Brief regering : Kabinetsappreciatie Rechtsstaatrapport 2021 van de Europese Commissie
21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken
29 279
Rechtsstaat en Rechtsorde
Nr. 2413
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN BUITENLANDSE ZAKEN, VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID, VAN BINNENLANDSE
ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, VOOR RECHTSBESCHERMING EN VOOR BASIS- EN VOORTGEZET
ONDERWIJS EN MEDIA
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2021
Op 21 juli jl. presenteerde de Europese Commissie haar Rechtsstaatrapport 2021, waarin
zij verslag doet van de rechtsstatelijke situatie in de Europese Unie (EU) als geheel
en in de lidstaten afzonderlijk. Het preventief en structureel monitoren van de rechtsstaat
in de Unie vindt het kabinet van groot belang om in een vroeg stadium eventuele rechtsstatelijke
problemen in de Unie te kunnen identificeren, te bespreken en gezamenlijk tot oplossingen
te komen. Respect voor de rechtsstaat in alle lidstaten is immers een essentiële randvoorwaarde
voor het goed kunnen functioneren van de Unie en voor het vertrouwen van burgers en
bedrijven in overheidsinstellingen. Het is één van de fundamentele waarden die vastliggen
in artikel 2 van het EU-oprichtingsverdrag. De Europese Commissie merkt daarbij terecht op dat, ondanks de verschillende
rechtsstelsels en tradities in de lidstaten, de rechtsstaat overal in de EU in de
kern dezelfde betekenis heeft. Ze wijst daarbij onder meer op het verbod op willekeurige
uitoefening van de uitvoerende macht, effectieve rechtsbescherming door onafhankelijke
en onpartijdige rechterlijke instanties, de scheiding der machten en gelijkheid voor
de wet.
Het kabinet hoopt dan ook dat het Rechtsstaatrapport 2021, net als het Rechtsstaatrapport
2020 dat vorig jaar voor het eerst verscheen, zal leiden tot een open dialoog, zowel
in de Raad Algemene Zaken1 en de JBZ-Raad2 als ook in nationale fora. Het rapport biedt goede aanknopingspunten om van elkaar
te leren, een groter bewustzijn te creëren ten aanzien van het belang van de rechtsstaat
en beste praktijken uit te wisselen. De landenspecifieke rechtsstatelijkheidsdialogen
in de Raad Algemene Zaken met vijf lidstaten per Voorzitterschap op basis van de landenhoofdstukken
in het Rechtsstaatrapport zijn in dat kader een waardevolle uitbreiding van de jaarlijkse
rechtsstatelijkheidsdialoog. De dialoog met Nederland zal plaatsvinden in het voorjaar
van 2022 onder Frans Voorzitterschap. Het jaarrapport biedt voor het kabinet tevens
aanknopingspunten om tijdens bilaterale contacten het gesprek met lidstaten over de
rechtsstaat te blijven voeren en eventuele zorgen te bespreken.
In haar jaarlijkse Staat van de Unie op 15 september jl. kondigde Commissievoorzitter
Von der Leyen aan dat de Commissie vanaf 2022 concrete aanbevelingen zal toevoegen
aan de landenhoofdstukken. Nederland heeft dit het afgelopen jaar herhaaldelijk bepleit
om het rapport en de dialoog erover in de Raad meer relevantie en betekenis te geven.
Het kabinet verwelkomt dan ook deze verdere versterking van het rapport.
Het Rechtsstaatrapport laat onverlet dat daar waar rechtsstatelijke beginselen geschonden
worden, handhavend optreden geboden kan zijn. Daartoe staan de Commissie andere instrumenten
ter beschikking waaronder inbreukprocedures en de MFK-rechtsstaatverordening, op basis
waarvan de Commissie maatregelen kan voorstellen als sprake is van schendingen van
de beginselen van de rechtsstaat die de bescherming van de financiële belangen van
de Unie aantasten of serieus dreigen aan te tasten. Ook lopen er artikel 7-procedures
jegens Polen en Hongarije die de Raad Algemene Zaken naar verwachting in december
wederom zal bespreken. Het kabinet zal de Europese Commissie samen met gelijkgezinde
lidstaten blijven aansporen dat zij haar rol als hoedster van de verdragen ook op
het terrein van de rechtsstaat consequent en proactief blijft vervullen. Het kabinet
verwelkomt in dat licht de recente stappen die de Europese Commissie jegens zowel
Polen als Hongarije heeft genomen ten aanzien van het respect voor de waarden van
de Unie en het naleven van de arresten van het Europees Hof van Justitie in beide
landen. Respect voor de waarden van de Unie maakte ook een belangrijk deel uit van
de toespraak van Von der Leyen over de Staat van de Unie van 15 september jl.
Het Rechtsstaatrapport 2021 is het resultaat van een nauwe dialoog van de Europese
Commissie met nationale autoriteiten en belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld
en organisaties binnen de justitiële sector. Ook heeft de Commissie bijdragen ontvangen
van het EU-grondrechtenagentschap, de Raad van Europa en de VN.3 De input van de Nederlandse regering richting de Europese Commissie4 is reeds met beide Kamers gedeeld. De beoordeling door de Commissie is gericht op
belangrijke ontwikkelingen sinds de publicatie van het Rechtsstaatrapport 2020 op
30 september 2020. De reikwijdte en methodologie is daarbij hetzelfde als in het rapport
van vorig jaar, waarbij de Commissie alle lidstaten op objectieve en onpartijdige
wijze langs de rechtsstatelijke meetlat legt. Dat doet zij aan de hand van vier pijlers:
justitieel stelsel, corruptiebestrijding, pluriformiteit en vrijheid van de media
en andere institutionele kwesties in verband met macht en tegenmacht. Ook gaat zij
specifiek in op de COVID-19-pandemie en de rechtsstaat.
In deze schriftelijke apprecitatie van het jaarrapport zal het kabinet eerst ingaan
op de bredere, horizontale ontwikkelingen op het terrein van rechtsstatelijkheid in
de Unie zoals die in het chapeau van het rapport geschetst worden. Vervolgens zal
het kabinet ingaan op het Nederlandse landenhoofdstuk langs de vier genoemde pijlers.
Reactie op de horizontale rechtsstatelijke ontwikkelingen in de Unie
COVID-19 en de rechtsstaat
De Commissie constateert dat de COVID-19-pandemie de rechtsstaat in de Unie voor bijzondere
uitdagingen heeft gesteld, maar tegelijkertijd heeft bijgedragen tot een groter bewustzijn
ervan. Het bestrijden van het virus noopte tot buitengewone maatregelen waarbij het
dagelijkse leven vaak werd ontregeld en grondrechten werden ingeperkt. Daarbij stelt
de Commissie dat de nationale systemen over het algemeen een aanzienlijke veerkracht
vertoonden. In een aantal lidstaten was al een wettelijk kader voor crisissituaties
vastgelegd in de Grondwet of in de volksgezondheidswetgeving, terwijl in andere lidstaten
nieuwe noodwetgeving werd ingevoerd, soms in gespannen politieke omstandigheden en
via versnelde procedures met beperkte constitutionele controles en parlementaire debatten.
Daarnaast werden zowel media als het maatschappelijk middenveld ernstig gehinderd
door de pandemiegerelateerde beperkingen onder meer ten aanzien van toegang tot openbare
informatie. Ook wijst de Commissie erop dat de procedures voor onder meer overheidsopdrachten
soms werden vereenvoudigd om de besluitvorming door overheidsdiensten te versnellen
met de bijbehorende risico’s voor corruptie.
Het kabinet onderschrijft de bevindingen van de Commissie ten aanzien van de bestrijding
van de COVID-19-pandemie. De pandemie vormt nog altijd een ongekende stresstest voor
de rechtsstaat in de Unie. Voor het kabinet staat voorop dat buitengewone maatregelen
in het kader van de bestrijding van de COVID-19-pandemie geoorloofd en soms noodzakelijk
zijn vanuit het oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid, maar dat deze wel
dienen te voldoen aan vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en tijdelijkheid
en deze maatregelen dienen tevens de waarden van de Europese Unie en internationale
verdragsverplichtingen te respecteren.
Justitieel stelsel
De Commissie wijst er op dat vrijwel alle lidstaten hun rechtsstelsels hervormen,
weliswaar verschillend in reikwijdte, vorm en vooruitgang. Daarbij is het van belang
dat lidstaten de onafhankelijkheid, kwaliteit en efficiëntie van hun justitiële stelsels
garanderen. Deze vormen de basis voor het wederzijds vertrouwen dat ten grondslag
ligt aan de gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in de Unie.
De Commissie constateert dat er in dat opzicht in enkele lidstaten sprake is van ernstige
structurele problemen die zijn verergerd. Ze wijst daarbij ten aanzien van Polen onder
meer op de tuchtkamer van het Hooggerechtshof en het Grondwettelijk Hof. Ook in Hongarije
zijn de zorgen toegenomen, bijvoorbeeld met betrekking tot de benoeming van de nieuwe
voorzitter van de Hoge Raad. Recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie
en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hebben het belang van de onafhankelijkheid
van de rechterlijke macht verder onderstreept. De Commissie onderstreept verder dat
tijdens de COVID-19-pandemie is gebleken dat de justitiële stelsels van de lidstaten
dringend moeten worden gemoderniseerd. Ook benadrukt de Commissie het potentieel van
digitalisering en noemt daarbij een aantal beste praktijken van lidstaten.
Ten aanzien van de eerste pijler deelt het kabinet met name de grote zorgen die de
Commissie uitspreekt over de ondermijning van de onafhankelijkheid van de rechterlijke
macht in Polen en Hongarije. Als hoedster van de verdragen vervult de Commissie daarbij
een cruciale rol om lidstaten hierop aan te spreken en waar nodig actie te ondernemen.
Het gehele rechtsstaatsinstrumentarium, waaronder inbreukzaken, de artikel 7-procedure
en de MFK-rechtsstaatverordening, dient ten volle benut te worden om deze lidstaten
ertoe te bewegen het Unierecht ook op dit terrein te respecteren. Ook wordt op deze
lidstaten waar mogelijk financieel druk uitgeoefend, bijvoorbeeld via de band van
de herstelplannen. Nederland neemt verder samen met gelijkgezinde lidstaten regelmatig
deel aan hofzaken op het terrein van de rechtsstaat. De Commissie wijst daarnaast
terecht ook op een aantal zorgelijke ontwikkelingen in andere lidstaten. Het is belangrijk
dat ook deze adequaat worden geadresseerd. De technische ondersteuning die de Europese
Commissie verleent aan de lidstaten om de efficiëntie, kwaliteit en onafhankelijkheid
van het openbaar bestuur en de justitiële stelsels te verbeteren kan lidstaten daarbij
helpen net als de landenspecifieke dialoog in de Raad Algemene Zaken en de besprekingen
in de JBZ-Raad naar aanleiding van het Rechtsstaatrapport.
Anti-corruptiekader
De EU-landen behoren wereldwijd nog steeds tot de best presterende landen op het vlak
van corruptiebestrijding: maar liefst tien lidstaten staan in de top twintig van landen
die als minst corrupt worden beschouwd. Een aantal lidstaten is bezig met de vaststelling
of herziening van nationale strategieën of actieplannen voor corruptiebestrijding.
Vele lidstaten hebben maatregelen genomen om de kaders voor corruptiepreventie en
integriteit te versterken met inbegrip van regels voor belangenconflicten, transparantie
van lobbyactiviteiten en draaideurconstructies. In sommige lidstaten zijn er echter
nog altijd problemen bijvoorbeeld ten aanzien van strafrechtelijke onderzoeken, vervolging
en sancties op het terrein van corruptie. In verschillende lidstaten komen nog altijd
grote of zeer complexe corruptiezaken aan het licht. De middelen voor corruptiebestrijding
zijn in sommige lidstaten ontoereikend, terwijl er in andere nog steeds zorgen zijn
over de doeltreffendheid van het onderzoeken, vervolgen en berechten van corruptie
op hoog niveau. De COVID-19-pandemie heeft de hervormingen en de vonnissen in corruptiezaken
in sommige lidstaten vertraagd.
Dit alles laat zien dat er nog veel werk aan de winkel is binnen de EU ten aanzien
van corruptiebestrijding juist ook omdat de strijd tegen corruptie essentieel is voor
de handhaving van de rechtsstaat en voor het behoud van het vertrouwen van de burgers
in overheidsinstellingen. Het Europees Openbaar Ministerie (EOM), operationeel sinds
1 juni jl., kan een belangrijke rol vervullen om het EU-budget te beschermen tegen
corruptie en fraude. Inmiddels nemen 22 lidstaten deel aan het EOM; Nederland neemt
sinds 2 augustus 2018 deel. Zweden, Ierland, Denemarken, Polen en Hongarije hebben
zich (nog) niet aangesloten bij het EOM, en Slovenië heeft nog geen gedelegeerde Europese
aanklagers aangedragen. Het kabinet stelt aansluiting bij het EOM actief aan de orde
in bilaterale gesprekken. Zo heeft de Minister van Justitie en Veiligheid dit vorig
jaar bij zijn Hongaarse en Poolse collega’s ter sprake gebracht om deze lidstaten
te stimuleren mee te doen. Het kabinet zal dit in de toekomst blijven doen, maar niet-deelnemende
lidstaten kunnen niet gedwongen worden om zich aan te sluiten bij het EOM. Ook steunt
het kabinet de inzet van onder meer het Europese bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
Overigens richten ook Europol en Eurojust5 zich op de bestrijding van (georganiseerde) criminaliteit en terrorisme in de EU,
waaronder ook fraude. Nederland heeft zich de afgelopen jaren bij herhaling in EU-verband
uitgesproken voor voldoende middelen voor Eurojust, Europol en het EOM om hun taken
goed te kunnen vervullen.
De MFK-rechtsstaatverordening (Verordening (EU) 2020/2092) is een belangrijk nieuw
instrument dat voor het eerst een directe koppeling legt tussen de ontvangst van EU-middelen
uit het Meerjarig Financieel Kader en het Herstelinstrument en de eerbiediging van
de beginselen van de rechtsstaat. De verordening kan al voordat er een specifiek geval
van fraude of misbruik van EU-middelen wordt vastgesteld in werking worden gesteld.
De Commissie is haar onderzoekende werk onder deze nieuwe verordening per 1 januari
2021 gestart en heeft meermaals bevestigd dat al deze bevindingen (geconstateerde
schendingen van de beginselen van de rechtsstaat) zullen worden betrokken bij eventuele
maatregelen die de Commissie na vaststelling van de door haar op te stellen richtsnoeren
en de uitspraak van het Europese Hof van Justitie zal voorstellen op basis van de
MFK-rechtsstaatverordening. De voorzitter van de Commissie heeft verzekerd dat geen
enkele schending van de beginselen van de rechtsstaat die in de tussentijd plaatsvindt
door de Commissie terzijde zal worden geschoven. Het kabinet zal er nauwlettend op
blijven toezien dat de Commissie hier de daad bij het woord voegt.
Mediapluriformiteit en mediavrijheid
De pluriformiteit en de vrijheid van de media zijn essentiële factoren voor de rechtsstaat,
de democratische verantwoordingsplicht en de corruptiebestrijding. Politieke beslissingen
en beleidsmaatregelen kunnen grote gevolgen hebben voor de mate waarin de media hun
rol kunnen spelen.
Uit de monitor voor de pluriformiteit van de media van dit jaar blijkt dat de situatie
ten opzichte van vorig jaar is verslechterd ten aanzien van drie kernindicatoren:
vrijheid van meningsuiting, bescherming van het recht op informatie en het beroep
van journalist en bescherming van journalisten. Dit wordt deels aan de respons op
de COVID-19-pandemie gekoppeld. Er is wel sprake van een lichte verbetering op het
terrein van onafhankelijk toezicht. De transparantie van media-eigendom in de lidstaten
is nog steeds een middelgroot risico. De politieke onafhankelijkheid van de media
wordt in zes lidstaten6 als een gebied met een hoog risico beschouwd.
Uit recente zaken die momenteel worden onderzocht, zoals de moord op de Griekse journalist
Giorgios Karaivaz in april 2021 en de moord op de Nederlandse journalist Peter R.
de Vries in juli 2021, blijkt dat er in de hele EU werk moet worden gemaakt van de
veiligheid van journalisten. In 2020 is het aantal meldingen via het platform van
de Raad van Europa ter bevordering van de bescherming van de journalistiek en de veiligheid
van journalisten gestegen met 40% ten opzichte van het jaar ervoor. Onlinebedreigingen
nemen in de hele EU toe waarbij met name vrouwelijke journalisten en journalisten
die tot een minderheid behoren het doelwit zijn.
In sommige lidstaten wordt gebruik gemaakt van strategische rechtszaken ter ontmoediging
van publieksparticipatie (SLAPP’s) die kunnen leiden tot een gerede kans op zelfcensuur
met name bij kleinere nieuwsmedia en freelancers. De vraag naar op feitelijkheid gecontroleerde
informatie en nieuws is aanzienlijk toegenomen tijdens de pandemie die tegelijkertijd
leidde tot ernstige economische uitdagingen voor de mediasector en voor individuele
journalisten en mediamedewerkers. Om de gevolgen van de pandemie tegen te gaan en
op te vangen heeft ongeveer de helft van alle lidstaten specifieke steunregelingen
voor de media ingevoerd waarbij voornamelijk middelen of subsidies worden verstrekt
aan alle of sommige mediasectoren.
In het Europese Democratie Actieplan zijn door de Commissie verschillende voorstellen
gedaan om de mediapluriformiteit te bevorderen. Nederland onderkent het belang van
onder meer het tegengaan van strategische rechtszaken (SLAPP) en transparantie van
eigendom in de mediasector en ziet de voorstellen van de Commissie met interesse tegemoet.
Het kabinet verwelkomt verder de op 15 september jl. door de Commissie gepubliceerde
aanbeveling7 om de veiligheid van journalisten en andere mediaprofessionals in de Unie te verhogen.
Zoals gebruikelijk zal het kabinet daar in het BNC-fiche nader op ingaan. Ook is het
kabinet in beginsel positief over de aankondiging van Commissievoorzitter Von der
Leyen in haar jaarlijkse Staat van de Unie op 15 september jl. dat de Commissie in
2022 een Europese wet inzake mediavrijheid zal presenteren om de onafhankelijkheid
van de media in de EU te waarborgen. Het kabinet wacht het concrete voorstel op dit
punt af.
Overige zaken met betrekking tot checks and balances
Vorig jaar is een aantal lidstaten constitutionele hervormingen begonnen om het systeem
van macht en tegenmacht te versterken. Sommige hebben onlangs maatregelen getroffen
om de transparantie van de wetgeving te vergroten en de participatie van de burger
te verbeteren. In het algemeen hebben nationale controlemechanismen, waaronder parlementen,
rechtbanken, ombudsdiensten en andere onafhankelijke autoriteiten, een cruciale rol
gespeeld tijdens de COVID-19-pandemie. Wel maakt de Commissie gewag van problemen
in het kader van het wetgevingsproces zoals plotselinge veranderingen en versnelde
procedures en in verband met het systeem van grondwettelijke toetsing. In de meeste
lidstaten wordt het maatschappelijk middenveld gesteund, maar in enkele landen ondervindt
het maatschappelijk middenveld nog steeds ernstige problemen zoals opzettelijke bedreigingen
door de autoriteiten, ontoereikende bescherming tegen fysiek of verbaal geweld of
ontoereikende bescherming van de grondrechten. Die problemen zijn in sommige gevallen
nog verergerd door de COVID-19-pandemie. Ten slotte spreekt de Commissie in het rapport
bezorgdheid uit over de eerbiediging van de voorrang van het EU-recht die essentieel
is voor de werking van de rechtsorde en de gelijkheid van de lidstaten in de EU.
Het kabinet is bezorgd over deze door de Commissie geschetste ontwikkelingen. In een
gezonde democratische rechtsstaat is het van groot belang dat macht en tegenmacht
goed kunnen functioneren, dat het maatschappelijk middenveld de ruimte en middelen
heeft om zijn kritische rol te vervullen, en dat grondrechten worden beschermd. De
recente EU-initiatieven op dit terrein, waaronder het Actieplan voor Europese Democratie,
de vernieuwde strategie voor de toepassing van het Handvest van de Grondrechten, en
de gerichte strategieën om te komen tot een «Unie van gelijkheid» (bijvoorbeeld ten
aanzien van gendergelijkheid, racisme en LHBTIQ’ers) dienen hiertoe ten volle worden
benut en toegepast.
Reactie op het landenhoofdstuk over Nederland
Inleiding
Het kabinet spant zich samen met gelijkgezinde lidstaten onverminderd in voor respect
voor de rechtsstaat in de Unie. Bij die inzet past ook kritische zelfreflectie ten
aanzien van het functioneren van de rechtsstaat in Nederland. Uit het Nederlandse
landenhoofdstuk rijst over het algemeen het beeld op van een goed functionerende rechtsstaat,
maar de Commissie wijst ook op een aantal tekortkomingen en verbeterpunten. Hieronder
gaat het kabinet daar nader op in.
Pijler I – Justitieel stelsel
Introductie
Nederland wordt positief beoordeeld met hoge gepercipieerde rechterlijke onafhankelijkheid
door burgers en bedrijfsleven, een efficiënt werkend rechtssysteem en bijzondere aandacht
voor het verbeteren van de kwaliteit van het rechtssysteem door innovatieve projecten.
Betreffende de institutionele inrichting beschrijft de Commissie dat de Raad voor
de rechtspraak in Nederland onafhankelijk is en een sleutelrol inneemt op het gebied
van de bescherming van de onafhankelijkheid van de rechtspraak en verantwoordelijk
is voor de kwaliteit van de rechtspraak en verdeling van financiële middelen.
Onafhankelijkheid
De Commissie merkt op dat in Nederland de onafhankelijkheid van rechters hoog gepercipieerd
wordt door burgers en het bedrijfsleven8. Afgelopen jaar heeft 77% van burgers aangegeven dat in Nederland de onafhankelijkheid
van rechters goed tot erg goed is en 82% van het bedrijfsleven percipieert de onafhankelijkheid
van rechters goed tot erg goed. Het kabinet onderschrijft het belang dat burgers en
het bedrijfsleven kunnen vertrouwen op de onafhankelijkheid van rechters en de rechtspraak.
Ten aanzien van procedures die de structurele onafhankelijkheid van de rechtspraak
bestendigen beschrijft de Commissie de ontwikkelingen op het gebied van de benoemingsprocedures
van leden van de Hoge Raad, Raad voor de rechtspraak en de gerechtsbesturen. De Raad
voor de rechtspraak heeft een nieuwe procedure ingesteld zodat bij het grote aantal
benoemingen van de presidenten en gerechtsbesturen in 2021 en 2022 de nieuwe procedure
gebruikt kan worden. Het doel van de nieuwe procedure is om meer invloed te geven
aan de individuele rechters in de gerechten. Binnen de rechtspraak wordt nu eerst
ervaring opgedaan met de nieuwe procedure. Ook zullen binnen de rechtspraak gesprekken
over de benoemingsprocedures van leden van de Raad voor rechtspraak gevoerd worden.
De vraag of de rol van uitvoerende en wetgevende macht verder beperkt dient te worden
bij de benoemingen van de leden van de Hoge Raad wordt overgelaten aan het volgende
kabinet.
Kwaliteit
De Commissie haalt de herziening van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand
aan in het rapport en beschrijft dat de hervormingen gebaseerd zullen worden op de
uitkomsten van de pilotprojecten. De herziening van de rechtsbijstand in Nederland
zal volgens de huidige verwachting per 1 januari 2025 zijn voltooid. Aangaande het
huidige systeem voor de rechtsbijstand blijven er bij de Commissie zorgen bestaan
over de toereikendheid van de beschikbare financiering binnen de huidige budgettaire
kaders. Het kabinet heeft vanaf 2022 extra middelen ter beschikking gesteld voor een
structureel betere vergoeding van advocaten, mediators en bijzondere curatoren werkzaam
in het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand.
De Commissie geeft ook aan dat er ruimte blijft voor verbetering van digitalisering
binnen de rechtspraak. Hierbij gaat het met name over het publiceren van uitspraken
en het beschikbaar stellen van digitale oplossingen om procedures in te stellen en
te volgen. De Commissie benoemt de initiatieven van de rechtspraak om het starten
van gerechtelijke procedures te digitaliseren. Eind mei maakte de Raad voor de rechtspraak
zijn ambities bekend om meer uitspraken te publiceren. De Commissie besteedt ook aandacht
aan het gebruik van videoconferencing in de rechtszaal, ook wel telehoren genoemd,
waardoor de rechtspraak ook tijdens de COVID-19-pandemie haar belangrijke taak kon
voortzetten.
In het kader van de verdere bevordering van de kwaliteit van de rechtspleging noemt
de Commissie de projecten onder het programma Maatschappelijk Effectieve Rechtspraak
(MER) dat in 2016 is opgezet. Het doel van MER is om aan te sluiten bij de behoeften
van rechtzoekenden in een bredere maatschappelijke context. Dit is destijds onderschreven
in het regeerakkoord van het kabinet en het programma wordt als belangrijke stimulans
voor innovatie gezien binnen de rechtspraak. De Commissie benoemt specifiek de schuldenrechter
als project ter verbetering van de kwaliteit. Het doel van de pilot Schuldenrechter,
die op 1 januari 2020 van start is gegaan, is om te onderzoeken hoe de rechtbank en
rechters drempels kunnen verlagen zodat mensen eerder hulp zoeken om van hun schulden
af te komen en daarna geen nieuwe schulden maken.
De Commissie verwacht dat door de inwerkingtreding van de Tijdelijke Experimentenwet
Rechtspleging (civielrecht) het uitrollen van pilots op grotere schaal mogelijk wordt.
De verwachting van inwerkingtreding is bijgesteld naar 2022. Een eerste experiment
is voorzien met een nabijheidsrechter. Waar toepassing van een experimentele procedure
tot nu toe altijd afhankelijk was van instemming van beide partijen kan onder de nieuwe
wet een experimentele procedure verplicht worden gesteld. De Commissie geeft aan dat
de voorgestelde pilotaanpak met kleine projecten gevolgd door grootschalige implementatie
kan leiden tot innovatieve ideeën die de kwaliteit van het rechtssysteem bevorderen.
Efficiëntie
De Commissie kaart aan dat de COVID-19-pandemie effect heeft gehad op de efficiëntie
van het rechtsstelsel en constateert een toename in achterstanden in 2020 en 2021
specifiek op het gebied van strafrecht. De Commissie stelt vast dat de Raad voor de
rechtspraak en de gerechtsbesturen maatregelen treffen om de gevolgen van de COVID-19-pandemie
zoveel mogelijk te beperken zoals het verbeteren van het gebruik van telehoren, de
inzet van gepensioneerde rechters als rechterplaatsvervangers en het vaker gebruiken
van de enkelvoudige kamer, met een enkele rechter, waar eerder een meervoudige kamer
met tenminste drie rechters werd aangewezen. Het OM draagt bij aan het terugdringen
van de achterstanden door effectiever gebruik te maken van de mogelijk om zelf af
te doen. Met het oog op afdoening door het OM hebben de Orde van Advocaten en leden
van de Tweede Kamer bij de Minister voor Rechtsbescherming aangekaart dat het extra
belangrijk is dat burgers adequaat geïnformeerd zijn over hun rechten. De Minister
heeft aangekondigd dat verdachten een gratis consultatie met een advocaat zullen krijgen.
Het project is gestart per 1 april 2021 en zal langzaam uitbreiden. De Commissie geeft
aan dat gratis juridisch advies in dit type zaken van extra belang is.
Het Nederlands rechtsstelsel wordt volgens de Commissie gekenmerkt door een hoge mate
van efficiëntie in eerste aanleg en relatief langere doorlooptijden in hoger beroep
en cassatie. Over het algemeen wordt het functioneren door de Commissie gekwalificeerd
als efficiënt. In absolute zin ziet de Raad voor rechtspraak wel ruimte voor verkorting
van de doorlooptijden door maatregelen te nemen. Daartoe is ook het programma Tijdige
Rechtspraak ingericht. Het kabinet acht deze stappen van de rechtspraak waardevol
voor de werking van het Nederlandse rechtstelsel. Vanaf volgend jaar zullen naar verwachting
de eerste resultaten zichtbaar worden van dit programma. In het bestuursrecht ziet
de Commissie kans op achterstanden in de toekomst maar acht zij het aantal huidige
lopende zaken beheersbaar. De Commissie bespreekt ook het plan om achterstanden weg
te werken in het strafrecht en schrijft dat de voorgestelde maatregelen hopelijk de
efficiëntie verbeteren. Zij merkt daarbij op dat de ketenpartners hebben uitgesproken
dat deze initiatieven niet ten koste van de kwaliteit mogen gaan.
Pijler II – anti-corruptiekader
De Commissie schrijft dat Nederland wordt gezien als een van de minst corrupte landen
ter wereld. Binnen de EU staat Nederland op de derde plaats van de minst corrupte
landen, wereldwijd is dat de achtste plek. Het kabinet is blij met deze positie. De
Commissie benoemt dat de score van Nederland de afgelopen vijf jaar betrekkelijk stabiel
is gebleven. Het institutionele kader om corruptie zowel te voorkomen als te bestrijden
blijft volgens de Commissie onverminderd solide door de goede samenwerking tussen
opsporingsinstanties. De Commissie gaat in op de belangrijke rol die het Anti-Corruptiecentrum
(ACC) speelt bij de bestrijding van corruptie en financiële criminaliteit en noemt
de specialistische samenwerking tussen de FIOD9 en het OM bij dergelijke opsporingszaken.
De Commissie constateert dat naar aanleiding van gevallen van infiltratie van de georganiseerde
misdaad in de politie en van lekken van politie-informatie de strijd tegen corruptie
en georganiseerde misdaad is opgevoerd waarbij zij het Encrochatonderzoek als voorbeeld
noemt. Het Encrochatonderzoek heeft belangrijke informatie opgeleverd voor de identificatie
en opsporing van criminele netwerken, maar het heeft ook mogelijke corruptie binnen
de politie laten zien. Uit het onderzoek is onder andere gebleken dat criminelen actief
zoeken naar corrupte ambtenaren en organisaties. De Commissie noemt dat de Rijksrecherche
daarom extra waakzaam is. Zo is er een team opgericht om de signalen van politiecorruptie
uit Encrochatberichten te onderzoeken. Dit team staat onder leiding van de Rijksrecherche
en wordt ondersteund door rechercheurs van de Landelijke eenheid, om zo optimaal gebruik
te maken van de reeds opgedane kennis en expertise.10 Ook noemt de Commissie de wetswijziging die in 2020 is aangenomen om de screening
van politieagenten en politie-externen op integriteit vóór de benoeming en tijdens
hun werkzaamheden te intensiveren. Deze wet is op 1 juli 2021 in werking getreden.
Het kabinet verwelkomt deze waakzaamheid.
De Commissie verwijst verder onder andere naar de instelling van het directoraat-generaal
binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid om het programma gericht op de bestrijding
van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit te coördineren. Het kabinet zet
stevig in op de bestrijding hiervan en heeft hiervoor extra financiering beschikbaar
gesteld. Onder andere wordt gewerkt aan de inrichting van een multidisciplinair interventieteam
(MIT). Over dit brede offensief tegen de georganiseerde criminaliteit – ook over de
ontwikkelingen rondom het MIT – wordt de Tweede Kamer met regelmaat geïnformeerd.
De brief die de Tweede Kamer op 16 juli 2021 heeft ontvangen bevat een overzicht van
brieven aangaande de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit vanaf 2020.11 De Commissie stelt dat dit stappen zijn in de goede richting.
De Commissie noemt ook het voorstel tot aanpassing van het Wetboek van Strafrecht
en Wetboek van Strafvordering in verband met versterking van de strafrechtelijke aanpak
van ondermijnende criminaliteit. Dat wetsvoorstel ligt thans voor behandeling in de
Eerste Kamer.12 Het kabinet acht de wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
en enige andere wetten zoals de Opiumwet en de Wet op de Economische Delicten van
belang omdat dit wetsvoorstel een onderdeel vormt van de wetgevingsagenda ondermijning.
Dit bredere wetgevingsprogramma bestaat uit meerdere wetsvoorstellen op bestuursrechtelijk
en strafrechtelijk terrein die allen mede tot doel hebben om de aanpak van ondermijning
te versterken.
Daarnaast zal een extern onderzoek worden uitgevoerd naar de risico’s van en weerbaarheid
tegen ondermijnende criminaliteit en ambtelijke en niet-ambtelijke corruptie. Uit
het onderzoek moet blijken of het Nederlandse beleid inzake de voorkoming en bestrijding
van corruptie op de mainports toereikend is. De onderzoeksresultaten worden in de
eerste helft van 2022 verwacht.
Voorts noemt de Commissie dat de COVID-19-pandemie aan het begin van de epidemie een
grote impact had op strafrechtelijke onderzoeken met vertraging tot gevolg. Daarnaast
onderzocht de FIOD diverse fraudegevallen die verband hielden met de COVID-19-pandemie.
Dit heeft geleid tot diverse strafrechtelijke onderzoeken en vervolgingen in verband
met fraude.
Het Nederlandse publieke domein kent een sterke integriteitscultuur zo schrijft de
Commissie ook in haar rapport. Preventie, vertrouwen, bewustwording en eigen verantwoordelijkheid
zijn de belangrijkste principes. Die principes passen ook geheel binnen de staatsrechtelijke
verhoudingen waarbij de ministeriële verantwoordelijkheid het belangrijkste principe
is. Binnen dat principe leggen bewindspersonen verantwoording af aan de Staten-Generaal
en is het aan de Staten-Generaal om daar consequenties aan te verbinden. De Commissie
verwijst in haar rapport naar het niet-bindende karakter van het Handboek voor bewindspersonen
waarin integriteitsregels vervat zijn. In dit verband wordt door de Commissie verwezen
naar de beoordeling en daaropvolgende aanbevelingen van GRECO13 in de vijfde evaluatieronde die eveneens aandacht vraagt voor het niet-bindende karakter
van integriteitsregels voor bewindspersonen. Voor de zomer is de Tweede Kamer geïnformeerd
over het nalevingsverslag van de vijfde evaluatieronde van GRECO14 waarin het kabinet heeft aangegeven welke maatregelen het, naast het gereedgekomen
«self-assessment risicoanalyse integriteit kandidaat bewindspersonen»15, voornemens is om te treffen. In die brief is aangekondigd dat het kabinet werkt
aan een aanpak met een bredere basis en meer balans tussen cultuur- en structuurgerichte
maatregelen zoals een nieuwe gedragscode, trainingen en een heldere ondersteuningsstructuur.
In de gedragscode zullen eveneens gedragsregels worden opgenomen omtrent de omgang
met lobbyisten. Voorts beraadt het kabinet zich op nadere maatregelen die betrekking
hebben op beperkingen na uitdiensttreding voor gewezen bewindspersonen die een nieuwe
betrekking zoeken en/of op het punt staan een dergelijke betrekking te aanvaarden.
Ook noemt de Commissie het vrijwillige lobbyregister van de Tweede Kamer. Lobbyisten
die een vaste toegangspas voor de Kamer willen aanvragen moeten geregistreerd staan
in dat register. De Commissie merkt op dat er geen monitoring- of handhavingsmechanisme
is voor de contacten tussen lobbyisten en bewindspersonen of ambtenaren. Daarbij noemt
de Commissie de aanbeveling van GRECO uit de vijfde evaluatieronde om te voorzien
in regels en richtsnoeren voor de contacten tussen bewindspersonen en lobbyisten en
om de transparantie ten aanzien van contacten en onderwerpen te vergroten. Zoals aangegeven
in de kabinetsreactie op het nalevingsverslag van GRECO in de vijfde evaluatieronde
is het kabinet voornemens om de omgang met lobbyisten voor bewindspersonen te vatten
in gedragsregels voor bewindspersonen.
De Commissie schrijft ook dat het Wetsvoorstel Bevorderen integriteit en functioneren
decentraal bestuur op dit moment aanhangig is bij de Tweede Kamer.16 Het is al wettelijk geregeld dat de gemeenteraad gedragscodes dient vast te stellen
voor zijn eigen leden, wethouders en de burgemeester.17 Het wetsvoorstel regelt onder andere een verplichte verklaring omtrent gedrag (VOG)
voor kandidaat-bestuurders en een verduidelijking van bepalingen rondom belangenverstrengeling.
Bij nota van wijziging op dit wetsvoorstel zal een wettelijke verankering van de risicoanalyse
integriteit voor kandidaat-bestuurders op decentraal niveau worden toegevoegd zodat
deze risicoanalyse voor kandidaat-wethouders al kan worden toegepast na de gemeenteraadsverkiezingen
van 2022.
Tevens heeft de Commissie aandacht voor het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet
financiering politieke partijen (Evaluatiewet Wfpp) dat thans in behandeling is bij
de Tweede Kamer.18 In dit voorstel wordt onder meer de transparantie over giften van rechtspersonen
aan politieke partijen vergroot en wordt in het kader van het beperken van de buitenlandse
beïnvloeding op onze democratie voorgesteld om giften van buiten de EU/Europese Economische
Ruimte (EER) aan Nederlandse politieke partijen en hun neveninstellingen te verbieden.
Ook wordt door de Commissie gerefereerd aan het voorstel voor een Wet op de politieke
partijen. Het doel van dit wetsvoorstel is om de onafhankelijke positie van politieke
partijen verder te versterken en te beschermen tegen buitenlandse beïnvloeding. Dit
wetsvoorstel vloeit voort uit een aanbeveling van de Staatscommissie parlementair
stelsel.
De Commissie vermeldt dat het Huis voor klokkenluiders (hierna: het Huis) het centrale
meldpunt en de centrale onderzoekinstantie is waar klokkenluiders uit de publieke
en de private sector misstanden kunnen melden. Het Huis is echter niet het centrale
meldpunt met uitsluiting van andere instanties. Het Huis heeft tot taak klokkenluiders
te adviseren en van informatie te voorzien over de specifieke situatie, over het doen
van een melding van een misstand en waar mogelijk te verwijzen naar de bevoegde instantie.
Daarnaast onderzoekt het Huis een melding over een misstand op verzoek van de melder
indien geen andere autoriteit daartoe bevoegd is. Het Huis onderzoekt tevens of benadelingshandelingen
door de werkgever het gevolg zijn van de door de klokkenluider gedane melding. Het
Huis heeft daarnaast een afdeling Kennis en preventie, die zich door voorlichting
en kennisoverdracht, onder meer door het uitgeven van (digitale) brochures richt op
de versterking van integriteit in werkrelaties en klokkenluiden.
Recente ontwikkelingen rond de Wet Huis voor klokkenluiders zijn de implementatie
van de Europese richtlijn inzake de bescherming van personen die inbreuken op het
Unierecht melden en de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders in 2020. Het
wetsvoorstel ter implementatie van de EU-richtlijn bescherming klokkenluiders is inmiddels
ingediend bij de Tweede Kamer.19 Met dit wetsvoorstel wordt een belangrijke verbetering van de positie van de klokkenluider
geregeld die ook als verbeterpunt uit de evaluatie van de Wet Huis voor klokkenluiders
naar voren kwam. Dit ziet op de verschuiving van de bewijslast waarbij de werkgever/opdrachtgever
moet bewijzen dat er geen relatie is tussen de benadeling van de klokkenluider en
de door hem gedane melding. Daarnaast wordt de klokkenluider gevrijwaard van procedures
naar aanleiding van de melding (bijvoorbeeld bij schending van een geheimhoudingsplicht).
Ook de interne meldingsprocedures bij werkgevers worden aangescherpt en aangewezen
bevoegde autoriteiten moeten meldkanalen inrichten. De verbetering van de bescherming
van de klokkenluider en de verscherping van de meldingsprocedures kunnen verder –
indirect – bijdragen aan de opsporing van buitenlandse omkoping in Nederland. Een
apart wetsvoorstel wordt voorbereid waarin overige verbeterpunten voortvloeiend uit
de wetsevaluatie worden geregeld.
Pijler III – mediapluriformiteit
Nederland blijft volgens de Commissie een hoge mate van mediavrijheid en bescherming
van journalisten genieten. Uitdagingen zijn geconstateerd op het gebied van de transparantie
over media-eigendom en mediaconcentratie. Het risico op dit gebied wordt als middelgroot
beoordeeld. De sector nieuwsmedia wordt, net als vorig jaar, gekenmerkt door een hoge
marktconcentratie. Via het Commissariaat voor de Media wordt vinger aan de pols gehouden
met het oog op mogelijke effecten van de toegenomen concentratie in de nieuwsmarkt
op onafhankelijkheid en pluriformiteit van het nieuwsaanbod.
Er is sprake van een toename van bedreigingen en geweld tegen journalisten. Het platform
voor de bescherming van de journalistiek en de veiligheid van journalisten van de
Raad van Europa heeft met betrekking tot Nederland vijf waarschuwingsberichten gepubliceerd.
Op het platform Mapping Media Freedom zijn verdere aanvallen en intimidaties gemeld. In dit verband staat het kabinet stil
bij de dood van journalist Peter R. de Vries. De aanslag op zijn leven was een schokkende
gebeurtenis. Het was een aanslag op onze democratie, op de rechtsstaat en op onze
samenleving. Het is belangrijk dat deze verschrikkelijke gebeurtenis zorgvuldig en
nauwkeurig onderzocht wordt. Een volledig en onafhankelijk onderzoek naar alle omstandigheden
en feiten met betrekking tot de zaak is gaande.
De Commissie merkt op dat Nederland zijn kader voor de bescherming van journalisten
blijft versterken. Hierbij wordt onder meer verwezen naar het project PersVeilig dat
als een best practice mag worden beschouwd van samenwerking tussen de journalistieke
sector, politie en het Openbaar Ministerie (OM). Recent heeft het kabinet aangekondigd
dat er structureel geld vrijgemaakt zal worden voor PersVeilig. Samen met de sector
wordt gekeken hoe PersVeilig verder geborgd kan worden. Ook het recente wetsvoorstel
om «doxing»20 strafbaar te stellen is hier relevant. Stand van zaken van dit wetsvoorstel is dat
de internetconsultatie inmiddels is gesloten en het kabinet op dit moment in afwachting
is van de reactie van enkele adviesorganen. Deze reacties zullen naar verwachting
op korte termijn binnen komen. Ook wordt gekeken naar de kosten voor de handhaving
en de financiële dekking voor het wetsvoorstel. Na ommekomst van de consultatie zal
het kabinet het wetsvoorstel nog een keer goed tegen het licht houden en het daarna
voorleggen aan de Raad van State. Zodra het advies van de Raad van State binnen is
zal het wetsvoorstel in gereedheid worden gebracht om te worden aangeboden aan de
Tweede Kamer.
De Commissie gaat ook in op de afname van reclame-inkomsten door de COVID-19-pandemie,
ondanks de toename van de vraag naar nieuws, met name voor lokale media. Het belang
van goede informatievoorziening op lokaal niveau is duidelijk gebleken tijdens de
COVID-19-pandemie. Om de nood van de lokale informatievoorziening te verlichten en
media te ondersteunen bij hun cruciale werk heeft het kabinet tussen 15 maart 2020
tot 15 mei 2021 in totaal 35 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Tevens merkt de Commissie op dat de Tweede Kamer in de toeslagenaffaire onvoldoende
is geïnformeerd door het kabinet en dat er belemmeringen waren voor de informatievoorziening
over overheidsactiviteiten. In dat kader heeft de Commissie ook aandacht voor het
wetsvoorstel Wet open overheid (Woo) dat verbetering moet brengen in de openbaarheid
van bestuur. Het wetsvoorstel bevat daartoe, naast de bestaande passieve openbaarmakingsplicht,
ook een actieve openbaarmakingsplicht. Daarnaast wordt een permanent onafhankelijk
adviescollege ingericht dat gaat adviseren over openbaarheidsbeleid en informatiehuishouding
en een bemiddelingsfunctie krijgt bij verzoeken om informatie. Tot slot kent de Woo
een systeem van meerjarenplannen bedoeld om de informatiehuishouding, als randvoorwaarde
voor een goede informatievoorziening, op orde te brengen. Op deze manier zal de toegang
tot overheidsinformatie naar verwachting worden vergemakkelijkt en verbeterd. Het
kabinet acht het van belang dat bestuursorganen zich naast de nieuwe verplichtingen
rondom actieve openbaarmaking blijven inzetten om verzoeken om informatie tijdig af
te doen. In toenemende mate worden omvangrijke verzoeken ingediend. Daar biedt de
nieuwe wet een procedurele voorziening voor. Waar het gaat om zodanig omvangrijke
verzoeken waarover niet binnen de termijn kan worden beslist zal het betreffende bestuursorgaan
in overleg treden met een verzoeker over de prioritering van de afhandeling van het
verzoek. Inzet van dat overleg is dat het bestuursorgaan de gevraagde documenten zoveel
mogelijk verstrekt in de door de verzoeken gewenste volgorde (artikel 4.2a Woo).
Pijler IV – overige zaken m.b.t. checks and balances
De Commissie concludeert dat in Nederland uitvoerige debatten plaatsvinden over checks
and balances. De Commissie heeft aandacht voor het rapport «Ongekend onrecht» van
de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag waarin is geconcludeerd
dat bij de uitvoering van het kinderopvangtoeslagensysteem beginselen van de rechtsstaat
zijn geschonden. Het kabinet betreurt dat door harde regelgeving, vooringenomen handelen,
het ontbreken van de menselijke maat en door geen gehoor te geven aan noodsignalen
tienduizenden ouders en kinderen ernstig zijn gedupeerd. Het kabinet heeft daarvoor
ook zijn diepste excuses aangeboden en heeft ook lessen uit het verslag van de Parlementaire
Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag getrokken. De kabinetsreactie op het rapport
«Ongekend onrecht» en het daaropvolgende debat hebben geleid tot bijna 90 acties om
deze problemen aan te pakken en zo het geschade vertrouwen van de burger in de overheid
terug te winnen. De Tweede Kamer heeft aan de Venetiëcommissie verzocht om advies
uit te brengen over de rechtsbescherming van burgers in Nederland met name onder het
bestuursrecht; het stelsel van macht en tegenmacht in theorie en praktijk, inclusief
de Staten-Generaal en de rechterlijke macht.21 Ook worden er momenteel voorbereidingen getroffen om het nieuwe kabinet een Staatscommissie
rechtsstaat te laten installeren die het functioneren van de rechtsstaat gaat onderzoeken
en gevraagd zal worden met voorstellen te komen om deze – waar nodig – te versterken.
Het kabinet voert verder een brede dialoog over het functioneren van de overheid en
het veranderen van de bestuurscultuur. Dit geldt voor de verschillende departementen,
uitvoeringsorganisaties, het kabinet, het parlement en ook voor de rechterlijke macht.
Deze dialoog moet uiteindelijk leiden tot een andere werkwijze. Op het gebied van
transparantie zijn ook diverse stappen gezet. Zo worden sinds enkele maanden de agenda
en besluitenlijst van de ministerraad op de dag van vergadering openbaar gemaakt en
per 1 juli jl. worden beslisnota’s behorende bij Kamerstukken omtrent beleid of wetgeving
gepubliceerd. Dit zal na evaluatie worden verbreed tot andere categorieën Kamerstukken.
Daarnaast wil het kabinet met de Kamers invulling geven aan een praktijk waarin veel
vaker dan nu technische briefings of, tijdens commissievergaderingen, technische toelichtingen
door ambtenaren verzorgd worden. Het kabinet wil verder transparanter zijn bij het
openbaar maken van stukken die zijn opgesteld voor intern beraad en daarin opgenomen
persoonlijke beleidsopvattingen bevatten. Dit geldt zowel voor de beslisnota’s die
nu openbaar worden gemaakt als wanneer gericht gevraagd wordt om specifieke stukken.
De Commissie merkt op dat de Afdeling advisering van de Raad van State aanbevelingen
heeft gedaan aan het kabinet om het wetgevingsproces en de wetgevingskwaliteit te
verbeteren. Onder meer wordt aanbevolen om nieuw wetgevingsbeleid te maken waarbij
meer wordt getoetst op uitvoerbaarheid en doenvermogen, uitvoeringsinstanties meer
bij het wetgevingsproces te betrekken en meer tijd en aandacht te besteden aan het
behandelen van wetgeving in beide Kamers.22 Mede naar aanleiding van deze aanbevelingen heeft het kabinet de Tweede Kamer bij
brief van 25 juni jl. op de hoogte gesteld van de maatregelen die het kabinet neemt
ter versterking van de kwaliteit van beleid en wetgeving.23
De Commissie heeft verder aandacht voor de tijdelijke wet maatregelen COVID-19-pandemie
waarmee de beperkingen in verband met COVID-19-pandemie van een stevigere rechtsgrondslag
zijn voorzien dan de noodverordeningen op basis waarvan voorheen maatregelen werden
genomen.
De Commissie benadrukt dat onafhankelijke instanties zoals de Nationale ombudsman
een belangrijke rol blijven spelen in het stelsel van checks and balances. De Nationale
ombudsman onderzoekt klachten van burgers en brengt ook uit eigen beweging niet-bindende
adviezen en verslagen uit. Naar aanleiding van de toeslagenaffaire is het kabinet
met de Nationale ombudsman in gesprek welke mogelijke hardheden er in wet- en regelgeving
bestaan die mensen in de knel kunnen brengen met betrekking tot frauderegelgeving
en invordering. Verder merkt de Commissie op dat het Nederlandse College voor de Rechten
van de Mens in december 2020 opnieuw de A-status gekregen van de Internationale Alliantie
van Mensenrechteninstituten (GANHRI).
De Commissie wijst op de gevaren van ongewenste buitenlandse financiering (OBF). OBF
kan leiden tot problematisch gedrag24 zoals de delegitimisering van het democratisch bestel, verdeling in onze pluralistische
samenleving en gevolgen hebben voor de gedragen waarden van de EU. Het kabinet erkent
dat ongewenste (buitenlandse) financiering een risico is voor de democratische rechtsorde
en wordt ingezet op verkrijgen van meer inzicht in de aard, omvang en herkomst van
(buitenlandse) geldstromen (wetsvoorstel Transparantie Maatschappelijke Organisaties,
Wtmo), geldstromen beperken (nota van wijziging Wtmo) en het verboden verklaren van
een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde is en
daarmee ontbonden wordt (aanpassing Burgerlijk Wetboek).
Om beter zicht te krijgen op (buitenlandse) financiering die tot problematisch gedrag
kan leiden heeft het kabinet de Wtmo ingediend bij de Tweede Kamer25. Het wetsvoorstel zorgt voor meer inzicht in financiële stromen naar maatschappelijke
organisaties die in Nederland actief zijn.
Naast de Wtmo is er, naar aanleiding van de motie van het lid Becker26 c.s., tevens een nota van wijziging bij de Wtmo opgesteld. Deze nota ligt voor advies
bij de Raad van State. In essentie breidt de nota van wijziging de bevoegdheden van
het OM uit waardoor bepaalde geldstromen (tijdelijk) kunnen worden bevroren, beperkt,
verboden of verbeurd verklaard. Tevens wordt de reikwijdte van de transparantieverplichting
(enkel giften van buiten de EU/EER) met de nota van wijziging uitgebreid naar alle
giften uit binnen- en buitenland.
De Commissie verwijst tevens naar de wet tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk
Wetboek ter verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen.
Deze wet zal op 1 januari aanstaande inwerking treden. Het OM kon reeds de rechter
vragen een rechtspersoon, zoals een vereniging of stichting, te verbieden en te ontbinden
als de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. De wet
verduidelijkt wat in ieder geval moet worden verstaan onder strijd met de openbare
orde. Het vergroot daarmee de rechtszekerheid en drukt uit wat in ieder geval wezenlijk
wordt geacht in de Nederlandse democratische samenleving. De invulling vereenvoudigt
tevens de bewijspositie van het OM doordat bepaalde activiteiten en doelen in strijd
met de openbare orde worden geacht of vermoed worden te zijn. Bij de aantasting van
de menselijke waardigheid, dreigend geweld, discriminatie of haatzaaien introduceert
de wet een vermoeden van strijd met de openbare orde. Het is dan aan de rechtspersoon
om aan te tonen dat de openbare orde niet wordt bedreigd, bijvoorbeeld omdat al voldoende
maatregelen zijn genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen, of omdat een verbodenverklaring
niet in verhouding staat tot de bedreiging van de openbare orde. De wet koppelt aan
de verbodenverklaring tevens een bestuursverbod voor de betrokken bestuurders, waardoor
de voortzetting van activiteiten in een nieuwe rechtspersoon wordt verhinderd. De
wet verhoogt de straf op de voortzetting van een verboden rechtspersoon. Daarmee biedt
de wet een krachtiger kader om organisaties te verbieden die de openbare orde bedreigen.
Ten slotte stelt de Commissie dat onderwerpen op het gebied van de rechtsstaat een
prominente plek hebben binnen de maatschappij en het publieke debat. Zo is met ingang
van 1 augustus 2021 nieuwe wetgeving in werking getreden voor burgerschapsonderwijs
op basisscholen en middelbare scholen met als doel dat alle scholen leerlingen kennis
en respect bijbrengen over de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.27
De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.P.M. Knapen
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
De Minister voor Rechtsbescherming,
S. Dekker
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob
Indieners
-
Indiener
H.P.M. Knapen, minister van Buitenlandse Zaken -
Medeindiener
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Medeindiener
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Medeindiener
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Medeindiener
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.