Brief regering : Rapport 'De juridische kaders voor maximaal behoud van brandweervrijwilligheid in Nederland'
29 517 Veiligheidsregio’s
Nr. 209 BRIEF VAN DE JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2021
Tijdens het Commissiedebat Taakdifferentiatie en Crisisbeheersing (CD) van 27 mei
jl. (Kamerstuk 29 517, nr. 200) heb ik met uw Kamer uitgebreid gesproken over het behoud van vrijwilligheid voor
de Nederlandse brandweer. Ik hecht daar grote waarde aan en maak mij daar ook sterk
voor. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld is uit juridisch onderzoek gebleken dat
voortgaan op de bestaande weg (te) risicovol is als het onderscheid tussen vrije-instroomvrijwilligers
en beroeps niet wordt aangescherpt.1
Voor een finale juridische toets heb ik tijdens het CD toegezegd uw Kamer uiterlijk
15 oktober te informeren over een heroverweging met open vraagstelling door deskundigen,
in samenspraak met mensen uit de praktijk, over de wijze waarop het brandweerstelsel
toekomstbestendig kan blijven.
Aan de juristen Boogaard, Cuyvers en Verburg heb ik specifiek gevraagd te onderzoeken
hoe, gegeven het grote belang dat aan behoud van vrijwilligheid bij de brandweer wordt
gehecht, binnen de geldende Europeesrechtelijke en internationaalrechtelijke kaders
(in brede zin, inclusief ILO-verdragen en ESH2), de huidige rechtspositie van brandweervrijwilligers maximaal behouden kan blijven.
Met deze brief doe ik de toezegging gestand en bied ik uw Kamer het rapport «De juridische
kaders voor maximaal behoud van brandweervrijwilligheid in Nederland» aan3. De juristen concluderen dat er in beginsel niet meer gewerkt kan worden met gekazerneerde
en geconsigneerde vrijwilligers. Deze conclusie is in lijn met de eerdere onderzoeken
van Pels Rijcken (2018) en professor Verburg (2019)4. Het is daarom volgens alle juridisch adviezen onvermijdelijk dat deze stap wordt
gezet.
Advies «De juridische kaders voor maximaal behoud van brandweervrijwilligheid in Nederland»
Op verzoek van de juristen, gegeven de termijn van 15 oktober en het langer lopende
traject van het Veiligheidsberaad, valt het onderzoek uiteen in twee fasen. Het rapport
van de eerste fase treft u in de bijlage aan. In deze eerste fase is door de juristen
in samenspraak met het veld geanalyseerd of, en in welke mate, de huidige organisatie
van de brandweer in Nederland in strijd komt met Nederlands, Europees of internationaal
recht. Daartoe is gekeken of, in het geval van een risico op strijdigheid, dit risico
afdoende vermeden kan worden door de invoering van een of meerdere van de bouwstenen
zoals omschreven in de denkrichting van de denktank. Vanuit het veld zijn een vertegenwoordiging
van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) en de Raad van Commandanten en
Directeuren Veiligheidsregio (RCDV) betrokken geweest.
De conclusie van de hoogleraren Boogaard, Cuyvers en Verburg is dat het Nederlandse
stelsel van vrijwillige brandweer grotendeels kan worden gehandhaafd en dat het goed
verdedigbaar is dat taakdifferentiatie niet vereist wordt door Europees recht. Dit
geldt onder de voorwaarden dat de rechtspositie van brandweervrijwilligers expliciet
gebaseerd wordt op het concept van vrijwilligheid en het contrast tussen vrijwillige
brandweer en beroeps wordt verscherpt. Daarmee is het naar het oordeel van Boogaard,
Cuyvers en Verburg juridisch aangewezen om de door de denktank taakdifferentiatie
geformuleerde bouwsteen 1 te implementeren. Dit betekent concreet dat de huidige categorieën
van geconsigneerde en gekazerneerde vrijwilligers, die vrijwilligheid en beroeps vermengen,
in beginsel dienen te verdwijnen. Als dat niet gebeurt, zullen geconsigneerde en gekazerneerde
brandweerlieden toch kwalificeren als werknemers onder Europees recht en als gevolg
recht hebben op gelijke behandeling, én wordt het risico aanzienlijk vergroot dat
ook vrije-instroomvrijwilligers als werknemer kwalificeren, en dat dus taakdifferentiatie
alsnog noodzakelijk wordt.
Naar overtuiging van de juristen is deze benadering juist onder Europees recht. De
juristen benoemen dat de benadering berust op analoge toepassing van rechtspraak,
en er bestaan geen directe precedenten waarop een beroep kan worden gedaan.
In de tweede fase van het onderzoek wordt in samenspraak met het veld gekeken naar
de wijze waarop de juridische ruimte voor het behoud en de stimulering van brandweervrijwilligers
optimaal kan worden vormgegeven en benut.
Vervolgtraject
Het rapport van Boogaard, Cuyvers en Verburg bevestigt de noodzaak om bouwsteen 1
van de denkrichting van de denktank voortvarend en eenduidig in de veiligheidsregio’s
te implementeren. Zoals ik aan uw Kamer heb gemeld5 werkt het Veiligheidsberaad (VB) aan een implementatieplan voor die bouwsteen 1,
waarmee een belangrijk deel van het risico van rechtszaken voor de veiligheidsregio’s
wordt weggenomen. De tweede fase van het onderzoek helpt de veiligheidsregio’s de
implementatievoorstellen juridisch te toetsen. Aanvullend formuleren de juristen in
de tweede fase de spelregels voor het behoud van vrijwilligheid bij de brandweer,
net als mogelijke obstakels, risico’s en oplossingen daarvoor.
In december spreek ik verder met het VB over de rechtspositie van brandweervrijwilligers.
In lijn met de motie van de leden Michon-Derkzen en Van Nispen worden dit jaar geen
onomkeerbare stappen gezet en worden enkel de implementatiestappen en consequenties
in kaart gebracht.6
Het rapport van de drie hoogleraren geeft aan dat behoud van vrijwilligheid bij de
brandweer in Nederland in de kern mogelijk is binnen de huidige Europese wet- en regelgeving.
In mijn contacten in Europa zal ik aandacht vragen voor de inzichten van de hoogleraren
Boogaard, Cuyvers en Verburg. In tal van EU-landen en ook in Brussel wordt gezocht
naar een dergelijke oplossing voor behoud van vrijwilligheid en van de bescherming
van de rechten van werknemers.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Indieners
-
Indiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid