Brief regering : Geannoteerde agenda van de extra Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op 11 oktober 2021
21 501-04 Ontwikkelingsraad
Nr. 241
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 oktober 2021
Hierbij bied ik u de geannoteerde agenda aan voor een extra Raad Buitenlandse Zaken
Ontwikkelingssamenwerking op 11 oktober 2021.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
H.P.M. Knapen
Geannoteerde agenda Informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking 11 oktober
2021
Op 11 oktober 2021 vindt er mede op verzoek van Nederland een extra ingelaste informele
Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking (RBZ/OS) plaats om over de situatie
in Afghanistan en de buurlanden te spreken. De vergadering vindt plaats per VTC. Deze
extra informele RBZ/OS volgt onder andere op de informele Raad Buitenlandse Zaken
in New York en marge van de AVVN op 20 september, waar onder meer werd gesproken over
EU-presentie in Kaboel. Ook werden Raadsconclusies1 aangenomen (zie Kamerstuk 21 501-02, nr. 2407). Deze conclusies gaan onder meer in op de samenwerking tussen EU-partners ten behoeve
van humanitaire toegang, een eventuele toekomstige presentie in Afghanistan, en de
samenwerking met landen in de regio. Tevens schetsen de Raadsconclusies de benchmarks voor stapsgewijs engagement met de Taliban, waaronder de mogelijkheid voor alle Afghanen het land te verlaten,
alsook de volledige en veilige toegang voor humanitaire hulpverleners.
In deze brief informeert het kabinet de Kamer over de Nederlandse inzet tijdens deze
RBZ/OS. Deze brief is expliciet niet bedoeld om de toekomstige OS-inzet in Afghanistan
uiteen te zetten, maar wel om een beeld te schetsen van de huidige inspanningen van
het kabinet. Deze brief is tevens geen alomvattend antwoord op het verzoek van de
Vaste Kamercommissie Buitenlandse Zaken van 21 september jl. om een herziening van
de brief «aangaande de toekomstige inzet en hulp aan Afghanistan» van 18 juni jl.
Hierover zal het kabinet de Kamer wanneer daar meer duidelijkheid over is, informeren.
Wel wordt in deze brief ingegaan op de uitvoering van de moties van het lid Van Haga
(Kamerstuk 27 925, nr. 825) en van het lid Kuzu (Kamerstuk 27 925, nr. 816), die zijn aangenomen op 16 september jl.
Zoals genoemd in de Kamerbrief «Stand van zaken Afghanistan» van 14 september jl.
(Kamerstuk 27 925, nr. 808), is naar aanleiding van de machtsovername door de Taliban de Nederlandse OS-steun
aan Afghanistan gepauzeerd. Dit geldt expliciet niet voor humanitaire hulp (een separate
financiële inzet), aangezien daar het humanitair imperatief en de humanitaire principes
van humaniteit, neutraliteit, onafhankelijkheid en onpartijdigheid gelden.
In de volgende paragrafen informeert het kabinet de Kamer over de inzet tijdens de
RBZ/OS en plaatst deze in de context van de inspanningen die het kabinet op deze vlakken
tot nu toe gedaan heeft. Achtereenvolgens gaat het kabinet in op mogelijkheden voor
het verstrekken van humanitaire hulp, mogelijke steun aan verstrekking van basisdiensten
en aan het maatschappelijk middenveld, en opvang in de regio. Hierbij geldt als dwarsdoorsnijdend
uitgangspunt dat het kabinet, in nauwe samenwerking met maatschappelijke partners,
zich sterk maakt voor de positie van vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Inzet RBZ/OS
Het kabinet zal tijdens de RBZ/OS benadrukken dat optimale informatie-uitwisseling
tussen de Commissie en EU-lidstaten over hun inzet op het gebied van humanitaire hulp
en ontwikkelingssamenwerking in Afghanistan van belang is. Waar mogelijk zouden de
EU en haar lidstaten zoveel mogelijk gezamenlijk moeten optrekken. Specifiek zal het
kabinet aandacht vragen voor coördinatie bij het formuleren van voorwaarden voor OS-activiteiten,
om te voorkomen dat uitvoeringsorganisaties die van verschillende donoren financiering
ontvangen, geconfronteerd worden met verschillende voorwaarden. Daarnaast zal het
kabinet de EU aanmoedigen een leidende rol te nemen in het uitdragen van de humanitaire
kernboodschappen richting alle relevante partijen in Afghanistan en in discussies
over steun voor basisdiensten, als centrale partner richting VN en Wereldbank.
EU OS inzet in Afghanistan
De Europese Unie heeft voor de komende 7 jaar in totaal 1 miljard euro gereserveerd
voor ontwikkelingssamenwerking in Afghanistan. De Europese Commissie bekijkt momenteel
op welke manier deze fondsen op effectieve en verantwoorde wijze besteed kunnen worden
in Afghanistan en de regio.
Humanitaire hulp
De humanitaire situatie in Afghanistan is ernstig. In begin 2021 hadden ruim 18 miljoen
Afghanen al humanitaire hulp nodig. De verwachting is dat de noden in het land verder
zullen stijgen n.a.v. de recente ontwikkelingen en de invallende winter. Het kabinet
heeft daarom een geoormerkte bijdrage van 23,5 miljoen euro toegezegd voor humanitaire
hulpverlening aan de Afghaanse bevolking. Van deze bijdrage gaat 20 miljoen euro naar
het door OCHA beheerde Afghanistan Humanitarian Fund en 3,5 miljoen euro naar het Regional Refugee Preparedness and Response Plan van UNHCR (zie paragraaf: Opvang in de regio). Deze geoormerkte bijdrage komt bovenop
bestaande ongeoormerkte steun aan het Rode Kruis, evenals aan VN-organisaties en -fondsen
die in Afghanistan actief zijn (zoals het CERF, UNICEF en WFP).
Ook andere landen en donoren hebben hun steun voor humanitaire hulpverlening aan de
Afghaanse bevolking opgeschaald. Zo verhoogde de Europese Unie het budget voor hulpverlening
aan de Afghaanse bevolking recentelijk van 57 miljoen euro naar meer dan 300 miljoen
euro. Gedurende de ministeriële VN-conferentie over de humanitaire situatie in Afghanistan
op 13 september jl. werd door de internationale gemeenschap bovendien meer dan USD
1,2 miljard toegezegd. Via welke kanalen en op welke termijn donoren deze middelen
zullen inzetten, moet zich nog uitkristalliseren. Hierover heeft het kabinet nauw
contact met VN-OCHA en de Europese Commissie.
Nederland heeft bovendien in samenwerking met Zweden het initiatief genomen om gezamenlijke
kernboodschappen op het gebied van humanitaire hulpverlening in Afghanistan te formuleren.
Deze zijn inmiddels omarmd door de voltallige Europese Unie en andere grote humanitaire
donoren (VK, VS, Noorwegen, Zwitserland, Australië en Japan). Deze kernboodschappen,
gericht aan alle partijen in Afghanistan, inclusief de Taliban, benadrukken o.a. het
belang van ongehinderde humanitaire toegang en het recht van vrouwelijke hulpverleners
om hun werk te mogen doen. Het kabinet blijft zich er voor inspannen dat deze gelijkgezinde
landen zo veel mogelijk gezamenlijk optrekken. Het kabinet zal ook tijdens de RBZ/OS
het belang van gecoördineerde diplomatieke inzet en communicatie voor humanitaire
doeleinden benadrukken, en de Europese Commissie en EDEO aanmoedigen hier een voortrekkersrol
in te spelen.
Ten slotte zal Nederland gedurende de RBZ/OS stilstaan bij de precaire situatie rondom
de basisvoorzieningen zoals gezondheidszorg en onderwijs. Humanitaire actoren kunnen
de meest acute basisdiensten tijdelijk in stand houden, maar humanitaire hulp is geen
instrument om het wegvallen van een gehele sector te compenseren.
Steun aan het maatschappelijk middenveld
Het zwaartepunt van de Nederlandse ontwikkelingsinzet lag altijd op versterking van
de Afghaanse stabiliteit, veiligheid en rechtsorde. Het behoeft geen nadere toelichting
dat een deel van die programmering (met name waarin direct werd samengewerkt met Afghaanse
strijdkrachten en veiligheidsdiensten) onder het huidige regime in Afghanistan niet
zal worden voortgezet.
Het kabinet spreekt momenteel met (lokale) partnerorganisaties over activiteiten die,
al dan niet in aangepaste vorm, mogelijk in de nieuwe politieke context doorgang zouden
kunnen vinden. Hier geldt dat eventuele voortzetting van steun zou geschieden onder
strikte voorwaarden, die het kabinet momenteel in consultatie met partnerorganisaties
opstelt. Hieronder vallen bijvoorbeeld garanties dat toegang tot de geboden diensten
voor vrouwen en meisjes zeker is gesteld, dat salarissen aan betrokkenen direct, zonder
tussenkomst van (of afdracht aan) de Taliban kunnen worden uitbetaald, en er geen
inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvindt met beleid en uitvoering van de
dienstverlening. Daarnaast probeert het kabinet in Europese en internationale context
eenduidigheid in OS-specifieke voorwaarden te bereiken, om te voorkomen dat uitvoeringsorganisaties
die van verschillende donoren financiering ontvangen, geconfronteerd worden met verschillende
voorwaarden. Hier zal het kabinet tijdens de RBZ/OS van 11 oktober a.s. opnieuw aandacht
voor vragen.
Het kabinet is bovendien in gesprek met organisaties die zich inzetten voor bevordering
van de internationale rechtsorde, zoals is verzocht in de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk
27 925, nr. 816). Hierbij wordt nu met voorrang gekeken naar mogelijkheden voor steun aan mensenrechtenverdedigers,
met speciale aandacht voor vrouwen, journalisten en religieuze minderheden. Hierover
zal de Kamer nader worden geïnformeerd.
Steun voor basisdiensten
Voor de machtsovername door de Taliban werden de Afghaanse overheidsuitgaven voor
een belangrijk deel betaald uit OS-gelden. Momenteel kunnen de meest acute basisdiensten,
zoals gezondheidszorg en onderwijs, beperkt en tijdelijk worden opgevangen door de
humanitaire sector. In internationaal verband wordt momenteel gesproken over de wenselijkheid
en mogelijkheid van een (tijdelijke) OS-bijdrage aan de verlening van basisdiensten
in de onderwijs- en gezondheidssector, buiten de Taliban om, teneinde een implosie
van deze sectoren te voorkomen. Onder andere de VN, Wereldbank en Asian Development Bank onderzoeken momenteel de ontwikkeling van een door een internationale organisatie
beheerd fonds dat directe steun kan verlenen aan de Afghaanse bevolking. Enkele reeds
bestaande fondsen, zoals het Afghanistan Reconstruction Trust Fund (ARTF), zouden mogelijk voor dit doel kunnen worden omgevormd.
Tijdens de RBZ/OS zal het kabinet benadrukken dat in geval een dergelijke vorm van
hulp wordt overwogen, er in elk geval voor gewaakt moet worden dat de Taliban niet
van haar eigen verantwoordelijkheden wordt ontheven. Bovendien moet de hulp voldoen
aan specifieke voorwaarden voor dienstverlening, zoals garanties dat toegang tot de
geboden diensten voor vrouwen en meisjes zeker is gesteld, dat steun direct, zonder
tussenkomst van de Taliban kan worden geleverd, en er geen inhoudelijke bemoeienis
van de Taliban plaatsvindt met beleid en uitvoering van de dienstverlening. Het kabinet
moedigt de EU aan een leidende rol te nemen in deze discussies als centrale partner
richting VN en Wereldbank en zal dit ook tijdens de RBZ/OS van 11 oktober a.s. benoemen.
Opvang in de regio
Wereldwijd stonden voor de recente machtsovername door de Taliban reeds 2,7 miljoen
Afghanen bij UNHCR geregistreerd als vluchteling, waarvan het overgrote deel in de
buurlanden Pakistan en Iran. Hoewel er op dit moment (nog) geen sprake is van het
op gang komen van grote nieuwe vluchtelingenstromen vanuit Afghanistan naar de regio,
is het kabinet van mening dat het van groot belang is alvast de voorbereidingen te
treffen mocht een dergelijk scenario bewaarheid worden. Om landen in de regio te ondersteunen
bij het treffen van dergelijke voorbereidingen heeft het kabinet 3,5 miljoen euro
bijgedragen aan het Regional Refugee Preparedness and Response Plan dat is opgesteld door UNHCR. Hiermee geeft het kabinet tevens uitvoering aan de motie
van het lid Van Haga over het actief inzetten op opvang van Afghaanse vluchtelingen
in de eigen regio (Kamerstuk 27 925, nr. 825).
De reeds bestaande samenwerking met de VN-Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) en de Internationale
Organisatie voor Migratie (IOM), gericht op intern ontheemden en recent naar Afghanistan
teruggekeerden, zijn net als alle Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsinspanningen
in Afghanistan gepauzeerd. De hulpbehoefte van deze groepen blijft hoog. Het kabinet
spreekt met partners over aanpassing van doelstellingen en werkwijzen waar nodig,
conform bovengenoemde voorwaarden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken