Brief regering : Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Arbeidsmarkt in de Zorg van 7 oktober 2021, inzake het behoud en de instroom van zorgprofessionals in de gezondheidszorg
29 282 Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector
Nr. 449
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 oktober 2021
Tijdens het commissiedebat Arbeidsmarkt in de zorg van 7 oktober 2021 heb ik u een
brief toegezegd waarin ik nader in zou gaan op een aantal onderwerpen met betrekking
tot zeggenschap, het behoud en de instroom van zorgprofessionals in de gezondheidszorg.
Blijvende inzet op deze thema’s is van groot belang om de aantrekkelijkheid van werken
in de zorg te waarborgen en tekorten zoveel mogelijk te verminderen en voorkomen.
Daarbij moeten we ook verder vooruitkijken. In het debat is door verschillende leden
van uw Kamer verwezen naar het WRR rapport Kiezen voor houdbare zorg. De WRR constateert
dat de komende decennia de beschikbaarheid van personeel voor de zorg een van de urgentste
en sterkst knellende bronnen van schaarste is. De toenemende schaarste geldt daarbij
niet alleen voor Nederland, maar is een knellend vraagstuk in alle Europese landen.
De WRR schat dat in Nederland, gegeven de verwachte ontwikkeling van de vraag naar
zorg, bij ongewijzigd beleid in 2050 2,9 miljoen mensen in de zorg zouden moeten werken,
waar dat nu 1,5 miljoen is.1 Dit zou betekenen dat in 2050 31% van alle werknemers in de zorg zou moeten werken.
Dit is niet realistisch en ook niet wenselijk voor de bredere economie of voor andere
publieke sectoren.
Ik onderschrijf de door de Raad beschreven urgentie van het vraagstuk. Het betekent
dat als we niets doen we zullen moeten inleveren op de drie publieke doelen in onze
zorg – kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid – en vergaande aanpassingen in
het verzekerde pakket en/of eigen betalingen onvermijdelijk zijn. Dan vermindert de
solidariteit tussen ziek en gezond in onze gezondheidszorg, en lopen we het risico
dat het niet voor iedereen even eerlijk zal uitpakken. We moeten alle mogelijkheden
aangrijpen om dat te voorkomen. Dat vraagt enerzijds dat we realistisch zijn over
de toenemende schaarste en de veranderende kaders waarbinnen we keuzes zullen moeten
maken over de organisatie en reikwijdte van onze zorg. In het kader van het arbeidsmarktbeleid
moeten we daarbij nadrukkelijk ook de mogelijkheden aangrijpen om met tijdbesparende
technologieën en digitalisering het werk anders te organiseren. Anderzijds moeten
we blijven inzetten op de waardering, het behoud en de instroom van zorgprofessionals
om daarmee de tekorten zo veel mogelijk te verminderen. Dat vraagt om meer en flexibel
opleiden voor de toekomst, goede arbeidsvoorwaarden, goed werkgeverschap en een versterking
van zeggenschap van zorgverleners. Dit kabinet heeft zich de afgelopen jaren ingezet
om knelpunten rond werkdruk, uitval en uitstroom van zorgprofessionals te verminderen
en heeft hiervoor structureel extra middelen beschikbaar gesteld, oplopend tot 130
miljoen euro per jaar vanaf 2023. Ook voor het volgende kabinet zal de urgentie om
deze aanpak voort te zetten hoog blijven. De adviezen van de SER en de Commissie Werken
in de Zorg bieden hier een goede basis voor.
Deze brief zou ik graag willen starten met het informeren van uw Kamer over de zorgbonus
2021. Vervolgens ga ik achtereenvolgens in op de in het debat aan bod gekomen onderwerpen
en voldoe ik aan de volgende toezeggingen:
– De toezegging aan het lid Hijink om de laatste stand van zaken te geven ten aanzien
van zeggenschap met daarin aandacht voor de werkagenda’s, de mogelijkheden vanuit
wet- en regelgeving om de zeggenschapspositie te verbeteren en de wijze waarop gemonitord
kan worden;
– De toezegging aan het lid Van den Berg om uit te zoeken in hoeverre het haalbaar en
nodig is om bestuurders en toezichthouders te verplichten lid te worden (en geaccrediteerd
te worden) van een beroepsorganisatie;
– De toezegging aan het lid Van den Hil voor het geven van een tussenrapportage met
de stand van zaken van de acties van Het Potentieel Pakken;
– De toezegging om toe te lichten op welke wijze aan de slag wordt gegaan met het thema
discriminatie in de zorg;
– De toezegging aan het lid Ellemeet om uit te kijken waarom mensen met migratieachtergrond
lastiger doorstromen naar opleiding tot medisch specialist;
– De toezegging aan het lid Van den Berg om in te gaan op de capaciteit en spreiding
van de opleidingsplekken tot tandarts;
– De toezegging aan het lid Van den Hil om te kijken naar de oplossing om meer GZ-psychologen
op te leiden conform het plan dat de sector zelf heeft, door middel van substitutie
vanuit de opleiding klinisch psycholoog naar GZ-psycholoog;
– De toezegging aan het lid Kuiken om in te gaan op de vraag waarom de branche-erkende
opleiding voor kraamzorg geen subsidie krijgt vanuit het Stagefonds;
– De toezegging aan het lid Van den Haan om terug te komen op de vraag wat wordt gedaan
om ervoor te zorgen dat jonge studenten beter worden begeleid;
– De toezegging aan het lid Ellemeet om te kijken naar welke lessen geleerd kunnen worden
uit Duitsland over hun erkenningsprocedure voor Buitenlands Gediplomeerden;
– De toezegging aan het lid Van den Berg om een update te geven van de stand van zaken
met betrekking tot titelbescherming, de B van Bekwaam;
– De toezegging om terug te komen op de vraag of de Minister een aanvang kan maken met
een wijziging van de AMVB herregistratie BIG.
Zorgbonus
Afgelopen zomer konden zorgaanbieders en budgethouders opnieuw een bonus aanvragen
als blijk van waardering voor zorgprofessionals die vanwege COVID-19 onder moeilijke
omstandigheden zorg hebben verleend. Eerder heb ik u laten weten dat voor de bonus
2021 een subsidieplafond van € 720 mln. wordt gehanteerd, waardoor de hoogte van de
bonus afhangt van het totaalaantal goedgekeurde aanvragen2. Alle aanvragen zijn inmiddels beoordeeld: de aanvragen voor in totaal 1.042.071
zorgprofessionals worden toegekend. Op basis van dit aantal heb ik het netto bonusbedrag vastgesteld op € 384,71. Hierbij is rekening gehouden met de belastingafdracht die zorgaanbieders (voor hun
medewerkers) en de SVB (bij bonussen aan pgb-zorgverleners) moeten doen om een netto
bonus aan de zorgverleners uit te betalen.
In totaal zijn 7.978 aanvragen van zorgaanbieders en 14.725 aanvragen van budgethouders
goedgekeurd. De meeste goedgekeurde aanvragen van zorgaanbieders komen uit de branches
verpleging, verzorging en thuiszorg, de ziekenhuizen en overige medisch specialistische
zorg en de gehandicaptenzorg. In onderstaande tabel is de verdeling van aan zorgaanbieders
toegekende bonussen naar branche opgenomen. Alle zorgaanbieders die een aanvraag hebben
gedaan, ontvangen uiterlijk 26 oktober hun subsidiebeschikking. Bij toekenning van
de subsidie ontvangen zij vóór half november bij voorschot het verleende subsidiebedrag.
Daarmee hebben zorgaanbieders de mogelijkheid om zorgverleners nog voor het eind van
het jaar de bonus uit te betalen. In de bonusregeling is vastgelegd dat de zorgaanbieder
de bonus binnen 5 maanden moet uitbetalen. Pgb-zorgverleners3 die in aanmerking komen voor de bonus krijgen de netto bonus vóór half november rechtstreeks
door de SVB uitbetaald.
Zeggenschap
In de afgelopen jaren is er een ontwikkeling te zien dat er steeds meer verpleegkundige
en professionele adviesraden worden ingesteld. Daarnaast worden o.a. ook steeds meer
verpleegkundig directeuren aangesteld. Dat zijn goede ontwikkelingen. Echter, met
alleen meer van deze formele structuren zal – zoals is gebleken tijdens de coronacrisis
– de gewenste zeggenschap van zorgprofessionals niet worden bewerkstelligd. Het is
daarom cruciaal dat er ook een cultuurverandering gaat plaatsvinden, waarbij zorgprofessionals
daadwerkelijk meer inspraak hebben in de manier waarop zij hun werk vormgeven.
U vroeg mij uw Kamer te informeren over de voortgang op het punt van de zeggenschap
van zorgprofessionals en daarbij in te gaan op wat er nu gebeurt met de door het veld
opgestelde werkagenda’s, hoe zeggenschap gemonitord kan worden en wat er vanuit wet-
en regelgeving nu al mogelijk is om (mede)zeggenschap uit te oefenen.
Wat betreft de werkagenda’s en de monitoring van zeggenschap: in de reactie op het
SER Advies «Aan de slag voor de zorg; een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt» van 3 september jl. heb ik aangegeven welke stappen er zijn gezet op het thema zeggenschap.4 Daaruit komt naar voren dat het belangrijk is dat er een merkbare verbetering komt
ten aanzien van de zeggenschap die zorgverleners, en met name verpleegkundigen en
verzorgenden, ervaren. Het gaat daarbij met name om een cultuurverandering. Ik ben
verheugd dat de beroepsvereniging Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN)
samen met de werkgevers aan de slag is gegaan om sectorspecifieke werkagenda’s op
het gebied van zeggenschap vorm te geven. Recent heb ik de werkagenda van de ziekenhuizen
ontvangen. Deze heb ik met de SER-brief aan uw Kamer verzonden. De werkagenda’s van
de andere sectoren verwacht ik dit najaar. Tevens verwacht ik dan ook de door mij
gevraagde adviezen van onze Chief Nursing Officer prof. dr. E. Fynnema over de onafhankelijke
monitoring en de gewenste cultuurverandering met het oog op zeggenschap. Deze adviezen
wil ik naast de werkagenda’s leggen en dan bezien hoe hier een goed vervolg aan te
geven.
Als laatste wil ik nog ingaan op het wettelijk kader rondom (mede)zeggenschap. Daarvoor
verwijs ik terug naar het eerder ontvangen initiatiefnota «Samen de baas: een pleidooi voor meer zeggenschap in de zorg, in het onderwijs en
bij de politie» (juli 2019) van de Kamerleden Smeulders, Ellemeet, Westerveld en Buitenweg ontvangen.5 In reactie daarop heeft het Kabinet – in februari 2020 – haar standpunt gegeven.6 Hierin is ook het wettelijk kader met rechten, plichten en mogelijkheden ten behoeve
van (mede)zeggenschap uiteengezet.
In algemene zin – wettelijke kader – Wet op de ondernemingsraden
In artikel 19 van de Grondwet is het recht op medezeggenschap vastgelegd. Dit grondrecht
is uitgewerkt en vastgelegd in de Wet op de ondernemingsraden (WOR). De WOR biedt
de minimale wettelijke kaders waarbinnen de medezeggenschap in ondernemingen moet
worden vormgegeven. Iedere Nederlandse onderneming met 50 werknemers of meer is verplicht
een OR in te stellen. De OR heeft verschillende rechten: adviesrecht, instemmingsrecht,
initiatiefrecht en het recht op informatie. Deze rechten geven de OR de mogelijkheid
te adviseren over belangrijke zaken als fusies en reorganisaties, in te stemmen met
regelingen voor werktijden en opleidingen, voorstellen te doen en informatie te verkrijgen.
De ondernemer dient minimaal twee keer per jaar in een overlegvergadering waar ook
het bestuur bij aanwezig is de algemene gang van zaken met de OR te bespreken. Als
een onderneming in gebreke blijft en geen OR instelt of de rechten en plichten onvoldoende
nakomt, kunnen de gevolgen groot zijn. Voor wat betreft adviesplichtige besluiten
heeft de OR het recht beroep aan te tekenen tegen het besluit van de ondernemer bij
de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Die kan de ondernemer verplichten
het besluit te wijzigen of terug te draaien. Indien de ondernemer deze verplichting
niet nakomt is sprake van een economisch delict, waarvoor een geldboete of gevangenisstraf
kan worden opgelegd.
Zorginstellingen
Zorginstellingen vallen onder de WOR. Daarnaast is op zorginstellingen de Wet medezeggenschap
cliënten zorginstellingen (Wmcz) van toepassing. Hierin zijn de rechten en bevoegdheden
van de cliëntenraad geregeld. In 2019 is de nieuwe Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen
2018 (Wmcz 2018) aangenomen. Deze wet heeft tot doel de positie van cliëntenraden
en cliënten in de zorg te versterken en goed bestuur in de zorg te bevorderen. Daartoe
regelt deze wet onder meer een instemmingsrecht voor cliëntenraden en betere bekostiging
van opleiding en ondersteuning voor de cliëntenraad.
Verplichtstellen lidmaatschap en accreditatie voor bestuurders en toezichthouders
in de zorg
Goed werkgeverschap vormt de kern voor het behoud van medewerkers in de zorg. Bestuurders
en toezichthouders hebben een belangrijke rol in het bewerkstelligen en stimuleren
hiervan. Ik heb uw Kamer tijdens het commissiedebat Arbeidsmarktbeleid in de zorg
van 7 oktober jl. toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om bestuurders en toezichthouders
in de zorg te verplichten lid te worden van een beroepsvereniging en een accreditatieproces
te laten afronden. In een brief die uw Kamer onlangs heeft ontvangen, heb ik aangegeven
dat de toezegging die de Minister voor Medische Zorg en Sport heeft gedaan tijdens
het Notaoverleg op 14 januari 20217 inzake de afweging voor het verplichtstellen van accreditatie voor bestuurders van
een ziekenhuis meegenomen wordt in de Evaluatie van de Agenda Goed Bestuur. De toezegging
uit het commissiedebat van 7 oktober jl. komt hier deels mee overeen en neem ik daarom
ook mee in de beleidsreactie op de Evaluatie van de Agenda Goed Bestuur. De komende
periode raadpleegt VWS voor deze reactie tevens de beroepsverenigingen in kwestie,
de NVZD en NVTZ. De verwachting is dat uw Kamer eind 2021 de beleidsreactie ontvangt.
Gezien de demissionaire status van het kabinet wordt verdere besluitvorming overgelaten
aan een volgend kabinet.
Tussenresultaten Het Potentieel Pakken
Sinds 1 april 2021 ondersteun ik de stichting Het Potentieel Pakken (HPP). Zoals u
weet, heeft de stichting een aanpak ontwikkeld om de deeltijdfactor in de zorg te
verhogen. Ik neem u hierbij mee in de eerste resultaten.
Intensieve trajecten
Een intensief traject houdt in dat de stichting HPP bij een zorginstelling in kaart
brengt wat de startpositie is, wat het potentieel van de zorginstelling is en wat
de belemmeringen zijn als het gaat om meer uren werken. Ook worden medewerkers, HR
personeel en managers geïnformeerd en geïnspireerd. Samen met hen, neemt de stichting
de belemmeringen zoveel mogelijk weg (zoals bijvoorbeeld problemen in de roosters),
maken ze matches voor medewerkers die een groter contract wensen en wordt een plan
opgesteld voor borging/opschaling binnen de organisatie. Inmiddels zijn er zeven intensieve
trajecten gestart en binnenkort starten er nog eens zeven. Het aantal zorginstellingen
dat deelneemt aan de intensieve trajecten wordt de komende periode, over drie jaar,
uitgebreid naar ongeveer 50 zorginstellingen. In 2022 en in 2023 is het streven om
ongeveer 20 trajecten per jaar te starten. De zorgorganisaties worden zodanig getraind
dat zij na het traject zelfstandig verder kunnen met het thema contractuitbreiding.
Binnen de intensieve trajecten zijn inmiddels 25 dialoogsessies gehouden met zo’n
250 medewerkers, 2.500 informatiepakketten verstrekt en ongeveer 50 roostersessies
gehouden om prettigere roosters bij grotere contracten mogelijk te maken (de «roosterbooster»).
Bootcamptrainingen
Naast de intensieve trajecten heeft de stichting het concept van «HPP Bootcamps» ontwikkeld, getest en uitgerold. Dit is een serie van 6 workshops waarin HPP zorginstellingen
concrete handvatten geeft om met het thema contractuitbreiding aan de slag te gaan
en om kennisuitwisseling tussen organisaties te stimuleren. De belangstelling voor
deze bootcamps is groot. In de periode tussen april 2021 en februari 2022 zullen ongeveer
37 instellingen deelnemen aan deze bootcamps.
Bewustwording
Onlangs heeft de stichting, in samenwerking met WOMEN Inc. en het Nibud, de WerkUrenBerekenaar
gelanceerd. Dit is een tool die laat zien hoeveel meer werken oplevert, inclusief
de Zorg & Zo Podcasts, om zorgprofessionals te inspireren en informeren over «meer
uren werken». Deze tool is inmiddels door 45.000 mensen gebruikt. Ongeveer 62% van
de gebruikers doorloopt de volledige berekening van de tool. De Zorg & Zo podcast
heeft ongeveer 5200 luisteraars en stond voor de zomer in de top 100 meest populaire
Nederlandse podcasts.
Enthousiasmeren en informeren
De komende jaren gaat de stichting daarnaast ook verder met het enthousiasmeren en
informeren van zorgprofessionals binnen Nederland. De ambitie is om een community
van ambassadeurs op te bouwen. Ook worden er materialen ontwikkeld en inspirerende
verhalen en inzichten gedeeld. Door samenwerkingen met brancheorganisaties in de zorg
zullen deze informatiepakketten breder verspreid worden.
De stichting geeft ook presentaties aan verschillende organisaties. Tot nu toe heeft
de stichting onder andere haar inzichten gepresenteerd aan verschillende werkgeversorganisaties,
inkopers bij zorgverzekeraars, de Erasmus School of Management (Health MBA) en het
Congres Vrouwelijke Leiders in de zorg (in november 2021). Ik zal uw Kamer voor de
zomer 2022 een nieuwe update geven over de resultaten.
De aanpak van discriminatie in de zorg
De ervaring van discriminatie beperkt zich niet alleen tot medische studenten, maar
vindt ook breder plaats onder werkenden in de sector en de rest van de samenleving.
Uit het onderzoek naar agressie en ongewenst gedrag dat in opdracht van VWS en PGGM&Co
is uitgevoerd8, blijkt dat ongeveer 1 op de 5 medewerkers in zorg en welzijn het afgelopen jaar
een vorm van discriminatie heeft ervaren door patiënten of cliënten, en ongeveer 1
op de 20 heeft dit door collega’s of leidinggevenden ervaren. Dat betreur ik, want
zorgverleners moeten erop kunnen vertrouwen dat zij een veilige werkplek hebben, zodat
zij met plezier hun belangrijke werk kunnen doen en er voor hen geen reden is om de
zorg te verlaten. We hebben immers iedereen nodig in de zorg.
Voor de aanpak van discriminatie in de zorg is het allereerst van belang om een goed
beeld te krijgen van de feiten, cijfers en specifieke knelpunten. Voor dit laatste
heeft de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport eerder dit jaar een aantal
gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van onder andere Black Lives Matter. Als
vervolg hierop wordt begin volgend jaar in samenwerking met kennispartners een rondetafelgesprek
georganiseerd om expertise op te halen, ervaringen en goede voorbeelden te delen en
de dialoog in de sector over dit onderwerp te stimuleren. Thema’s die o.a. aan bod
komen zijn diversiteit van zorgpersoneel, discriminatie van zorgprofessionals en patiënten/cliënten
en de invloed van discriminatie op de gezondheid en het welzijn van mensen. Hierbij
worden ook nadrukkelijk de mensen om wie het gaat aan het woord gelaten.
Dat de noodzaak er is om met dit thema aan de slag te gaan, is duidelijk. Als onderdeel
van een bredere aanpak gericht op agressie en ongewenst gedrag jegens zorgverleners,
bied ik sociale partners in zorg en welzijn subsidie om een branchegerichte aanpak
(verder) te ontwikkelen. Met deze branchegerichte aanpakken kunnen zij activiteiten
ontplooien die voorzien in de ondersteuningsbehoefte van medewerkers die voortkomen
uit het eerdergenoemde onderzoek naar agressie en ongewenst gedrag. Sociale partners
worden aangemoedigd om in de volle breedte te kijken naar de resultaten van het onderzoek
en zijn daarmee vrij om in hun subsidieaanvraag ook activiteiten op te nemen die zich
richten op het tegengaan van discriminatie van zorgprofessionals.
Om echt tot merkbare verandering in de zorg te komen is echter meer nodig. Daarom
verken ik binnen mijn departement de mogelijkheid om tot een bredere aanpak te komen
die specifiek gericht is op discriminatie. Het opstellen van een gedegen aanpak kost
tijd. Ik verwacht uw Kamer hier in het voorjaar 2022 nader over te kunnen informeren.
Daarnaast is de aanpak van discriminatie een samenlevingsvraagstuk waarvoor het kabinet
een breed traject in gang heeft gezet9. VWS is betrokken bij de interdepartementale ontwikkelingen en trajecten die deel
uitmaken van deze versterkte racisme- en discriminatieaanpak. Onderdeel hiervan is
ook start van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR)10. Een belangrijke taak van de NCDR is om samen met alle betrokken partijen en departementen
een Nationaal Programma op te stellen, bestaande uit meerjarige, scherpe doelen en
een jaarlijks actiedeel. Een dergelijk programma biedt houvast en geeft helderheid,
wat nodig is om de aanpak van discriminatie te versterken. Zowel breed in de maatschappij,
als specifiek in de zorg.
Doorstroom geneeskundestudenten met een migratieachtergrond
Het is inderdaad zo dat een kleiner deel van de geneeskunde studenten met een migratie
achtergrond doorstroomt naar specialisatieplekken. Een recente verkenning van Amsterdam
UMC toont aan dat zij te maken hebben met discriminatie en het missen van rolmodellen
in de opleiding, hetgeen de doorstroom belemmert11
,
12. Voor de toekomst en duurzaamheid van de zorg is dit erg zorgelijk. De gemotiveerde
jonge artsen moeten immers gelijke kansen krijgen. Bovendien is diversiteit in de
groep medisch specialisten nodig voor een goede aansluiting met de diversiteit aan
patiënten waar zij zorg aan verlenen.
Een veilig leerklimaat, voldoende instroom en daarbij gelijke kansen voor instroom
zijn specifieke aandachtspunten waar voorstellen voor (beleids)maatregelen opgesteld
worden ten behoeve van het nieuwe kabinet. Een doorbraak forceren hierin is hard nodig.
Dit zal in samenhang gedaan worden met – dan wel aanvullend aan – de maatregelen die
hierboven zijn genoemd rond het tegengaan van discriminatie in de zorg. Tevens staat
inclusiviteit in de medisch specialistenopleidingen ook op de agenda van een overleg
met de NFU over selectieprocedures van specialisten.
Opleiding tot tandarts
Over de opleidingscapaciteit bij tandheelkunde is de afgelopen periode al het nodige
gewisseld. Zoals bekend adviseert het Capaciteitsorgaan om 100 extra tandartsen per
jaar op te leiden. Dat betekent een stijging van de instroom van de huidige 259 naar
359, waarvoor structureel € 26,3 miljoen nodig is. Ik onderschrijf de noodzaak van
extra opleidingsplaatsen tandheelkunde, maar ik wijs er ook op dat dit een zogeheten
initiële opleiding betreft, waarvan de bekostiging bij de Minister van OCW berust.
Zoals eerder is aangegeven ontbreken op de begroting van OCW de middelen om extra
tandartsen op te leiden. In haar beantwoording van eerdere Kamervragen van mevrouw
Van den Berg, is Minister van Ark daar uitgebreid op ingegaan. Ook de mogelijkheden
van spreiding van opleidingsplaatsen over het land komen daarin aan de orde13.
Voor het overige verwijs ik graag naar mijn brief met de reactie op de initiatiefnota
van mevrouw Van den Berg – Mondzorg een goed begin is het halve werk (Kamerstuk 35 882)14.
(Meer) GZ-psychologen opleiden
Voor wat betreft de benodigde aantallen opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen laat
de Staatssecretaris van VWS zich leiden door het advies van het Capaciteitsorgaan.
Het Capaciteitsorgaan adviseert hoeveel opleidingsplaatsen nodig zijn met het oog
op het kunnen opvangen van de toekomstige zorgvraag. Het gaat om een duurzaam advies
(voor de komende 12 jaar, uitgesplitst per jaar), dat frequent bijgesteld wordt, om
grote schommelingen te voorkomen. De eerstvolgende raming voor ggz-beroepen wordt
eind 2022 verwacht en daaruit zal blijken of het noodzakelijk is het aantal gesubsidieerde
opleidingsplaatsen voor de opleiding tot GZ-psycholoog te verhogen. Op basis van dit
advies stelt VWS jaarlijks het aantal beschikbare opleidingsplaatsen vast en worden
deze kostendekkend bekostigd.
De adviezen van het Capaciteitsorgaan komen tot stand op basis van onderzoek en consensus
van veldpartijen en zijn daarom het beste richtsnoer om te bepalen hoeveel opleidingsplaatsen
nodig zijn met het oog op de toekomstige zorgvraag. Er zijn signalen vanuit het veld
die aangeven dat het advies hoger had moeten zijn. Dat wringt. Mede daarom heeft het
Capaciteitsorgaan op basis ook van draagvlak onder veldpartijen in november 2020 een
tussentijdse bijstelling van het instroomadvies voor GZ-psychologen gedaan. Ook voor
2022 volgt de Staatssecretaris van VWS die laatste tussentijdse bijstelling van het
Capaciteitsorgaan van november 2020 op, namelijk 832 opleidingsplaatsen. Partijen
verenigd in het Capaciteitsorgaan nodigt de Staatssecretaris van VWS van harte uit
het goede gesprek binnen het Capaciteitsorgaan te voeren, eveneens met het oog op
het volgende advies dat eind 2022 verwacht wordt.
Substitutie van opleidingsgelden voor klinisch psychologen naar GZ-psychologen
De Staatssecretaris van VWS is met veldpartijen in gesprek over de oorzaken en de
gevolgen van het feit dat niet alle gesubsidieerde opleidingsplaatsen voor klinisch
psychologen ingevuld worden. Echter, substitutie van opleidingsgelden is niet mogelijk.
Wanneer het aantal opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen dit jaar niet volledig
gevuld wordt, gaan wij er vanuit dat de raming voor komende jaren omhoog zal gaan.
Er is dus geen sprake van geld dat vrijkomt. Extra GZ-psychologen opleiden, boven
de raming, betekent een intensivering. Om grote schommelingen in het opleiden te voorkomen,
volgt de Staatssecretaris van VWS de duurzame ramingen van het Capaciteitsorgaan,
die frequent bijgesteld worden, op basis van onderzoek en consensus van het veld.
Branche opleiding kraamverzorgende
In het commissiedebat van 7 oktober jl. is gevraagd waarom de branche opleiding tot
kraamverzorgende niet onder het Stagefonds valt. De opleidingen die in het Stagefonds
zitten leiden tot een door OCW erkend diploma. Bij de branche opleidingen tot kraamverzorgende
is dat niet het geval. De mbo-opleiding Verzorgende IG – waarin de brancheverbijzondering
Kraamverzorgende is opgenomen en studenten kunnen kiezen voor het keuzedeel Verdieping
Kraamzorg- zit wel in Stagefonds.
Op basis van een positieve evaluatie in 2020 is de Subsidieregeling stageplaatsen
zorg II recentelijk verlengd tot 1 augustus 2022 en ligt voortzetting van de subsidieregeling
na 1 augustus 2022 in de lijn der verwachting. Het nieuwe kabinet zal een beslissing
nemen over eventuele inhoudelijke wijzigingen en over de opleidingen die in aanmerking
komen voor subsidie.
Begeleiding jonge studenten
In het genoemde debat uitte uw Kamer haar zorg over uitval van studenten door onvoldoende
aansluiting tussen zorgopleidingen en praktijk, bijvoorbeeld door een onvoldoende
voorbereiding en begeleiding bij stages. We werken actief samen met het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op dit thema. We hebben alle mensen in de gezondheidszorg
hartstikke hard nodig. Als je kiest voor de zorg, dan weet je zeker dat je altijd
werk hebt. En het is prachtig en betekenisvol werk. Tegelijkertijd moeten we ervoor
zorgen dat we enthousiaste nieuwkomers vast weten te houden. Daar hoort een goede
begeleiding van stagairs bij, zowel vanuit het onderwijs als op de werkvloer. Slechte
begeleiding van jonge, talentvolle zorgmedewerkers is niet alleen onverantwoord, het
is ook onverstandig.
Voor zowel de MBO, HBO als WO Zorg en Welzijn opleidingen is de uitval in het schooljaar
2019/2020 gelukkig licht gedaald ten opzichte van de voorgaande jaren15. Uitval betekent ook niet per definitie dat de student de zorgsector verlaat. Sommige
studenten kiezen bijvoorbeeld voor een andere zorgopleiding of stromen weer in op
een ander niveau. Niettemin blijft verbetering van de aansluiting tussen opleiding
en praktijk een belangrijk aandachtspunt voor ons beleid.
Daarom zet ik met het Stagefonds (125 mln. in 2021) in op het investeren in de kwaliteit
van de zorgopleidingen en stages. Voor 2022 heb ik daar bovenop € 63,5 mln. beschikbaar
gesteld voor zorginstellingen om meer en betere stages te organiseren. Een betere
aansluiting tussen opleiding en praktijk vormt hierbij zeker onderdeel van genoemde
kwaliteitsimpuls. Daarnaast voert OCW actief beleid om uitval uit de opleiding terug
te dringen, door bijvoorbeeld met stakeholders in te zetten op een goede loopbaanoriëntatie16.
Duitse lessen inzake hun erkenningsprocedure voor Buitenlands Gediplomeerden
Tijdens het commissiedebat arbeidsmarkbeleid van 7 oktober jl. heb ik uw Kamer toegezegd
om te kijken naar hoe het kan dat Duitsland buitenlandse zorgverleners sneller aan
het werk krijgt. Dit sluit aan bij mijn antwoorden op de vragen van lid Van den Hil
(VVD) van 22 juni jl. waar ik heb aangegeven met de Duitse autoriteiten in contact
te zijn over de Duitse erkenningsprocedure. Dit om te kijken hoe wij hiervan kunnen
leren zodat de Nederlandse erkenningsprocedure gestroomlijnd en versneld kan worden.
De Nederlandse erkenningsprocedure is enkel noodzakelijk voor buitenlandse zorgverleners
die zorgberoepen willen uitvoeren die wettelijk gereglementeerd zijn. Een BIG-registratie
is voor een aantal gereglementeerde beroepen noodzakelijk, zoals arts, verpleegkundige
of tandarts, om de kwaliteit van de zorgverlener en patiëntveiligheid te waarborgen.
Een buitenlands gediplomeerde die in een niet-gereglementeerd beroep wil werken, zoals
bijvoorbeeld helpende, kan in principe solliciteren op een baan in de zorg.
Uit mijn contact met de Duitse autoriteiten blijkt dat de Duitse en de Nederlandse
erkenningsprocedure anders zijn ingericht en dat hierdoor een aantal onderdelen in
de twee erkenningsprocedures leidt tot verschillen in de gemiddelde duur voordat iemand
aan de slag kan in de zorg:
Ten eerste is de procedure in Duitsland zodanig opgebouwd dat een taalvaardigheidsbewijs
(B2-niveau) een ingangseis is alvorens de procedure te kunnen starten. In Nederland
dient de taalvaardigheid te worden aangetoond in de Algemene Kennis en Vaardigheden
toets (AKV). Deze toets maakt onderdeel uit van de erkenningsprocedure. Een aanvrager
heeft een jaar de tijd om de AKV-toets te doen en twee jaar de tijd om de toets te
herkansen. Een taalvaardigheidsbewijs hanteren als voorwaarde om de toelatingsprocedure
te kunnen starten creëert bewustzijn bij de aanvrager dat taalvaardigheid noodzakelijk
is om de patiëntveiligheid te waarborgen. Om deze reden zal ik deze wijziging ook
doorvoeren in de Nederlandse toelatingsprocedure.
Ten tweede dienen zowel in de Nederlandse als Duitse erkenningsprocedure buitenlandse
(tand)artsen en verpleegkundigen een beroepsinhoudelijke toets (BI-toets) te halen,
zodat de kwaliteit en patiëntveiligheid kan worden geborgd. Echter, in de Nederlandse
erkenningsprocedure wordt gekeken of bij het niet halen van de BI-toets de tekortkomingen
kunnen worden gecompenseerd door extra opleiding. Dit maatwerk zorgt ervoor dat iemand
niet verloren gaat voor de zorgsector, ook al duurt het langer voordat men aan de
slag kan. De Duitse erkenningsprocedure kent deze flexibiliteit en maatwerk niet,
waardoor een negatieve uitslag (na tweemaal herkansing) leidt tot een afwijzing. Ik
vind het belangrijk dat aan aanvragers maximale flexibiliteit en maatwerk blijft geboden.
Ten derde kent Duitsland een groot tekort aan artsen en is de erkenningsprocedure
voor artsen daarop aangepast. Zo kunnen in Duitsland buitenlandse artsen tijdens de
reguliere erkenningsprocedure ook een tweede verkorte procedure volgen waardoor zij
onder supervisie van een Duitse arts kunnen werken zonder inhoudelijke beoordeling.
Hierdoor kan de buitenlandse arts al wennen aan het Duitse zorgstelsel en zich daarmee
voorbereiden op de Duitse beroepsinhoudelijke toets die wordt afgenomen in de reguliere
erkenningsprocedure. Deels is dit eenzelfde constructie als in Nederland, aangezien
hier ook de mogelijkheid bestaat om onder supervisie te werken mits is voldaan aan
de eisen van goede zorg, de buitenslands gediplomeerde niet zelfstandig voorbehouden
handelingen uitvoert en hij geen wettelijk beschermde titel gebruikt. Maar ik zal
bezien of andere elementen uit de Duitse procedure in Nederland bruikbaar zijn.
Zoals aan uw Kamer gemeld heb ik afgelopen periode met een groot aantal partijen integraal
gekeken hoe de erkenningsprocedure voor buitenslands gediplomeerde zorgverleners,
met behoud van kwaliteit, kan worden gestroomlijnd en worden versneld17. De ervaringen en verworven inzichten in de Duitse erkenningsprocedure worden hierin
meegenomen. Conform toezegging informeer ik uw Kamer in het najaar hierover.
Titelbescherming
In het debat heeft het lid Van den Berg gevraagd om een update over het vervolg van
het rapport van de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving «De B van Bekwaam»
van 10 oktober 2019. Dit in relatie tot het onderwerp titelbescherming (met name ten
aanzien van het beroep doktersassistent) op grond van de Wet BIG.
In de brief van 2 november 2020 heeft de voormalig Minister voor Medische Zorg uw
Kamer geïnformeerd over de verkenning Toekomstbestendigheid Wet BIG18. Hiermee wordt onder meer vervolg gegeven aan het advies «De B van Bekwaam». Daarin
is ten aanzien van de toelatingscriteria voor artikel 3 en 34 (waar het onderwerp
titelbescherming in is geregeld) aangegeven dat onderzocht moet worden welke risico-afweging
gemaakt moet worden om te bepalen voor welke beroepen opname in de Wet BIG op grond
van artikel 3 of artikel 34 noodzakelijk is en wat dit betekent voor de criteria voor
toelating tot de Wet BIG. Zijn deze nog effectief, of zijn er aanpassingen nodig?
En zo ja, welke? Bij deze afweging zijn tevens de mogelijke neveneffecten van reglementering
van belang om mee te wegen, ik kom daar hierna op terug. In april dit jaar is ECORYS
van start gegaan met het onderzoek naar voorbehouden handelingen en toelating van
beroepen in de Wet BIG, waar het onderwerp titelbescherming onderdeel van is. Dit
onderzoek is momenteel nog lopende. Ik verwacht hier eind dit jaar de bevindingen
van te ontvangen en zal uw Kamer daar dan over informeren.
Wat betreft het wel of niet toekennen van titelbescherming aan een beroep merk ik
het volgende op. Voor de patiënt is het van belang dat hij goede zorg krijgt. Daarvoor
gaat hij naar een ziekenhuis of naar een zorgverlener zoals een huisarts of een tandarts.
Het is niet van belang voor de patiënt om van alle zorgverleners te weten wie welke
functie heeft. Voor zover dat van belang is weet hij dat of wordt hij daarover geïnformeerd.
Ziekenhuizen en huisartspraktijken zijn gebonden aan wettelijke regels om goede en
veilige zorg te verlenen. Dat betekent onder andere dat zij gekwalificeerd personeel
in dienst moeten hebben. Dat een beroepstitel niet beschermd is, betekent niet dat
anderen die titel gaan gebruiken. Als iemand solliciteert voor een functie, dan wordt
die persoon niet aangenomen omdat hij een bepaalde titel gebruikt maar omdat hij kan
aantonen dat hij de juiste opleiding en werkervaring heeft en dat zijn kennis en vaardigheden
voldoende actueel zijn. De meeste beroepstitels in de maatschappij zijn niet beschermd.
Dat betekent niet dat die functies en beroepen daardoor minder aantrekkelijk zijn,
onvoldoende (h)erkenning oproepen of dat er misbruik wordt gemaakt van die titels.
Mogelijke gevolgen van reglementering zijn een stijging van de zorgkosten, toename
van regeldruk en administratieve lasten en minder flexibiliteit wat betreft scholing
en arbeidsmarkt (zoals ruimte voor zij-instromers, op maat bijscholen, doorgroeimogelijkheden,
specialiseren waar dat nodig is, taakherschikking en moderniseren van opleidingen,
beroepenstructuren en zorgverlening). Indien gereglementeerd, dan mag namelijk slechts
1 opleiding toeleiden tot dat beroep. Dit werkt verkokering in de hand. En flexibiliteit
is juist zowel qua scholing als arbeidsmarkt harder nodig dan ooit om huidige en toekomstige
tekorten op de arbeidsmarkt het hoofd te kunnen bieden. Juist door meer wettelijke
regulering kunnen tekorten aan personeel ontstaan, zoals recent nog is gebleken in
de kinderopvang. De gevolgen van het reglementeren moeten dus zorgvuldig worden afgewogen
tegen hetgeen met reglementering wordt beoogd en wordt bereikt. Er moet een dringende
noodzaak zijn om de kwaliteit en veiligheid van zorg voor een beroep (en opleiding)
te waarborgen via regulering in de Wet BIG. Binnen dat kader is de systematiek dat
basisberoepen – zoals de verpleegkundige – zijn gereguleerd, die via uitstroomrichtingen
breed inzetbaar zijn op uiteenlopende terreinen binnen de zorg waarbij de noodzakelijke
flexibiliteit behouden blijft, zoals voor specialisatie, omscholing en zij-instroom.
Zorgverleners hebben alle reden om trots te zijn op hun werk in de zorg. Dat wordt
bevestigd doordat het werk van zorgverleners in hoog aanzien staat binnen de samenleving.
De private kwaliteitsregisters van de beroepsverenigingen (met vereisten als minimumaantal
werkuren, verplichte scholing en eigen tuchtrecht) kunnen daar ook een belangrijke
bijdrage aan leveren. In het traject Toekomstbestendigheid BIG met de beroepsverenigingen,
werkgevers en de Patiëntenfederatie is aan de orde op welke manier daar eventueel
een stimulans aan kan worden gegeven. Dit wordt meegenomen in de toegezegde brief
aan uw Kamer over dit traject.
Wat betreft de vraag van het lid Van den Berg (CDA) of het beroep van doktersassistent
in aanmerking moet komen voor reglementering (titelbescherming) verwijs ik naar het
schriftelijke antwoord op die vraag dat aan uw Kamer is gegeven op 18 oktober 2018
tijdens de Begrotingsbehandeling VWS 201919. Tevens verwijs ik naar de bijgevoegde brief van 16 april 2018 aan de Nederlandse
Vereniging van Doktersassistenten20.
Aanvang maken met wijziging AMVB herregistratie BIG
In het commissiedebat heb ik uw Kamer toegezegd tot een oplossing te willen komen
voor langdurige zieke zorgprofessionals die bij herregistratie tegen de tweejaars-werkonderbrekingseis
aanlopen. In sommige gevallen pakt de werkonderbrekingseis in de praktijk namelijk
onevenredig hard uit en kan dat zelfs leiden tot uitstroom van zorgverleners uit de
zorg.
Zoals toegezegd, zal ik aan de slag gaan met het Besluit periodieke registratie Wet
BIG om de tweejaars-werkonderbrekingseis geheel of gedeeltelijk te schrappen. Daarbij
zal ik een volgend kabinet vragen om over een aantal jaar een evaluatie uit te voeren
naar deze aanpassing van genoemd Besluit, om na te gaan wat de effecten daarvan zijn.
Slot
Tijdens het ordedebat op 12 oktober 2021 heeft uw Kamer om een schriftelijke reactie
verzocht op de tijdelijke sluiting van spoedeisende hulpposten. Graag verwijs ik u
naar mijn Kamerbrief die is verstuurd op 5 oktober 202121. In deze brief ga ik in op de berichtgeving over de SEH-stops in Noord-Nederland,
waarin ook aandacht wordt besteed aan de personele tekorten.
De afgelopen jaren heeft dit kabinet zich ingezet om knelpunten rond werkdruk, uitval
en uitstroom van zorgprofessionals te verminderen en heeft structureel extra middelen
beschikbaar gesteld – oplopend tot 130 miljoen euro per jaar vanaf 2023 – om de arbeidsvoorwaarden
te verbeteren. Ook voor het volgende kabinet zal de urgentie om een actief beleid
te voeren op waardering, behoud en instroom hoog blijven. De adviezen van de SER,
de Commissie Werken in de Zorg en de WRR bieden hier een goede basis voor. Het is
aan een volgend kabinet om hier keuzes in te maken. Dit geldt ook voor de inhoudelijke
reactie op de aanbevelingen van de WRR, wat betekent dat uw Kamer na het aantreden
van het nieuwe kabinet de kabinetsreactie op dit belangrijke rapport tegemoet kan
zien.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport