Brief regering : Industriepakket klimaat begroting 2022
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 907
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 oktober 2021
Aan het lid Jetten (D66) is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen (23 september
jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 3, Algemene Financiële Beschouwingen) toegezegd om
middels een Kamerbrief een nadere duiding te geven van de industriemaatregelen uit
de Augustusbesluitvorming in relatie tot de afspraken uit het Klimaatakkoord (Kamerstuk
32 813, nr. 342). Hij gaf daarbij aan het van belang te vinden dat het draagvlak voor het Klimaatakkoord
behouden blijft en dat de bedrijven daartoe ook daadwerkelijk gaan leveren. Met deze
brief voldoe ik aan deze toezegging. Het kabinet investeert in 2022 in totaal ruim
6,8 miljard euro extra in klimaatmaatregelen bovenop het bestaande klimaatbeleid.
Het klimaatpakket is erop gericht om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van
het Urgenda-vonnis, beoogt extra emissiereductie te realiseren richting 2030 en is
gericht op de energie-infrastructuur van de toekomst. In het klimaatpakket van de
augustusbesluitvorming voor de begroting 2022 zit een aantal maatregelen die mede
bijdragen aan de klimaatopgave van de industrie. Deze licht ik hieronder toe.
Energiebesparingsplicht
In het klimaatpakket is ondersteuning aangekondigd voor toezicht op de energiebesparingsplicht
voor alle bedrijven die hieronder vallen1. Dit is een effectieve manier om tot CO2-besparing in de industrie te komen, het gaat immers om rendabele maatregelen. Tussen
2022 en 2026 wordt hiervoor 46 miljoen euro uitgetrokken voor kennis- en capaciteitsopbouw
bij het decentrale bevoegd gezag. Met extra toezicht op energiebesparing wordt voor
bedrijven een gelijker speelveld gegarandeerd omdat achterblijvers aangesproken worden.
De extra capaciteit biedt het bevoegd gezag ook meer mogelijkheden om in gesprek te
gaan met ondernemers over energiebesparing.
Tevens wordt de energiebesparingsplicht per 2023 verbreed naar ETS-bedrijven. De huidige
energiebesparingsplicht verplicht bedrijven met een jaarlijks verbruik van meer dan
50.000 kWh of 25.000 m3 aardgasequivalent om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd
van 5 jaar of minder uit te voeren. Bedrijven die deelnemen aan het Europese emissiehandelssysteem
(EU ETS) waren (net als glastuinbouwbedrijven die deelnemen aan de Regeling kostenverevening
CO2) uitgezonderd van de energiebesparingsplicht met als reden dat het EU ETS dient als
primaire prikkel om CO2 te reduceren. Door ETS-bedrijven nu ook te verplichten deze energiebesparende maatregelen
te nemen, ontstaat er een extra prikkel voor efficiënte CO2-reductie. Om het decentrale bevoegd gezag in staat te stellen effectief toezicht
op deze nieuwe doelgroep uit te oefenen, is in het klimaatpakket ook 10 miljoen euro
hiervoor beschikbaar gesteld. Ook dit biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om in
gesprek te gaan met ondernemers en een gelijk speelveld te bevorderen.
Waterstof
Daarnaast zijn er middelen voor de ondersteuning van de opschaling van waterstof,
de ontwikkeling van waterstofopslag en een transportnetwerk voor waterstof. Deze middelen
voor waterstof moeten er voor zorgen dat de industrie in Nederland sneller op duurzame
waterstof kan overstappen.
In de recente Kamerbrief2 over het transportnet voor waterstof heb ik aangekondigd te starten met het ontwikkelen
van een plan voor een onderbouwde en gefaseerde uitrol (uitrolplan) van een landelijk
netwerk. Hiervoor is nu 750 miljoen euro gereserveerd. Het uitgangspunt is dat de
gebruiker betaalt. Belangrijk is daarmee het onderscheid tussen de kosten en de financiering
van dit landelijke waterstofnetwerk dat niet alleen voor de industrie wordt ontwikkeld.
Het kabinet heeft voorts 252,1 miljoen euro aan middelen op de begroting herschikt
voor de opschaling van de productie van groene waterstof door middel van elektrolyse.
Doel is dat groene waterstof productie concurrerend wordt met andere technieken voor
CO2-reductie. Daarnaast zijn er middelen (35 miljoen euro) gereserveerd voor de Europese
IPCEI waterstof («Important Projects of Common European Interest») die ervoor moeten
zorgen dat de eerste Nederlandse projecten met een IPCEI-status kunnen starten.
SDE++
Voor de ophoging van de SDE++ reserveert het kabinet in totaal 3 miljard euro, die
over meerdere jaren tot uitbetaling komt. Dit draagt direct bij aan het halen van
extra emissiereductie in 2030. Het doel van de ophoging van het SDE++-budget is om
met meerdere technologieën bij te dragen aan CO2-reductie in de gebouwde omgeving, mobiliteit, glastuinbouw en de industrie. Nederland
heeft in de EU gepleit voor 55% reductie in 2030, dit betekent ook extra reductie
ten opzichte van het huidige klimaatakkoord. Nederland kan niet wachten met maatregelen
en het bij de begroting gepresenteerde klimaatpakket is hiertoe een eerste stap. Gezien
de noodzaak en de urgentie voor snelle CO2-reductie in Nederland, is het verhogen van het SDE++-plafond voor CCS noodzakelijk
om aanvullende extra CO2-reductie bovenop de afspraken in het Klimaatakkoord mogelijk te maken. De extra ruimte
voor CCS betekent meer dan 14,3 Mton reductie door de industrie in 2030. In het Klimaatakkoord
is afgesproken dat het CCS-plafond gerelateerd is aan de huidige 14,3 Mton opgave
van de industrie3. Als er meer megaton gereduceerd gaat worden, is het logisch om ook het plafond daar
op aan te passen. Zeker omdat kosten efficiënte technische alternatieven voor CCS
in de SDE++ er nog niet zijn, dat blijkt immers uit de jaarlijkse Zeefstudie4. Het plafond voor CO2-afvang en opslag (CCS) bij de industrie binnen de SDE++ wordt daarom met maximaal
2,5 Mton verhoogd. Het plafond wordt daarbij zo vastgesteld dat er substantiële middelen
beschikbaar blijven voor andere technologieën, waaronder warmte.
Het vasthouden aan het huidige CCS-plafond bemoeilijkt de gewenste extra reductieopgave
en maakt deze waarschijnlijk ook praktisch onmogelijk. Het loslaten is wel van belang
gezien de benodigde snelle reductie en de ambities richting 55%. IPCC5 en PBL6 geven aan dat CCS essentieel is. Dit beeld laat ook de PBL-doorrekening van de verkiezingsprogramma’s
zien, waar de nationale ambitie voor de industrie in 2030 wordt verhoogd, stijgt ook
de hoeveelheid CCS.
CO2-afvang en opslag van fossiele CO2 is een overgangstechnologie voor de verduurzaming van de industrie. CCS is echter
als technologie naar verwachting ook op de langere termijn nog onmisbaar ten behoeve
van het realiseren van de noodzakelijke negatieve emissies (via BECCS7) om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan. De CCS-infrastructuur die nu in
Nederland wordt ontwikkeld en aangelegd, kan daarvoor ook ten dele beschikbaar komen.
Het Europese Fit for 55%-pakket betekent meewind voor de nationale industrie. Onderdeel
van dit pakket zijn zeer ambitieuze groene waterstofdoelstellingen. Dit ambitieuze
pakket zal alternatieven ook sneller laten ontwikkelen. Omdat de concrete uitwerking
nog enige tijd duurt, is het niet de verwachting dat deze meewind op korte termijn
er toe leidt dat er substantieel minder CCS in Nederland zal worden toegepast, ook
omdat de nationale ambities aangescherpt zullen gaan worden en projecten op tijd van
start moeten om in 2030 gereed te zijn. Wachten is geen alternatief voor de noodzakelijke
CO2-reductie.
Nu Tata Steel Nederland niet meer hoofdzakelijk op CCS inzet, maar op de DRI-route,
zal nog moeten blijken of en in welke mate het plafond dit jaar bereikt gaat worden.
Niet ieder industrieel bedrijf kan dezelfde stap zetten als Tata Steel en daarom blijft
CCS een noodzakelijke oplossing. In de industriële clusters zijn verschillende CCS-projecten
geïdentificeerd die richting 2030 gerealiseerd kunnen worden. Dit blijkt uit Koplopersprogramma’s
analyse van RVO8, maar ook uit de binnenkort te verschijnen Klimaatmonitor en de Cluster Energie Strategieën
blijkt dat er meer CCS-plannen zijn dan door het huidige plafond ondersteund kunnen
worden. Het is op basis van deze informatie dat het kabinet ziet dat de industrie
door de ophoging van het CCS-plafond ook sneller, meer kan reduceren. Doorlooptijden
(vergunningen, infrastructuur) van zulke grootschalige projecten zijn lang, tijdige
helderheid is nu nodig om projecten in 2030 gerealiseerd te hebben.
Naast het plafond zijn in de SDE++ ook nog steeds de twee andere in het Klimaatakkoord
afgesproken randvoorwaarden inzake CCS van kracht:
• Horizon: Na 2035 worden geen nieuwe SDE++-beschikkingen meer afgegeven voor CCS-aanvragen
– hiermee wordt de tijdelijkheid van de inzet van de techniek onderstreept.
• Zeef: CCS-projecten worden alleen gesubsidieerd als er geen aantoonbare kosteneffectieve
alternatieven mogelijk zijn. Ook dit jaar zal deze weer geactualiseerd worden.
Omdat het kabinet wil voorkomen dat door het ophogen van het plafond andere opties
onvoldoende van de grond komen, zal ik ervoor zorgen dat andere technieken, waaronder
warmte, nog steeds voldoende gestimuleerd worden. De komende periode wordt nader onderzocht
hoe dat het meest effectief kan, zonder dat er technieken worden uitgesloten. Daarbij
wordt de komende periode een systeem met minimale afbakening tussen (groepen van)
technologieën uitgewerkt en zo snel mogelijk geïntroduceerd. Vanwege de benodigde
wijzigingen in de regelgeving wordt het aangepaste systeem vanaf 2023 opengesteld
voor aanvragen. In combinatie met het eerder genoemde extra geld voor de energie-infrastructuren
van de toekomst, specifiek waterstof en warmte, ondersteunt het kabinet hiermee de
industrie met de transitie naar nog duurzamere technieken.
Afspraken over extra emissiereductie richting 2030
Het is de inschatting van het kabinet dat het totale pakket van maatregelen zorgt
voor een emissiereductie van enkele megatonnen richting 2030 bovenop het bestaande
beleid. Het precieze reductie-effect is afhankelijk van de concrete uitwerking van
maatregelen die momenteel plaatsvindt. Uiteindelijk worden de uitgewerkte maatregelen
meegenomen door PBL in hun berekeningen. Daadwerkelijke inschrijvingen voor de SDE++
door de industrie maakt de zekerheid op investeringen en emissiereductie het grootst
en creëert het vertrouwen dat bedrijven ook daadwerkelijk CO2-reductie gaan leveren. Het maken van aanvullende (borgende maatwerk) afspraken met
de industrie is aan een komend kabinet, eveneens als de invullingen van de opgehoogde
Europese 2030-doelstelling van ten minste 55%. Maatschappelijk draagvlak voor invulling
van deze extra opgave is daarbij essentieel.
Uw Kamer heeft via de motie van leden Bontenbal en Grinwis9 tevens om aandacht voor maatwerk met de industrie gevraagd. Met de twaalf grote uitstoters
worden de komende tijd gesprekken gevoerd om te verkennen waar maatwerk mogelijk en
passend is.
Een nieuw kabinet kan hier dan verder vorm aan geven, inclusief de wijze waarop deze
nieuwe afspraken gemonitord gaan worden. Het Uitvoeringsoverleg Klimaatakkoord-Industrie
zal hier ook nauw bij betrokken worden om draagvlak en uitvoerbaarheid te waarborgen.
De Minister van Economische Zaken,
S.A. Blok
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Economische Zaken en Klimaat