijn om aan de
nationale 2050 doelstelling te voldoen. De NLR ging daarbij uit van de duurzaamheidscriteria
die in de RED zijn opgenomen. Wel gaf de NLR hierbij aan dat voor wat betreft 2050
de vraag en het aanbod lastig te voorspellen zijn. Ook voor andere onderzoeken geldt
dat de beschikbaarheid van duurzame biogrondstoffen verder in de tijd steeds lastiger
te voorspelen worden. De hierboven genoemde onderzoeken wijzen erop dat er nationaal
onvoldoende grondstoffen aanwezig zijn om aan de nationale doelstellingen te kunnen
voldoen. Op EU niveau daarentegen zijn er wel voldoende grondstoffen aanwezig om aan
de nationale doelstellingen te voldoen. Het PBL stelt hierbij dat de biomassabehoefte
van Nederland in 2050 6,5% is van de totale beschikbaarheid van biomassa in de EU.
Onder de nieuwe RED herziening heeft de Commissie ook nieuwe doelstellingen opgenomen
voor de verduurzaming van de mobiliteitssector. Deze doelstellingen zijn vergelijkbaar
met reeds bestaande doelstellingen van Nederland uit het Klimaatakkoord. Gezien de
RED doelstellingen en de doelstellingen uit het Klimaatakkoord voor de mobiliteitssector
vergelijkbaar zijn, is ook de resulterende vraag naar grondstoffen vergelijkbaar.
De conclusies die het PBL trok in het onderzoek naar biomassabeschikbaarheid en -toepassingen
blijven zo relevant.
De Europese Commissie heeft ook het ReFuelEU aviation initiatief gepresenteerd. Ik
heb uw Kamer via BNC-fiche in september jl. over de Nederlandse inzet hierop geïnformeerd
(Kamerstuk 22 112, nr. 3188). Dit initiatief zet in op een Europese bijmengverplichting met oplopende doelstellingen
tot 2050. Zo zet de Commissie in op een 5% bijmenging doelstelling in 2030. De bijmengverplichting
voor de luchtvaart en de herziening van de RED staan niet los van elkaar. Terwijl
de RED de verduurzamingsdoelstellingen voor de mobiliteitssector in den brede bepaalt,
legt de bijmengverplichting vast in welke mate luchtvaart hieraan moet bijdragen.
De bijmengverplichting zal dus tot 2030 niet voor een additionele vraag vanuit luchtvaart
naar duurzame biogrondstoffen zorgen, maar bepaalt louter in welke mate de luchtvaart
moet bijdragen aan de doelstellingen uit de RED. Alleen wanneer de nationale doelstellingen
voor de mobiliteitssector hoger worden dan de doelstellingen uit de RED, zal de vraag
naar duurzame grondstoffen vanuit de Nederlandse mobiliteitssector toenemen.
Voor de luchtvaart blijkt uit in de Impact Assessment dat de Commissie bij het vaststellen
van de hoogte van de bijmengverplichting van het RefuelEU initiatief niet alleen gekeken
heeft naar de beschikbaarheid van grondstoffen, maar naar een combinatie van factoren
waaronder ook de verwachte vraag vanuit andere sectoren en de ontwikkelingen ten aanzien
van kosten en productiecapaciteit. Op basis van deze factoren concludeert de Commissie
dat een bijmengverplichting van 4–8% in 2030 op Europees niveau realistisch is. Ten
aanzien van de beschikbaarheid van biobrandstoffen richt de Impact Analyse van de
Commissie zich, mede met het oog op de wens om de importafhankelijkheid te verkleinen,
zich enkel tot de EU. Dit neemt niet weg dat ook buiten de EU naar verwachting duurzame
biogrondstoffen beschikbaar zullen komen, naar mate de verduurzaming van andere mobiliteitssectoren
steeds meer gerealiseerd zal worden middels elektrificatie. Ook het duurzaamheidskader
houdt rekening met een dergelijke omslag. De EU keek bovendien niet alleen naar de
beschikbaarheid van duurzame biogrondstoffen, maar ook naar de mogelijkheid tot productie
van synthetische kerosine. De Europese bijmengverplichting zet richting 2050 steeds
meer in op synthetische kerosine, waardoor de vraag naar biogrondstoffen voor de luchtvaart
relatief beperkt wordt. Ook nationaal streven we naar een steeds groter belang van
synthetische brandstoffen, zoals eerder aangegeven in het Actieprogramma Duurzame
Brandstoffen.
Bij de beleidsvorming en bij de bepaling welke onderzoeken benodigd zijn, wordt gebruik
gemaakt van input van verschillende stakeholders. Zowel van sectorpartijen als NGO’s
ontvangen we regelmatig position papers en analyses, die in beschouwing worden genomen
bij de ontwikkeling van het beleid op het gebied van duurzame brandstoffen. Om de
vraag naar duurzame biogrondstoffen ook in toekomst goed in beeld te houden zal vanuit
het duurzaamheidskader biogrondstoffen ingezet worden op het monitoren van de inzet
van biogrondstoffen in verschillende sectoren en zullen regelmatig voortgangsrapportages
gepubliceerd worden. Dit geeft een helder beeld van de vraag naar deze grondstoffen,
wat behulpzaam kan zijn voor verder beleid. Voor de luchtvaart zal vanuit het Actieprogramma
Duurzame Brandstoffen verder ingezet worden op het verbreden van de grondstoffenbasis
die ingezet kan worden voor de productie van duurzame luchtvaartbrandstoffen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Visser
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Visser, minister van Infrastructuur en Waterstaat