Brief regering : Reactie op de motie van de leden Westerveld en Ceder over afspraken met schuldeisers om vordering van financiële compensatie te voorkomen (Kamerstuk 31839-790)
31 839 Jeugdzorg
Nr. 810
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 oktober 2021
Tijdens het debat op 22 juni 2021 heeft uw Kamer met de motie Westerveld/Ceder aandacht
gevraagd voor de situatie waarin de financiële tegemoetkoming aan slachtoffers van
geweld in de jeugdzorg direct in handen zou kunnen komen van schuldeisers. De voornoemde
motie verzoekt de regering daarom «om afspraken te maken met de rechters-commissaris
in faillissementen (Recofa) en/of schuldeisers of op andere wijze te voorkomen dat
de financiële tegemoetkoming aan de slachtoffers van geweld in de jeugdzorg in beslag
wordt genomen door schuldeisers, en in de tussentijd waar nodig een pauzeknop in te
stellen om de uitbetaling van compensatie niet te vertragen». Verder wordt verzocht
om in de toekomst te voorkomen dat mensen in de schuldsanering een financiële tegemoetkoming
van de overheid aan schuldeisers moeten afdragen, en de wet hiertoe aan te passen.
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en
Sport van 8 september 2021 is gesproken over de aangenomen motie van de leden Westerveld
en Ceder (Kamerstuk 31 839, nr. 790).1 De commissie heeft de Staatssecretaris van VWS verzocht om een brief waarin het kabinet
uiteenzet hoe uitvoering is of wordt gegeven aan deze motie. Deze brief is tevens
een reactie op dit verzoek.
Ik wil vooropstellen dat ik het gevoel van urgentie dat uit de motie spreekt begrijp.
Daarnaast kan ik mij voorstellen dat het onrechtvaardig voelt als slachtoffers een
tegemoetkoming van de overheid voor ervaren leed of geleden schade direct weer moeten
afstaan aan schuldeisers (waaronder vaak de overheid) omdat zij schulden hebben. De
motie vraagt om dat, voor deze en andere slachtoffers, ook zij die in de toekomst
een tegemoetkoming van de overheid zullen krijgen, te voorkomen. Aan de uitvoering
van het verzoek om dit voor de slachtoffers van het geweld in de jeugdzorg te regelen
staat echter een aantal bezwaren in de weg die ik, mede namens de Staatssecretaris
van VWS en de Staatssecretaris van SZW, in deze brief uiteen zal zetten. Ik geef daarnaast
aan op welke wijze ik uitvoering wil geven aan het tweede verzoek in de motie om te
bekijken of voor toekomstige regelingen een uitzondering gemaakt kan worden.
Stand van zaken uitvoering van de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor
slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (hierna: Tijdelijk regeling)
Het Schadefonds Geweldsmisdrijven voert sinds 1 januari 2021 de Tijdelijke regeling
uit in opdracht van de ministeries van JenV en VWS. Op dit moment zijn er bij het
Schadefonds 5.196 aanvragen ontvangen. Stand van zaken per eind september is dat 2.178
aanvragen voor de eenmalige tegemoetkoming van 5.000 euro zijn toegewezen waarbij
in totaal 10,9 mln. euro is uitgekeerd. De financiële tegemoetkoming is uitgezonderd
van inkomens- en vermogensafhankelijke toetsen in het kader van de bijstand (Participatiewet)
en toeslagen. Half december 2020 is dit aan gemeenten bekendgemaakt. Als door ontvangst
van de tegemoetkoming de vermogensgrens voor toeslagen wordt overschreden, dan kan
het slachtoffer hiervoor eenmalig het formulier «Verzoek bijzonder vermogen toeslagen»
invullen. Die minimale informatie is nodig omdat de Belastingdienst niet automatisch
kan vaststellen welke betalingen tegemoetkomingen betreffen of welk deel van een vermogen
uit bijzonder vermogen bestaat.
Als een aanvrager een toekennende beslissing ontvangt, stuurt het Schadefonds geweldsmisdrijven
een brief met een financiële bijsluiter. Hierin wordt duidelijkheid gegeven over de
financiële gevolgen die mogelijk aan de tegemoetkoming verbonden zijn. Deze informatie
over de mogelijke invloed van de tegemoetkoming op een uitkering of toeslag staat
ook op de website van het Schadefonds gemeld.2 Indien een aanvrager onder bewind staat, dan is het Schadefonds verplicht om de financiële
tegemoetkoming te melden bij de bewindvoerder.
De Tijdelijke regeling Geweld in de jeugdzorg en de hersteloperatie kinderopvangtoeslag
In het debat waarin bovengenoemde motie is ingediend, is de vergelijking gemaakt tussen
de situatie van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg en de problematiek van gedupeerden
van de kindertoeslagaffaire. Ik vind het van belang om uiteen te zetten op welke vlakken
de situatie van deze groepen burgers en de geboden tegemoetkoming respectievelijk
compensatie van elkaar verschillen.
Het doel van de Tijdelijke regeling is het geven van erkenning aan slachtoffers voor
het geweld dat zij in de jeugdzorg hebben ondergaan. Erkenning dat destijds de verantwoordelijken
voor de kinderen in de jeugdzorg te weinig hebben gedaan om het geweld te voorkomen
en te doen ophouden. De tegemoetkoming is geen schadevergoeding en is niet bedoeld
om eventuele kosten voortkomend uit het slachtofferschap te compenseren.
Daarmee verschilt de aard van de Tijdelijke regeling van de hersteloperatie kinderopvangtoeslag.
Het doel van de hersteloperatie is financiële compensatie bieden aan gedupeerde ouders
die ernstige financiële problemen hebben gekregen door het laakbaar handelen door
de overheid: compensatie voor kinderopvangtoeslag die nooit teruggevorderd had moeten
worden en vergoeding van materiële en immateriële schade die daardoor is ontstaan.
Gedupeerde ouders en kinderen moeten hun leven weer kunnen oppakken, zonder schulden.
Schulden die zij anders wellicht nooit hadden gehad. Tevens krijgen zij erkenning
voor het feit dat zij ten onrechte zijn aangemerkt als fraudeur en door toedoen van
de overheid in de schulden zijn geraakt. Doordat ouders werden aangemerkt als fraudeur
zijn zij geconfronteerd met hoge terugvorderingen en kwamen zij niet voor een betalingsregeling
in aanmerking. Tot slot krijgen gedupeerde ouders erkenning voor de problemen waarin
zij zijn gekomen door een te strenge toepassing van de regelgeving door de Belastingdienst
of dat zij zijn geraakt door de hardheid van de regelgeving.
Bij de hersteloperatie heeft het demissionair kabinet ervoor gekozen om zich garant
te stellen voor de schulden van een gedupeerde ouder. Het kabinet heeft daarom een
bijzondere regeling getroffen voor gedupeerde ouders die in een traject op basis van
de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp-traject) of schuldhulpverlening
zitten. Er is besloten om voor gedupeerde ouders de publieke schulden kwijt te schelden,
uitgezonderd strafrechtelijke schulden, fraude en schadevergoedingen en ouders de
mogelijkheid te bieden om zich bij een speciaal loket te melden voor hun openstaande
private schulden en deze te laten betalen, waarbij eveneens fraude, schade en aansprakelijkheidsschulden
zijn uitgezonderd. Dit is ook de reden dat een tijdelijke afkoelingsperiode van één
jaar voor schuldeisers van gedupeerde ouders is ingesteld die start op het moment
van uitbetalen van het compensatiebedrag, zodat de schulden van een gedupeerde ouder
kunnen worden geïnventariseerd en deze door de overheid opgelost kunnen worden. De
schuldeiser ontvangt anders dan bij een minnelijke schuldregeling vervolgens het volledige
bedrag van de oorspronkelijke vordering. De forfaitaire vergoeding die de gedupeerde
ouder ontvangt kan op deze wijze zoveel als mogelijk worden gebruikt voor een nieuwe
start.
Ook slachtoffers van geweld in de jeugdzorg zullen in sommige gevallen problematische
schulden hebben opgebouwd, maar dit is op zichzelf onvoldoende aanleiding voor de
overheid om deze schulden over te nemen of deze slachtoffers, net als bij de kindertoeslagaffaire,
op andere wijze voor hun schulden te compenseren. Immers, anders dan bij de gedupeerden
van de kinderopvangtoeslagaffaire, heeft het (niet) handelen van de overheid bij de
slachtoffers van geweld in de jeugdzorg niet direct geleid tot het ontstaan van deze
schulden. Niettemin vraagt de motie om ten behoeve van deze slachtoffers te interveniëren
in het systeem van schuldhulpverlening ten bate van slachtoffers en ten koste van
schuldeisers. Het is de aard van deze interventie die stuit op juridische en uitvoeringstechnische
bezwaren waarop ik hierna nader in zal gaan.
De Tijdelijke regeling en schuldhulp
Ik zal hieronder toelichten waarom het eerste deel van de motie, inzake de tegemoetkoming
in het leed aan slachtoffers van geweld in de jeugdzorg, niet uitvoerbaar is. Daarbij
ga ik eerst in op schulden in algemene zin en het wettelijke systeem van schuldhulpverlening,
daarna op de relatie tussen schuldhulp en de financiële tegemoetkoming van de Tijdelijke
regeling en financiële tegemoetkomingen in brede zin.
Schulden in algemene zin en schuldhulpverlening
Wanneer een natuurlijk persoon een product koopt of dienst afneemt, dan heeft het
bedrijf recht op betaling. In sommige gevallen wordt een rekening niet betaald en
ontstaat een schuld. Bij een groep mensen lopen de schulden op en ontstaan problematische
schulden. Als iemand zijn schulden niet kan betalen, dan kan dit veel persoonlijke
ellende veroorzaken en tot hoge (maatschappelijke) kosten leiden. Dat is iets wat
zo veel mogelijk moet worden voorkomen. Daarom wordt hulp geboden bij het oplossen
van problematische schulden, onder meer door de gemeente op basis van de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening.
Een schuldeiser heeft recht op betaling van zijn schuld. Daarom is het uitgangspunt
bij schuldhulpverlening om waar mogelijk te streven naar volledige terugbetaling van
de schuld. Helaas lukt dit bij problematische schulden vaak niet. Gekeken wordt dan
of een schuldregeling of een wettelijke schuldsanering mogelijk is. Dat betekent een
inbreuk op het eigendomsrecht dat is opgenomen in het Eerste Protocol bij het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).3 Kort gezegd geldt onder meer dat de inbreuk niet verder mag gaan dan nodig is en
dat het daarbij van belang blijft dat rekening wordt gehouden met de belangen van
de betrokken schuldeisers. De schuldeiser krijgt maar een (klein) deel van de rekening
voor de geleverde dienst of het geleverde product betaald. Eis van een minnelijke
(buitengerechtelijke) schuldhulpverlening door gemeenten of het wettelijke schuldsaneringstraject
is dan dat de persoon gedurende een bepaalde periode – meestal 3 tot 5 jaar – al zijn
of haar inkomsten, na aftrek van een bedrag dat noodzakelijk is om in eigen levensonderhoud
te kunnen voorzien, afdraagt om zo veel als mogelijk de schulden af te betalen zodat
de persoon schuldenvrij een nieuwe start kan maken.
Schuldhulpverlening is altijd een inbreuk op het eigendomsrecht. Dat wordt gelegitimeerd
door de minnelijke schuldregeling, een vrijwillige overeenkomst tussen de schuldeisers
en de schuldenaar, of door de aanwijzing door de rechter-commissaris bij een wettelijke
schuldsanering. Omdat de schuldeiser slechts een klein deel van de oorspronkelijke
rekening betaald krijgt en dit een inbreuk op zijn of haar eigendomsrecht is, mag
geen automatische uitzondering worden gemaakt voor ontvangen vergoedingen. Mensen
met (problematische) schulden hebben vaak ook schulden bij de overheid. Om die groep
beter te helpen hebben de Belastingdienst, CAK, CJIB, DUO, SVB en UWV in april 2020
een convenant getekend met de NVVK (de organisatie die mensen begeleidt bij schuldhulpverlening)
met als doel om eenvoudiger en sneller tot schuldhulpregelingen te komen. Zo krijgen
mensen met schulden bij overheidsinstanties van de rijksoverheid sneller duidelijkheid
over hun financiële situatie en kunnen schuldhulpverleners en schuldeisers tijd besparen.
Relatie tussen schuldhulp en de Tijdelijke regeling geweld in de jeugdzorg
Álle verdiensten en inkomsten van een persoon vallen – na aftrek van een bedrag dat
noodzakelijk is om in eigen levensonderhoud te kunnen voorzien – in de boedel en moeten
door de schuldhulpverlener of Wsnp-bewindvoerder worden gebruikt om de schuldeisers
te betalen. Tot de boedelinkomsten behoren salaris, maar ook bijvoorbeeld een erfenis,
loterijwinst, schenkingen, maar ook vergoedingen voor schade en tegemoetkomingen.
Ambtelijk is met een vertegenwoordiging van de Recofa gesproken over de motie. De
Recofa, het landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in faillissementen en
surseances van betaling, heeft aangegeven dat het bedrag niet structureel uitgezonderd
kan worden. Wel is het mogelijk dat bij een minnelijke schuldregeling (een privaatrechtelijke
overeenkomst tussen schuldeisers en de persoon met schulden) op individueel niveau
een afspraak wordt gemaakt. Dit is afhankelijk van de medewerking van de schuldeisers
hieraan: de voorwaarden van de overeenkomst moeten immers aangepast worden. Een schuldeiser
kan aangeven dat hij niet akkoord gaat met het buiten beschouwing laten van (bv.)
een financiële tegemoetkoming, omdat hij sowieso al genoegen neemt met een veel lager
bedrag dan waar hij recht op heeft en zijn belangen daarmee te veel geschaad worden.
Wat altijd mogelijk is, is dat een persoon die slachtoffer is en in een schuldhulpverleningstraject
zit, contact opneemt met zijn of haar gemeentelijke schuldhulpverlener of als iemand
in een Wsnp-traject zit met de Wsnp-bewindvoerder. Vervolgens kan individueel worden
bekeken wat eventueel mogelijk is via een verzoek aan de schuldeisers dan wel aan
de rechter-commissaris. Ik zal het Schadefonds vragen om in de voorlichting aan slachtoffers
van geweld in de jeugdzorg mee te nemen dat iemand die een eenmalige tegemoetkoming
ontvangt erop gewezen wordt dat als hij of zij in een schuldhulp- of schuldsaneringstraject
zit, hij contact met zijn hulpverlener of bewindvoerder kan opnemen om te bespreken
wat de mogelijkheden zijn om de tegemoetkoming buiten beschouwing te laten.
Ik begrijp dat uw Kamer wil dat een slachtoffer vrij over de tegemoetkoming uit hoofde
van de Tijdelijke regeling kan beschikken. Dat vind ik vanuit het perspectief van
deze slachtoffers ook begrijpelijk. Zoals in het bovenstaande is aangegeven laat de
geldende wet- en regelgeving en de jurisprudentie daarover daar in algemene zin geen
ruimte voor. Ik kan dan ook het eerste deel van de motie, dat vraagt om de tegemoetkoming
voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg vrij te stellen voor het afbetalen van
schulden, niet uitvoeren. Daarmee blijft het erkenningspakket voor slachtoffers van
geweld uit de jeugdzorg zoals dat bij de brief van 27 oktober 2020 is gemeld ongewijzigd.4
Wat het kabinet wel zal doen is, met het oog op toekomstige regelingen, opdracht geven
tot onderzoek of er mogelijkheden zijn om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen
dat iemand die een materiële vergoeding ontvangt, zij het van de overheid, een bedrijf
of een particulier, deze geheel of gedeeltelijk zelf kan houden en niet hoeft te gebruiken
voor het betalen van schulden. In dit onderzoek zal ik ook vanuit het internationaalrechtelijke
kader laten analyseren wat een dergelijke inbreuk op het eigendomsrecht voor gevolgen
heeft voor de positie van de schuldeisers en of er mogelijkheden zijn om in de Faillissementswet
en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een dergelijke uitzondering op te nemen.
Ik verwacht dat dit onderzoek in de tweede helft van 2022 opgeleverd zal kunnen worden
waarna ik uw Kamer nader zal informeren over het verdere proces.
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.