Brief regering : Uitkomsten van de vergadering van het Inclusive Framework op 8 oktober 2021 over de herziening van het internationale belastingsysteem
25 087 Internationaal fiscaal (verdrags)beleid
Nr. 284
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2021
In het Inclusive Framework (IF)1 georganiseerd door de OESO is geruime tijd intensief gewerkt aan de herziening van
het internationale belastingsysteem. Ik ben verheugd uw Kamer mede te kunnen delen
dat op 8 oktober 2021 opnieuw een mijlpaal is bereikt in deze onderhandelingen. Daarmee
is wederom een belangrijke stap gezet richting een moderner internationaal belastingsysteem
en een wereldwijde minimumbelasting.
Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over het akkoord dat op 1 juli 2021 is gesloten
in het IF over een nieuw raamwerk voor de internationale belastingheffing op basis
van twee pijlers.2 Daarbij heb ik ook aangegeven dat een aanzienlijk aantal onderdelen van het akkoord
nog verder diende te worden uitgewerkt. Het is tijdens de vergadering van het IF op
8 oktober 2021 gelukt om overeenstemming te bereiken over de belangrijkste openstaande
onderdelen en concrete afspraken te maken over de manier waarop landen de voorstellen
in gaan voeren.3
Ik ben blij dat het is gelukt om met 136 landen, waaronder alle EU-lidstaten,4 een akkoord te bereiken over de openstaande onderdelen.5 Daarnaast is overeenstemming bereikt over een implementatieplan en een concreet tijdpad.
Ook de G20 heeft het akkoord onderschreven.6 Nederland steunt een voortvarende implementatie. Nu het akkoord is afgerond zal nog
veel werk moeten worden verzet en zullen belangrijke (technische) aspecten verder
worden uitgewerkt. Het ambitieuze implementatieplan laat zien dat landen gecommitteerd
zijn om de afspraken snel in werking te laten treden.
In deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de vergadering. Daarnaast
schets ik een tijdpad voor de vervolgstappen die nu genomen zullen worden. In bijlage
17 bij deze brief beantwoord ik een aantal vragen van GroenLinks over de herziening
van het internationale belastingsysteem bij het wetsvoorstel Wet implementatie belastingplichtmaatregel
uit de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking.8 Tot slot heb ik in bijlage 29 bij deze brief een tijdlijn opgenomen, die inzicht biedt in het voorgenomen tijdpad
voor de verschillende stappen die de komende periode zullen worden gezet.
1. De nadere invulling van het akkoord op hoofdlijnen
Het akkoord op hoofdlijnen dat in het IF is overeengekomen steunt op twee pijlers.
De eerste pijler van het akkoord regelt een andere verdeling van winsten en heffingsrechten
tussen landen voor de grootste en meest winstgevende multinationals, waaronder grote
digitale bedrijven. De tweede pijler van het akkoord bevat afspraken over een wereldwijd
minimumniveau van belastingheffing bij multinationals.
Hieronder zet ik uiteen welke onderdelen uit het akkoord nog verder dienden te worden
uitgewerkt en welke afspraken daarover op 8 oktober 2021 zijn gemaakt met 136 landen
in het IF.
Pijler 1
De landen in het IF zijn overeengekomen dat de maatregelen van Pijler 1 zullen gaan
gelden voor bedrijven met een wereldwijde omzet van meer dan € 20 miljard en een winstmarge
(winst gedeeld door omzet) van meer dan 10%. Daarbij is voorzien in een regel die
waarborgt dat concerns die zowel bedrijfsonderdelen met een hoge als met een lage
winstmarge hebben ook binnen de reikwijdte van Pijler 1 vallen, mits het zeer winstgevende
onderdeel zelfstandig de omzetdrempel haalt. Hierdoor zullen ongeveer de honderd grootste
en meest winstgevende bedrijven onder de reikwijdte vallen, waaronder de grootste
digitale bedrijven. Na zeven jaar zal worden bezien of de omzetdrempel kan worden
verlaagd naar € 10 miljard, waardoor meer bedrijven onder de reikwijdte zullen vallen.
Tevens is overeengekomen dat er een uitzondering komt voor natuurlijke hulpbronnen
en gereguleerde financiële diensten.
Daarnaast zijn afspraken gemaakt over welke landen additionele heffingsrechten krijgen
onder Pijler 1. De heffingsrechten over de winst van bedrijven die onder de reikwijdte
van Pijler 1 vallen, worden voor een deel toegerekend aan de landen waar de producten
en diensten van deze bedrijven geconsumeerd worden. Daarbij dienen de bedrijven wel
voldoende «nexus» te hebben met een land. Er is sprake van voldoende nexus indien
een bedrijf tenminste € 1 miljoen omzet realiseert in een land. Voor de kleinste economieën
wordt de drempel bovendien verder verlaagd naar € 250.000.10 Er zijn tevens afspraken gemaakt over verplichte en bindende arbitrage voor geschillen
tussen landen over de toepassing van Pijler 1.
Een aantal belangrijke onderdelen van het akkoord over Pijler 1 stond echter nog open.
Hierover zijn afspraken gemaakt tijdens de IF-vergadering van 8 oktober 2021. De belangrijkste
afspraken geef ik hieronder weer.
• Kwantumpercentage
Een deel van de restwinst van bedrijven wordt herverdeeld door de maatregelen onder
Pijler 1. In het akkoord is afgesproken dat 20% tot 30% van de restwinst van bedrijven
pro rata wordt toegerekend aan landen waar de producten en diensten van bedrijven
geconsumeerd worden (en waar op basis van de nexusregels belastbare aanwezigheid bestaat).
Dit wordt het «kwantumpercentage» genoemd. Het exacte percentage diende nog ingevuld
te worden. Dit percentage was onderwerp van veel discussie. Sommige landen hebben
ingezet op een tarief van 20%, andere landen (onder meer ontwikkelingslanden) op (ten
minste) 30%. In mijn brief van 30 september 2021 heb ik aangegeven dat Nederland bereid
was geweest een hoog percentage overeen te komen binnen de bandbreedte, zeker als
zou blijken dat ontwikkelingslanden daarmee een aanzienlijk voordeel zullen behalen.
In het IF is nu overeengekomen dat het percentage wordt vastgesteld op 25%. Het gaat
hierbij om de winst boven een marge van 10% van de omzet. Nederland kan zich vinden
in deze uitkomst. De vraag welke landen dubbele belasting moeten voorkomen voor de
winst die wordt herverdeeld zal nog nader worden ingevuld. Nederland heeft in aanloop
naar de IF-vergadering gewezen op het belang van de verdere uitwerking van dit onderwerp.
• Geschilbeslechting
De nieuwe afspraken zijn complex en zijn, in tegenstelling tot de meeste huidige bilaterale
belastingafspraken, multilateraal van aard. Daardoor zijn nieuwe en effectieve mechanismen
om geschillen te voorkomen en te beslechten noodzakelijk. Daarom zijn afspraken gemaakt
over bindende en verplichte geschilbeslechting voor Pijler 1. Daarnaast is overeengekomen
dat zou worden gekeken of bindende geschilbeslechting deels optioneel kan worden voor
bepaalde ontwikkelingslanden. In het akkoord is nu opgenomen dat bindende geschilbeslechting
inderdaad deels optioneel wordt voor een bepaalde groep ontwikkelingslanden. Er zal
regelmatig gemonitord worden of het ontwikkelingsland nog steeds voldoet aan de voorwaarden
om hiervoor in aanmerking te komen.
In beginsel vindt Nederland bindende en verplichte arbitrage voor alle deelnemende
landen een belangrijk onderdeel van Pijler 1. Vanuit capaciteitsoverwegingen begrijp
ik echter dat bepaalde ontwikkelingslanden zich in een bijzondere positie bevinden.
Voor deze landen was het een belangrijk punt om hier een uitzondering voor op te nemen.
Nederland heeft daarom ingestemd met de passage om bindende geschilbeslechting voor
bepaalde ontwikkelingslanden optioneel te maken. Het gaat dan om ontwikkelingslanden
die onder meer weinig tot geen ervaring hebben met onderlinge overlegprocedures.
• Unilaterale maatregelen
Een van de doelen van Pijler 1 is om wereldwijde afspraken te maken over de verdeling
van heffingsrechten, zodat landen niet een grote verscheidenheid aan unilaterale digitale
dienstenbelastingen gaan heffen. Voor de Verenigde Staten was het tevens een belangrijke
voorwaarde dat landen naast Pijler 1 niet ook nog unilaterale belastingen zouden gaan
heffen die specifiek gericht zijn op digitale bedrijven. In dat licht is afgesproken
dat de toepassing van de nieuwe regels en het intrekken van digitale dienstenbelastingen
en «andere relevante vergelijkbare maatregelen», op een gecoördineerde wijze zullen
plaatsvinden.
In het IF is overeengekomen dat «alle digitale dienstenbelastingen en andere relevante vergelijkbare maatregelen» zullen worden ingetrokken voor alle bedrijven. Daarnaast hebben de leden van het
IF zich gecommitteerd om dergelijke maatregelen niet in te voeren. Dit wordt tevens
vastgelegd in een multilateraal verdrag, dat wordt gehanteerd om de maatregelen onder
Pijler 1 te implementeren. Welke belastingen onder het begrip «andere relevante vergelijkbare
maatregelen» vallen, moet nog worden ingevuld. Het intrekken van dergelijke maatregelen
zal op een gecoördineerde wijze plaatsvinden.
Regels over de omgang met unilaterale maatregelen waren van belang om uiteindelijk
met alle deelnemende landen tot een akkoord over het gehele pakket te komen. Hier
hebben tot het laatste moment veel onderhandelingen over plaatsgevonden met onder
meer de landen die een digitale dienstenbelasting hebben ingevoerd of van plan zijn
om in te voeren.
Pijler 2
Pijler 2 bevat regels voor een minimumbelasting. De regels onder Pijler 2 houden in
dat landen belasting mogen bijheffen over de buitenlandse activiteiten van multinationals,
indien deze winsten niet belast zijn tegen een bepaald minimum effectief tarief. De
landen in het IF zijn overeengekomen dat de maatregelen van Pijler 2 in principe zullen
gaan gelden voor multinationals met een omzet van ten minste € 750 miljoen.
Tevens is afgesproken dat de minimumbelasting wordt vormgegeven via twee hoofdregels,
de zogeheten Income Inclusion Rule (IIR) en de Undertaxed Payments Rule (UTPR). Onder de IIR mag het land waar de uiteindelijke moedermaatschappij van een multinational
is gevestigd, in beginsel belasting bijheffen als de buitenlandse winsten lager belast
worden dan een minimum effectief tarief. De IIR gaat voor op de UTPR. Als het land
van de moedermaatschappij onvoldoende belasting (bij)heft, of als de winsten in dit
land lager belast worden dan een minimum effectief tarief, mogen andere landen op
grond van de UTPR bijheffen. Dit zorgt er onder meer voor dat bedrijven de regels
niet kunnen ontgaan door zich te vestigen in een land dat de IIR niet toepast.
Een aantal belangrijke onderdelen van het akkoord over Pijler 1 stond echter nog open.
Hierover zijn afspraken gemaakt tijdens de IF-vergadering van 8 oktober 2021. De belangrijkste
afspraken geef ik hieronder weer.
• Exacte hoogte minimumtarief
Op 1 juli 2021 is overeengekomen dat het effectieve minimumtarief ten minste 15% zou bedragen. Het exacte percentage diende nog te worden ingevuld. In het IF
is nu overeengekomen dat het effectieve minimumtarief wordt vastgesteld op 15%. Om
een akkoord te kunnen bereiken in het IF, is afgesproken om «ten minste» te laten
vervallen.
In mijn brief van 30 september 2021 heb ik reeds aangegeven dat Nederland kon instemmen
met dit percentage. Nederland heeft steeds gepleit voor een stevig minimumtarief dat
voldoende effectief is om belastingconcurrentie en belastingontwijking in te dammen.
Mijn verwachting is dat een tarief van 15% hieraan tegemoetkomt.
• Hoogte van de uitzondering voor de substance carve-out
Op verzoek van een grote groep landen is een uitzondering opgenomen in het akkoord
om de invloed van de maatregelen van Pijler 2 in te perken voor reële economische
activiteiten. De gedachte achter deze zogeheten substance carve-out is dat dergelijke activiteiten minder kwetsbaar zijn voor kunstmatige winstverschuiving
en daaruit voortvloeiende belastingontwijking. De hoogte van deze substance carve-out
is nu verder uitgewerkt.
In het IF is overeengekomen dat de belastinggrondslag voor Pijler 2 wordt verminderd
met 5% van de loonkosten en 5% van de materiële vaste activa. Er komt een overgangsperiode
van tien jaar, waarin geldt dat de belastinggrondslag voor Pijler 2 aanvankelijk wordt
verminderd met 8% van de materiële vaste activa en 10% van de loonkosten. Beide percentages
worden gedurende de overgangsperiode jaarlijks afgebouwd tot (uiteindelijk) 5%, de
eerste vijf jaar langzaam, de laatste vijf jaar sneller.
Nederland was geen voorstander van een dergelijke uitzondering en heeft er de afgelopen
maanden dan ook op ingezet de uitzondering zo beperkt mogelijk te houden. Uiteindelijk
is de overeengekomen carve-out niet hoger uitgevallen dan de ondergrens die is afgesproken
op 1 juli 2021. In de overgangsperiode is een ruimere regeling opgenomen dan ik graag
had gezien. Om tot een akkoord te komen bleek dit echter noodzakelijk.
• Uitzondering voor bedrijven «in de initiële fase van hun internationale activiteit»
Op 1 juli 2021 is overeengekomen dat voor Pijler 2 een eventuele uitzondering voor
multinationals «in de initiële fase van hun internationale activiteit» zal worden onderzocht. Nederland was geen voorstander van uitzonderingen en heeft
er dan ook op ingezet om uitzonderingen zo beperkt en eenvoudig mogelijk te houden.
Een akkoord zonder een dergelijke uitzondering voor multinationals bleek echter niet
haalbaar. In het IF is overeengekomen dat er, onder de UTPR, een uitzondering komt
voor multinationals in de startfase van hun internationale activiteit. Dit geldt voor
bedrijven die 1) in niet meer dan vijf andere landen actief zijn en 2) maximaal EUR
50 miljoen aan materiële activa in het buitenland hebben. De uitzondering geldt voor
een periode van maximaal vijf jaar nadat een bedrijf voor het eerst onder de maatregelen
van Pijler 2 valt.11
• Verdere invulling van de subject-to-tax-rule
Op 1 juli 2021 zijn afspraken gemaakt over de zogeheten subject-to-tax-rule (STTR). Deze regel is op verzoek van ontwikkelingslanden opgenomen in het akkoord.
De maatregel moet ervoor zorgen dat belastingverdragen de heffingsrechten van ontwikkelingslanden
minder beperken, indien het andere verdragsland onvoldoende belasting heft. Op 1 juli
2021 is afgesproken dat het minimumtarief tussen de 7,5% en 9% zou bedragen. De exacte
hoogte is nu ingevuld. In het IF is afgesproken een minimumtarief te hanteren van
9% voor de STTR. Daarnaast zullen – naast rente-en royaltybetalingen – «een gedefinieerde
set van andere betalingen» onder deze regel vallen. Om welke betalingen het precies
gaat, zal nog verder moeten worden uitgewerkt.
Nederland heeft een minimumtarief van 9% actief gesteund, om op deze wijze bij te
dragen aan de belangen van ontwikkelingslanden. Ik kan mij dan ook vinden in deze
uitkomst.
2. Aangesloten landen
Het akkoord in het IF wordt gesteund door een indrukwekkend aantal van 136 landen.
Van groot belang is dat het drietal EU-lidstaten dat zich eerder nog niet bij het
akkoord had aangesloten, nu wel heeft besloten het akkoord te steunen.12 Hiermee steunen alle OESO en G20 landen het akkoord. De 136 landen die zich hebben
aangesloten vertegenwoordigen meer dan 90% van het wereldwijde bbp.13
Sinds de oprichting van het IF in juli 2016 zijn vele ontwikkelingslanden toegetreden
en anno 2021 is het een volwaardig platform waarin ontwikkelingslanden op gelijke
voet deelnemen. Ook het merendeel van de ontwikkelingslanden in het IF steunt het
akkoord, met uitzondering van Kenia, Nigeria, Pakistan en Sri Lanka.
In het akkoord is op meerdere onderdelen expliciet rekening gehouden met de bijzondere
positie van ontwikkelingslanden. Onder Pijler 1 zijn afspraken gemaakt over de vraag
wanneer een land heffingsrechten krijgt toegewezen over een gedeelte van de winst
van een bedrijf (dat onder de reikwijdte valt). Er is gekozen voor een relatief lage
omzetdrempel. Daardoor kunnen ook kleinere economieën – waaronder ontwikkelingslanden
– profiteren van de nieuwe maatregelen. Daarnaast wordt voor bepaalde ontwikkelingslanden
bindende geschilbeslechting optioneel gemaakt. Dit was een belangrijke wens van ontwikkelingslanden.
Voor Pijler 2 is op verzoek van ontwikkelingslanden de subject-to-tax-rule opgenomen.
Net als vele andere landen, zien ook ontwikkelingslanden in de onderhandelingen niet
alle punten waar zij op hebben ingezet volledig terug in het compromis. Zo heeft een
groep ontwikkelingslanden het voorstel gedaan de volledige winst van multinationals
op basis van een verdeelsleutel wereldwijd te verdelen. Dit zou een zeer vergaande
wijziging zijn van het huidige systeem waarvoor niet voldoende steun te vinden was
in het IF.
Nederland heeft zich in de onderhandelingen steeds actief ingezet voor een uitkomst
die oog houdt voor de belangen van ontwikkelingslanden. Bij de verdere uitwerking
van de technische details van het akkoord zal Nederland oog blijven houden voor de
positie van ontwikkelingslanden. Daarnaast zal Nederland ontwikkelingslanden ook ondersteunen
bij de implementatie van de beide pijlers.
3. Implementatie en vervolg
Implementatieplan
In het IF is naast het akkoord op hoofdlijnen ook overeenstemming bereikt over een
implementatieplan. Het implementatieplan beschrijft het werk dat nog gedaan moet worden
om de twee pijlers te implementeren. Ook bevat het implementatieplan een concreet
tijdpad.
Pijler 1
Pijler 1 zal worden geïmplementeerd via een multilateraal verdrag en via aanpassing
van de nationale wetgeving van de deelnemende landen.
Een multilateraal verdrag kan ervoor zorgen dat de nieuwe afspraken voortvarend en
op een uniforme wijze in werking treden, zonder dat alle deelnemende landen afzonderlijk
hun onderlinge belastingverdragen moeten aanpassen. Ook zal het multilateraal verdrag
effectief zijn indien tussen landen geen bilateraal belastingverdrag is gesloten.
In het multilaterale verdrag zullen afspraken worden gemaakt over de berekening en
toewijzing van de nieuwe winsttoerekeningsregel op basis waarvan een deel van de winst
van bepaalde multinationals wordt toegerekend aan marktlanden (ook wel Bedrag A genoemd).
Tevens zullen in het multilaterale verdrag afspraken worden gemaakt over de voorkoming
van dubbele belasting, de uitwisseling van informatie, het aangifteproces en de werkwijze
voor bindende geschilvoorkoming- en beslechting.
In de technische werkgroepen van de OESO zal de komende tijd worden gewerkt aan de
verdere uitwerking van Pijler 1 en aan de inhoud van het multilateraal verdrag. Ook
zal een toelichtende nota worden opgesteld bij het verdrag. Het is de bedoeling dat
de tekst en de toelichting van het multilateraal verdrag begin 2022 gereed zijn. Halverwege
2022 zal het verdrag vervolgens voor ondertekening worden opengesteld. Het doel is
om het verdrag per 2023 in werking te laten treden, zodra een zogenoemde kritieke
massa van landen14 het verdrag hebben geratificeerd.
In aanvulling op het multilaterale verdrag voor Pijler 1 zullen ook aanpassingen nodig
zijn in de nationale wetgeving van landen. Zo zal in de Nederlandse wetgeving bijvoorbeeld
een grondslag moeten worden opgenomen om belasting te kunnen heffen over het aan Nederland
toegerekende Bedrag A. Om de aanpassing van de nationale wet voor landen te vereenvoudigen
en om tot een zo uniform mogelijke implementatie in de deelnemende landen te komen,
zal modelwetgeving door de OESO worden opgesteld. In het implementatieplan is het
doel gesteld om de modelwetgeving en de bijbehorende toelichting begin 2022 vorm te
geven.
Bedrag B
Bovengenoemd verdrag en modelwetgeving worden opgesteld voor Bedrag A van Pijler 1.
In de discussies over Pijler 1 is naast Bedrag A ook gesproken over het zogeheten
Bedrag B. Bedrag B is geen nieuwe winsttoerekeningsregel, maar is een vereenvoudiging
van bestaande winstallocatieregels («transfer pricing»). Bedrag B bepaalt een vaste vergoeding voor (eenvoudige) distributieactiviteiten.
Het idee achter Bedrag B is dat er in het huidige systeem regelmatig discussies zijn
over de juiste beloning voor met name distributieactiviteiten. Door voor bepaalde
distributieactiviteiten af te spreken dat de beloning een vast percentage van de gerealiseerde
omzet bedraagt, kan de toepassing van het arm’s-lengthbeginsel15 worden vereenvoudigd en kunnen discussies zoveel mogelijk worden voorkomen. Op 1 juli
2021 is afgesproken dat bij de verdere uitwerking van Bedrag B specifiek gekeken zal
worden naar de behoeften van «low capacity countries». In het implementatieplan is
overeengekomen dat hier verder aan zal worden gewerkt met als doel het werk eind 2022
af te ronden.
Pijler 2
De ambitie is om Pijler 2 in werking te laten treden per 2023, met uitzondering van
de UTPR die per 2024 in werking zou moeten treden. Voor Pijler 2 zal modelwetgeving
worden opgesteld. Deze modelwetgeving zal onder andere de regels bevatten over de
berekening van het effectieve tarief per jurisdictie, de uitzonderingen en het administratieve
(aangifte-)proces. Bij de modelwetgeving zal een toelichting worden opgesteld, waarin
het doel en de werking van de regels worden toegelicht. Er wordt op het moment van
schrijven intensief gewerkt aan de modelwetgeving en het is de bedoeling dat deze
eind november 2021 klaar is.
Naast modelwetgeving zal ook een modelverdragsbepaling worden opgesteld voor de subject-to-tax-rule (STTR). Om de verdragsbepaling efficiënt in een groot aantal belastingverdragen te
implementeren, zal een multilateraal instrument worden opgesteld – vergelijkbaar met
het multilateraal instrument dat ook voor het BEPS-project is opgesteld. In het akkoord
is opgenomen dat, indien ontwikkelingslanden uit het IF hierom verzoeken, de leden
van het IF de STTR zullen opnemen in het betreffende belastingverdrag. Het is de bedoeling
dat de modelverdragsbepaling voor de STTR eind november 2021 gereed is en het multilateraal
instrument om de STTR in belastingverdragen te implementeren halverwege 2022.
Tot slot zal voor Pijler 2 een implementatiekader worden opgesteld. In dit implementatiekader
zullen onder andere afspraken worden opgenomen over de administratieve procedures
(bijv. de aangifteprocedure) en over safe harbours die de uitvoering door bedrijven en belastingdiensten kunnen vereenvoudigen.
Tijdlijn
Zoals opgemerkt, is het doel om zowel Pijler 1 als Pijler 2 per 2023 in werking te
laten treden. In de vorige paragraaf heb ik uiteengezet welk werk voor die tijd in
internationaal verband verzet zal gaan worden. Zoals blijkt uit die paragraaf zullen
nog veel (technische) onderdelen uitgewerkt worden. Daarnaast zal elk land ook nationaal
het nodige werk moeten verzetten. De modelwetgeving die in de OESO is ontwikkeld dient
namelijk te worden omgezet in nationale wetgeving.
De nationale wetgeving zal aan uw Kamer worden voorgelegd. Het multilaterale verdrag
voor Pijler 1 en het multilateraal instrument voor Pijler 2 zullen tevens aan uw Kamer
worden voorgelegd voor ratificatie. Zoals ook richting uw Kamer aangegeven, ligt het
wat mij betreft voor de hand om ook in EU-verband te werken aan de implementatie.
Naar verwachting zal de Europese Commissie (richtlijn)voorstellen presenteren voor
de implementatie van de beide pijlers in de nationale wetgeving van EU-lidstaten.
Op deze wijze wordt een gelijk speelveld gecreëerd binnen de EU en wordt er verzekerd
dat de implementatie voldoet aan het EU-recht in den brede (zoals de EU-verdragsvrijheden).
Nu alle EU-lidstaten het akkoord steunen, is een implementatie via de EU weer een
stap dichterbij.16
Het IF onderkent dat de voorgenomen tijdlijn zeer ambitieus is. Ik ben het hiermee
eens. Om de afspraken per 2023 in werking te laten treden zal de komende vijftien
maanden nog veel werk moeten worden verricht. Ik zal mij ervoor inzetten dat Nederland,
zowel nationaal als in het IF, doet wat mogelijk is om bij te dragen aan een tijdige
en vlotte implementatie. Tot slot vergt een effectieve implementatie dat ook goede
uitvoering geborgd is. Nederland heeft daarom aandacht gevraagd voor het belang van
effectieve uitvoering waarvoor ook de details goed moeten zijn uitgewerkt. Bij de
vormgeving worden de uitvoeringsaspecten voor de Belastingdienst meegewogen.
De Staatssecretaris van Financiën,
J.A. Vijlbrief
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën