Brief regering : Nederlandse aanpak van internationale misdrijven in 2020
35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022
Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 oktober 2021
1. Inleiding
Hierbij zenden wij uw Kamer de jaarlijkse rapportagebrief over de Nederlandse aanpak
van internationale misdrijven.1 Deze aanpak behelst sinds jaar en dag zowel een strafrechtelijke als een vreemdelingrechtelijke
component. In deze brief wordt uiteengezet hoe deze aanpak in 2020 is vormgegeven
en welke resultaten de ketenpartners hebben behaald. Hierbij zijn met name relevant
de resultaten van het Landelijk Parket (LP) van het Openbaar Ministerie (OM) en het
Team Internationale Misdrijven (TIM) van de Nationale Politie, alsook de inzet die
in het kader van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (hierna Vlv)2 is geleverd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de Dienst Terugkeer
en Vertrek (DT&V). Aangezien de aanpak van internationale misdrijven eveneens een
belangrijke internationale component heeft wordt ook ingegaan op de internationale
samenwerking. Tot slot ontvangt u een overzicht van de individuele straf- en uitleveringszaken
2. Ketenbrede samenwerking
Het (in internationaal verband) bestrijden van straffeloosheid en het voorkomen dat
plegers van internationale misdrijven een veilige haven vinden in Nederland is en
blijft de gemeenschappelijke doelstelling van alle ketenpartners. Een doelstelling
die rotsvast bleef staan in een jaar dat gekenmerkt werd door de coronacrisis, die
ook de ketenpartners in haar greep heeft gehouden.
Toen in maart 2020 het coronavirus Nederland bereikte, vergde dit van de ketenpartners
het nodige aanpassingsvermogen. Al gauw bleek echter dat collega’s van de verschillende
organisaties elkaar goed weten te vinden, en voor de verschillende periodieke overleggen
werden digitale alternatieven aangeboord. Daardoor heeft de ketenbrede samenwerking
ook in 2020 op een efficiënte wijze kunnen plaatsvinden.
In 2020 is een aanvang gemaakt met de versterking van de capaciteit en expertise van
het TIM op basis van het in het regeerakkoord benoemde extra investering. Deze financiële
middelen zijn in 2020 ingezet voor de tijdelijke inhuur van expertise en voor het
uitbreiden van de vaste formatie van het TIM van 32 fte tot 43 fte. De werving van
het nieuwe personeel heeft grotendeels plaatsgevonden in de tweede helft van 2020.
Naar verwachting komt het TIM in 2021 op de volle sterkte van 43 fte. Daarmee wordt
structureel voorzien in de nodige specialistische- en opsporingsbevoegde capaciteit.3
3. De vreemdelingrechtelijke aanpak
3.1 Het kader
De kern van het Nederlandse 1F-beleid is dat slachtoffers worden beschermd en niet
de daders. Het gaat bij tegenwerping van artikel 1F Vlv zonder uitzondering om zeer
ernstige misdrijven die buiten Nederland zijn gepleegd. Het uitgangspunt is dat Nederland
geen vluchthaven wil zijn voor oorlogsmisdadigers en straffeloosheid van plegers van
internationale misdrijven wil tegengaan. Handhaving van artikel 1F Vlv is inherent
aan het waarborgen van het maatschappelijk draagvlak voor het asielbeleid.
De IND werpt een vreemdeling artikel 1F Vlv tegen als er ernstige redenen zijn om
te veronderstellen dat hij of zij weet heeft gehad van de in artikel 1F Vlv genoemde
misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden (zogenoemde
knowing and personal participation).
Voor alle asielzoekers geldt dat de IND een screening uitvoert na de aanmeldfase van
het asielproces. Bij deze screening is er specifieke aandacht voor signalen die kunnen
wijzen op een van de misdrijven genoemd in artikel 1F Vlv Als er aanwijzingen zijn
dat iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een van deze misdrijven wordt een 1F-onderzoek
gestart door de Unit 1F. Dit betreft altijd een individuele beoordeling na uitgebreid
juridisch onderzoek. Alleen op basis van grondige analyse van achtergrond en context
en de aannemelijkheid van ernstige vermoedens dat iemand persoonlijke misdrijven heeft
gepleegd of gefaciliteerd, kan de IND oordelen artikel 1F Vlv op die persoon van toepassing
is. Daarnaast kunnen, voorafgaand, maar ook tijdens de asielprocedure, bij de IND
signalen binnenkomen waaruit 1F-indicaties naar voren komen (zoals aan de hand van
verklaringen van de vreemdeling zelf, tipbrieven van burgers, slachtoffers/getuigen
van 1F-misdrijven of meldingen vanuit de vreemdelingenketen), waarna een 1F-onderzoek
kan worden gestart. Tot slot kunnen ook reeds verleende verblijfsvergunningen (asiel
en regulier) op grond van artikel 1F Vlv worden ingetrokken.
Vreemdelingen met een 1F status die geen rechtmatig verblijf hebben, dienen Nederland
in beginsel te verlaten naar hun land van herkomst of zo nodig naar een ander land.
Indien de vreemdeling niet vrijwillig vertrekt kan gedwongen vertrek aan de orde zijn.
Het kan echter voorkomen dat de terugkeer van een vreemdeling met een 1F-status naar
het land van herkomst ernstig gevaar voor die persoon oplevert (artikel 3 van het
EVRM). Dit houdt in dat de betreffende persoon niet wordt uitgezet, echter op hem
rust nog wel de verplichting Nederland te verlaten. In die gevallen kan worden bezien
of vertrek naar een ander land mogelijk is.
3.2 Vreemdelingrechtelijke cijfers
Cijfers 2020
Onderstaande tabel toont het aantal onderzoeken naar 1F-gedragingen en de terugkeer
van vreemdelingen aan wie 1F is tegengeworpen naar het land van herkomst of vertrek
naar een derde land.
In 2020 zijn 95 onderzoeken uitgevoerd naar vreemdelingen die in verband kunnen worden
gebracht met 1F-gedragingen. Bij twintig vreemdelingen heeft dit onderzoek geleid
tot het tegenwerpen van artikel 1F Vlv.
Van deze groep is bij ongeveer de helft een artikel 3 EVRM-beletsel voor terugkeer
naar het land van herkomst aangenomen. Verder heeft IND aan driekwart van de vreemdelingen
aan wie artikel 1F Vlv is tegengeworpen een zwaar inreisverbod dan wel een ongewenstverklaring
opgelegd.4
De DT&V had eind 2020 106 1F vreemdelingendossiers in de werkvoorraad. Voor 67 vreemdelingen
gold dat geen gedwongen vertrek kan plaatsvinden vanwege een risico op schending van
artikel 3 EVRM. Achttien vreemdelingen hebben Nederland – al dan niet gedwongen –
aantoonbaar verlaten.
1F-cijfers IND en DT&V 2020
Totaal aantal onderzoeken naar vreemdelingen i.v.m. artikel 1F bij IND
95
Artikel 1F tegengeworpen
20
Artikel 3 EVRM-beletsel
9
Totaal aantal 1F vreemdelingendossiers bij DT&V
106
Artikel 3 EVRM-beletsel
67
Aantoonbaar vertrek uit Nederland
18
Beoordeling Rwandese asielzaken
In 2008 is besloten om voor alle ingewilligde Rwandese asielaanvragen opnieuw te bezien
of er artikel 1F Vlv indicaties zijn. De aanleiding hiervoor was het beschikbaar komen
van meer gedetailleerde informatie over de Rwandese genocide en mogelijke daders.
Deze herbeoordeling en de daaruit voortvloeiende procedures is reeds enkele jaren
geleden afgerond. Uw Kamer is hierover destijds dan ook over geïnformeerd in de Rapportagebrief
Internationale Misdrijven 2015.5
Vanaf 2013 is deze herbeoordeling echter uitgebreid naar personen die genaturaliseerd
zijn tot Nederlander. Sindsdien is artikel 1F Vlv meermalen tegenworpen. Uw Kamer
is onlangs toegezegd over de voortgang geïnformeerd te worden in deze Rapportagebrief.
In vijf zaken zag de IND geen aanleiding om het Nederlanderschap in te trekken. In
twintig zaken heeft het wel geleid tot een artikel 1F tegenwerping en is de IND overgegaan
tot het intrekken van het Nederlanderschap. In vier zaken staat 1F thans in rechte
vast. In één zaak vernietigde de rechtbank het besluit en zag de IND daarna af van
intrekking. In de overige zaken lopen nog bezwaar- of (hoger) beroepsprocedures. Tenslotte
verricht de IND nog naar twee personen onderzoek.
Beoordeling Syrische asielzaken
Tijdens de begrotingsbehandeling in 2017 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Justitie
en Veiligheid uw Kamer toegezegd om de IND de opdracht te geven om, met het oog op
het signaleren van potentiele oorlogsmisdadigers, ingewilligde Syrische asielzaken
opnieuw te beoordelen. Dit is in 2018 gestart en in 2020 afgerond en betrof een projectmatige
herbeoordeling van álle dossiers die aan bepaalde criteria voldeden. Uw kamer is over
de resultaten van deze herbeoordeling reeds geïnformeerd per brief van 30 juni 2020.6
4. De strafrechtelijke aanpak
4.1 Het kader
Zoals ook uiteengezet in de Rapportagebrief internationale misdrijven 2019 zijn er
verschillende manieren waarop het LP en het TIM zaken binnen krijgen. Net als bij
commune misdrijven kan er aangifte worden gedaan. Informatie over mogelijke internationale
misdrijven kan daarnaast voortkomen uit andere strafrechtelijke onderzoeken (in de
vorm van rest-informatie) of met het TIM worden gedeeld door een andere (Nederlandse
of buitenlandse) opsporingsdienst. Ook ontvangt het LP 1F-dossiers van de IND wanneer
een vreemdeling artikel 1F Vlv tegengeworpen heeft gekregen. Dat de IND een 1F-tegenwerping
heeft gedaan, hoeft echter niet per definitie te betekenen dat er ook een strafrechtelijke
verdenking bestaat die de start van een strafrechtelijk onderzoek zou kunnen rechtvaardigen.
Daarom worden doorgestuurde 1F-dossiers geanalyseerd en op strafrechtelijke aanknopingspunten
beoordeeld door het LP.
Net als bij commune misdrijven kan er ook in het geval van internationale misdrijven
aangifte of melding worden gedaan. Van deze mogelijkheid wordt ook gebruik gemaakt
door non-gouvernementele organisaties. Tot slot ontvangt het TIM ook informatie over
vermeende daders van internationale misdrijven in Nederland via publicaties in diverse
media. Het komt geregeld voor dat informatie over dezelfde persoon of hetzelfde incident
via verschillende bronnen het TIM of LP bereikt.
4.2 De cijfers
Herkomst startinformatie
Opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven zijn voor een deel vaak afhankelijk
van de mogelijkheid om naar het buitenland te reizen. Getuigen van deze misdrijven
bevinden zich bijvoorbeeld nog in het land waar deze zijn gepleegd, of zijn door (oorlogs)geweld
naar een ander land gevlucht. Door de coronacrisis was het maken van dienstreizen
naar het buitenland vaak niet mogelijk. Hierdoor is in bepaalde onderzoeken de focus
tijdelijk verlegd, zijn sommige onderzoeken tijdelijk gepauzeerd en is gezocht naar
alternatieve werkwijzen, zoals het gebruikmaken van internationale rechtshulp.
De negatieve effecten van de coronacrisis op de opsporingsonderzoeken van het TIM
en het LP in 2020 zijn beperkt gebleven. Vlak voor de aankondiging van de eerste set
maatregelen, in maart 2020, zijn het TIM en het LP een aantal nieuwe onderzoeken gestart.
Het aantal actieve opsporingsonderzoeken naar internationale misdrijven ten opzichte
van een jaar eerder toegenomen van zestien naar twintig.
Onderstaande figuur geeft de herkomst weer van de startinformatie voor de in 2020
lopende onderzoeken.
N=20
In bijlage 1 treft u een overzicht van alle IM-(straf)zaken die in 2020 onder de rechter
waren.
1F-zaken bij het OM
Onderstaande tabel laat zien hoeveel 1F-dossiers bij het LP zijn binnengekomen en
verwerkt in 2020. Er zijn in 2020 zeventien dossiers binnengekomen bij het LP. Dertien
van deze dossiers zijn in behandeling genomen voor een oriënterend onderzoek. Vier
dossiers zijn opgelegd.7
Instroom en verwerking 1F-dossiers 2020
Totaal aantal 1F-dossiers binnengekomen bij het LP in 2020, waarvan:
17
Aantal dossiers opgelegd
4
Aantal dossiers afgevoerd
0
Aantal dossiers in behandeling genomen voor oriënterend onderzoek
13
Uitleveringen
0
Inkomende rechtshulpverzoeken
In 2020 zagen het TIM en het LP een duidelijke toename in het aantal inkomende rechtshulpverzoeken:
er kwamen twaalf rechtshulpverzoeken binnen die in behandeling zijn genomen. Een voor
de hand liggende verklaring hiervoor is dat ook buitenlandse opsporingsdiensten door
de effecten van de coronacrisis naar alternatieve middelen grijpen. De uitvoering
van deze verzoeken, bijvoorbeeld het horen van getuigen of het verstrekken van informatie,
vergt (soms aanzienlijke) capaciteit van de betrokken partijen, zoals het LP, het
TIM, de rechter-commissaris IM, de Afdeling Internationale Aangelegenheden en Rechtshulp
in Strafzaken (AIRS) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en in enkele gevallen
de IND.
5. De internationale samenwerking
5.1 Genocide Netwerk
Een belangrijk onderdeel van internationale samenwerking en informatie-uitwisseling
op het gebied van internationale misdrijven vindt plaats via het EU Netwerk van nationale
aanspreekpunten inzake genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven
(het Genocide Netwerk). Dit netwerk, dat mede door Nederlands initiatief in 2002 is
opgericht, komt tweemaal per jaar bijeen om de uitwisseling van informatie en best
practices te faciliteren en zodoende de internationale samenwerking bij de opsporing
en vervolging van internationale misdrijven te verbeteren. Tijdens de bijeenkomsten
van dit netwerk wordt Nederland vertegenwoordigd door het LP, het TIM en het Ministerie
van Justitie en Veiligheid. Naast de aandacht die uitgaat naar concrete zaken werd
er tijdens de – digitale – bijeenkomsten van 2020 speciale aandacht besteed aan het
belang van NGO’s die nationale autoriteiten steunen in de strijd tegen straffeloosheid
voor ernstige internationale misdrijven en het waarborgen van gerechtigheid voor slachtoffers.
5.2 Exclusion Netwerk
In 2017 is het EU Exclusion Netwerk (onderdeel van EASO) opgezet. Dit netwerk beoogt
de informatiepositie van de verschillende lidstaten te versterken, kennis over te
dragen en best practices uit te wisselen aangaande de toepassing van artikel 1F Vlv. Tijdens de bijeenkomsten
van dit netwerk wordt Nederland vertegenwoordigd door de IND. EASO geeft ieder kwartaal
een update met daarin de recente tegenwerpingen van artikel 1F in de verschillende
landen, relevante jurisprudentie op het gebied van artikel 1F Vlv en informatie over
herkomstlanden in relatie tot 1F-misdrijven. Tevens biedt het netwerk de mogelijkheid
om informatie op te vragen en uit te wisselen tussen de lidstaten over onderwerpen
gerelateerd aan artikel 1F.
In 2020 zijn er twee bijeenkomsten door het netwerk georganiseerd. De bijeenkomsten
vonden plaats via videoconference. De eerste bijeenkomst stond in het teken van het
herkennen van 1F-indicaties binnen de asielprocedure en de andere bijeenkomst zag
op 1F-indicaties en 1F-tegenwerpingen in zaken van Turkse vreemdelingen.
5.3 MVRUIM
Sinds enkele jaren zet Nederland zich, samen met Argentinië, België, Mongolië, Senegal
en Slovenië in voor de totstandkoming van een nieuw Multilateraal Verdrag inzake Rechtshulp
en Uitlevering bij Internationale Misdrijven (MVRUIM). Dit initiatief beoogt de internationale
samenwerking tussen landen bij de nationale opsporing en vervolging van internationale
misdrijven te verbeteren. Inmiddels hebben 76 landen wereldwijd hun steun voor dit
initiatief uitgesproken en de verwachting is dat dit aantal de komende periode zal
toenemen.
Na de internationale conferentie die in maart 2019 in Nederland plaatsvond8 is een nieuw conceptverdrag opgesteld. Dit conceptverdrag is in januari 2020 tijdens
een internationale bijeenkomst in Den Haag besproken ter voorbereiding op de formele
verdragsonderhandelingen. Deze verdragsonderhandelingen zouden oorspronkelijk van
8-19 juni 2020 tijdens een Diplomatieke Conferentie in Slovenië plaatsvinden maar
zijn vanwege de Covid-19 uitbraak tot 2022 uitgesteld.
5.4 EU-dag tegen straffeloosheid
Op 23 mei 2020 werd voor de vijfde keer de EU-dag tegen straffeloosheid georganiseerd,
ditmaal digitaal. Deze dag werd voor het eerst in 2016 onder het Nederlandse EU-voorzitterschap
georganiseerd en is erop gericht om binnen de EU aandacht te vestigen op de aanpak
van internationale misdrijven. Dit jaar was het onderwerp de cumulatieve vervolging
van foreign terrorist fighters voor zowel commune misdrijven als ernstige internationale misdrijven.
6. Tot slot
Nederland heeft internationaal gezien altijd een belangrijke rol gespeeld in de aanpak
van internationale misdrijven. In een jaar dat gekenmerkt werd door de coronapandemie
is de inzet onverminderd hoog gebleven. De specialistische teams binnen het OM, het
TIM, de IND en DT&V hebben met mens en macht gewerkt, daarbij soms gehinderd door
onder meer reisbeperkingen. Door die inzet heeft behandeling van individuele zaken
niet stilgelegen. Ook op internationaal niveau heeft de coronapandemie om het nodige
aanpassingsvermogen gevraagd en is de samenwerking grotendeels digitaal voortgezet.
Hoewel het MVRUIM door de coronapandemie enige vertraging heeft opgelopen, hebben
de betrokkenen achter de schermen allerminst stilgezeten. Er is dan ook in 2020 – ondanks
de gevolgen van de coronapandemie – volop gewerkt aan de aanpak van internationale
misdrijven.
Bijlage 1 – Individuele straf- en uitleveringszaken
Zaken in eerste aanleg
Ahmed al-K. (Syrië)
De verdachte in deze zaak betreft een Syrische man die sinds 2014 in Nederland verbleef
op grond van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Naar aanleiding van
informatie afkomstig van de Duitse politie begonnen het LP en het TIM een strafrechtelijk
onderzoek naar hem. Hij wordt er van verdacht commandant te zijn geweest van een bataljon
van de terroristische organisatie Jabhat al-Nusra. Behalve lidmaatschap van deze terroristische
organisatie wordt Ahmed al-K. ook verdacht van moord als oorlogsmisdrijf. Hij zou
namelijk hebben deelgenomen aan de standrechtelijke executie van een gevangengenomen
Syrische luitenant-kolonel in juli 2012. Van dit oorlogsmisdrijf zijn video’s aangetroffen
op internet. Op 21 mei 2019 werd de verdachte door de politie aangehouden; hij bevindt
zich sindsdien in voorlopige hechtenis. Bij vonnis van 16 juli 2021 is hij door de
rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaar.9
Yousra L. (Syrië)
Yousra L. werd op 10 oktober 2019 aangehouden op verdenking van het plegen van terroristische
misdrijven. Later werd deze verdenking uitgebreid met oorlogsmisrijven, doordat zij
beeldmateriaal zou hebben verspreid, al dan niet voorzien van commentaar of onderschrift,
waarop personen in hun persoonlijke waardigheid werden aangerand. Bij vonnis van 29 juli
2021 is zij door de rechtbank Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de
duur van zes jaar en TBS met dwangverpleging.10
Abdul Razaq A. (Afghanistan)
Abdul Razaq A. werd op 12 november 2019 aangehouden op verdenking van het plegen van
oorlogsmisdrijven. De verdachte zou in de jaren tachtig commandant en hoofd politieke
zaken zijn geweest van de Pul-e-Charki gevangenis in de Afghaanse hoofdstad Kabul.
In deze gevangenis zijn destijds op grote schaal oorlogsmisdrijven gepleegd door mensen
ten onrechte gevangen te houden en onmenselijk te behandelen. Rechercheurs van het
TIM hebben in de afgelopen jaren tientallen getuigen gehoord in verschillende landen,
die verklaringen hebben afgelegd over het onmenselijke regime in de gevangenis en
de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Abdul Razaq A. zit momenteel in voorlopige
hechtenis. De inhoudelijke behandeling zal naar verwachting begin 2022 van start gaan.
Ahmed al-Y. (Syrië)
Op 22 oktober 2019 werd in het asielzoekerscentrum in Ter Apel de Syriër Ahmed al-Y.
aangehouden door de politie. De 29-jarige man stond in het Schengen Informatie Systeem
gesignaleerd door de Duitse autoriteiten. Hierbij werd tevens verwezen naar informatie
afkomstig uit een Duits strafrechtelijk onderzoek. Al-Y. zou volgens die informatie
een commandant zijn geweest van de terroristische organisatie Ahrar al Sham. In die
hoedanigheid zou hij de persoonlijke waardigheid van gedode personen hebben aangerand
door zijn voet te plaatsen op een stoffelijk overschot en een ander lijk te schoppen,
gewapend met een machinegeweer en zingend de dood van de overledenen gevoerd en naar
hen hebben verwezen als honden. Dit is op video vastgelegd en is vervolgens op YouTube
geplaatst, waarmee de wandaden werden verspreid. Voorts zou hij aanwezig zijn geweest
bij de ondervraging van een gevangen genomen militair. Deze ondervraging is eveneens
op video vastgelegd en verspreid via YouTube, waarmee de gevangene zou zijn aangerand
in zijn persoonlijke waardigheid. De verdachte bevindt zich momenteel in voorlopige
hechtenis. Bij vonnis van de rechtbank Den Haag van 21 april 2021 is hij veroordeeld
tot een gevangenisstraf van 6 jaren, ter zake deelname aan de terroristische organisatie
Ahrar al-Sham en het plegen van het oorlogsmisdrijf aanranding van de persoonlijke
waardigheid.11
Zaken in hoger beroep/cassatie
Oussama A. (Syrië)
Op 29 juni 2018 werden twee in Turkije veroordeelde Nederlandse Syriëgangers na aankomst
op Schiphol aangehouden op verdenken van lidmaatschap van de terroristische organisatie
Islamitische Staat (IS). In de zomer van 2014 zouden beide mannen naar Syrië zijn
gereid en na een training hebben deelgenomen aan de gewapende jihadistische strijd.
Tegen één van hen, Oussama A., bestond eveneens de verdenking van het plegen van een
oorlogsmisdrijf, door het vernederen van een beschermd persoon tijdens het gewapende
conflict in Syrië en Irak. Hij zou lachend hebben geposeerd naast het gekruisigde
lichaam van een door IS geëxecuteerde man en deze foto via sociale media hebben verspreid.
Op 23 juli 2019 werden beide mannen door de rechtbank Den Haag veroordeeld voor lidmaatschap
van een terroristische organisatie. Oussama A. werd eveneens veroordeeld tot tweeënhalf
jaar gevangenisstraf voor het voorgenoemde oorlogsmisdrijf waardoor zijn totale straf
op zevenenhalf jaar uitkwam. Op 26 januari 2021 werd Oussama A. in hoger beroep veroordeeld
tot een gevangenisstraf van zeven jaar.12
Eshetu A. (Ethiopië)
In de zaak tegen Eshetu A. heeft de rechtbank Den Haag op 15 december 2017 een levenslange
gevangenisstraf opgelegd. Volgens de rechtbank heeft A. zich schuldig gemaakt aan
ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht, door eind jaren zeventig (vermeende)
tegenstanders van het toenmalige regime arbitrair gevang te nemen, wreed en onmenselijk
te behandelen, te martelen en te laten doden. Zowel Eshetu A. als het OM gingen tegen
het vonnis in beroep. Dit hoger beroep loopt momenteel nog.
Uitleveringszaken
Venant R. (Rwanda)
In maart 2019 werd Vénant R. door het TIM aangehouden, nadat door de Rwandese autoriteiten
om zijn uitlevering was gevraagd. R. wordt ervan verdacht als regiodirecteur van ISAR
Rubona, een landbouwinstituut buiten de zuidelijke stad Butare in Rwanda, betrokken
te zijn geweest bij de genocide aldaar. Toen in april 1994 het vermoorden en verkrachten
van Tutsi’s begon, verzamelden zich meer dan duizend Tutsi mannen, vrouwen en kinderen
op het terrein van het landbouwinstituut. R. wordt ervan verdacht dat hij daarop militairen
en milities naar ISAR Rubona heeft gehaald die de Tutsi vluchtelingen hebben gedood.
Ook zou hij de militairen en milities van wapens hebben voorzien. Op 23 mei 2019 besliste
de rechtbank Den Haag dat de uitlevering toelaatbaar was. Venant R. is daarop in cassatie
gegaan. Op 28 januari 2020 heeft de Hoge Raad dit cassatieberoep verworpen. Als gevolg
daarvan heeft de Minister van Justitie en Veiligheid per beschikking van 28 april
2020 besloten de uitlevering toe te staan. R. heeft tegen dit besluit van de Minister
een kort geding aangespannen. Op 18 december 2020 heeft de rechtbank Den Haag hierin
uitspraak gedaan en de vordering van R. afgewezen.13 Dit vonnis is thans in hoger beroep bevestigd.14 Venant R. is in juli 2021 uitgeleverd aan Rwanda.
Joseph M. (Rwanda)
Op 26 oktober 2020 heeft het TIM Joseph M. aangehouden op grond van een uitleveringsverzoek
uit Rwanda. M. wordt verdacht van betrokkenheid bij de Rwandese genocide in 1994.
Hij zou actief zijn geweest voor de zogenoemde «Power vleugel» van de MDR-partij,
die nauw betrokken was bij de moordpartijen op Tutsi-burgers. Joseph M. wordt door
de Rwandese autoriteiten onder meer verantwoordelijk gehouden voor deelname aan een
bijeenkomst in april 1994 waarbij voorbereidingen werden getroffen voor het doden
van Tutsi’s. Hij zou een lijst hebben opgesteld van Tutsi’s die door milities gedood
moesten worden, en hij zou bij aanvallen op Tutsi-burgers betrokken zijn geweest.
M. zit in uitleveringsdetentie. Op 30 april 2021 heeft de rechtbank Den Haag de uitlevering
toelaatbaar verklaard.15 Tegen de beslissing is cassatie ingesteld.
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
A. Broekers-Knol, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid