Brief regering : Reactie op verzoek commissie inzake de berichtgeving over informatieverstrekking aan de Kamer over het onderzoek naar een omvangrijke fraude door een notaris/bestuursvoorzitter van het kantoor van de Landsadvocaat Pels Rijcken
35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022
Nr. 12
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 oktober 2021
Bij brief van 29 september 2021 verzocht de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
(VKC) mij een reactie te geven op de berichtgeving over informatieverstrekking aan
de Kamer over het onderzoek naar een omvangrijke fraude door een notaris/bestuursvoorzitter
van het kantoor van de Landsadvocaat Pels Rijcken.
In maart 2019 heeft de voorzitter van het College van procureurs-generaal mij één
op één en marge van een overleg vertrouwelijk medegedeeld dat er aanwijzingen waren
van mogelijk strafbaar handelen van een notaris van Pels Rijcken en dat er een embargo
onderzoek was gestart. Daarbij zijn geen verdere details met betrekking tot dit embargo
onderzoek gedeeld.1
Op 26 augustus 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van het College van procureurs-generaal
mij mondeling bericht dat er sprake was van een strafrechtelijke verdenking, dat het
strafrechtelijk onderzoek was aangevangen en dat de verdachte zou worden verhoord.2
Op 17 september 2020 heeft de Directeur-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving
(DGRR) mij medegedeeld dat de Landsadvocaat aan haar als vertegenwoordiger van mijn
ministerie op 14 september 2020 had gemeld dat het hiervoor genoemde strafrechtelijk
onderzoek liep.
Ik heb tot voor kort verondersteld dat ik de naam van de betreffende notaris in het
gesprek met mijn DG op 17 september 2020 voor het eerst heb gehoord. In het kader
van de behandeling van het Wob-verzoek van NRC werd mij duidelijk dat de plaatsvervangend
voorzitter van het College van procureurs-generaal toch stellig meende dat hij mij
op 26 augustus 2020 de naam van de betreffende notaris al had verteld. Ik heb hem
– om geen misverstand op dat punt te laten bestaan – voorafgaand aan het nemen van
het Wob-besluit daarover gesproken. Hij heeft mij overtuigd dat hij de naam van de
betreffende notaris inderdaad op 26 augustus 2020 aan mij heeft verteld. Ik heb dit
ook opgenomen in het besluit op het Wob-verzoek van de NRC, waarover ik uw Kamer op
28 september jl. heb geïnformeerd.3
Op 4 november 2020 heeft het Bureau Financieel Toezicht (BFT) de betrokken ambtenaar
van mijn ministerie geïnformeerd dat het BFT op 2 november 2020 door Pels Rijcken
op de hoogte is gesteld van het constateren van onterechte onttrekkingen tot een bedrag
van bijna 10 miljoen euro door de betreffende notaris. Het BFT heeft deze ambtenaar
toen tevens geïnformeerd dat direct een verzoek tot spoedschorsing van de notaris
in gang is gezet en een tuchtrechtelijk onderzoek aangekondigd.4
Op 6 november 2020 ben ik door de voorzitter van het College van procureurs-generaal
gebeld dat de betreffende notaris was overleden en door zelfdoding om het leven leek
te zijn gekomen.
Op 9 november 2020 heb ik opdracht gegeven voor het bij uw Kamer bekende Houthoff
onderzoek.5
Het belang van zowel het strafrechtelijk, als het BFT-onderzoek vereist dat ik daar
niet over communiceer, maar zulks primair aan het Openbaar Ministerie respectievelijk
het BFT laat. Ik heb daarom na de bekendmaking door het kantoor Pels Rijcken zelf6 een bericht aan uw Kamer gestuurd. Ik heb dat toegelicht in mijn brief van 2 maart
2021: «Over (lopende) individuele zaken doe ik inhoudelijk geen mededelingen. Om die
reden heb ik uw Kamer ook niet eerder over deze kwestie ingelicht en kan ik op die
inhoud nu ook niet nader ingaan.»7
Dat in de Kamerbrieven en beantwoording van Kamervragen de naam van de betreffende
notaris niet door mij is genoemd, is omdat ik dat uit piëteit jegens de nabestaanden
niet gepast vond.
De naam was overigens al in het publieke domein en dus bekend.8 Ik heb in de Kamerbrief van 2 maart 2021 wel gemeld dat «een bij het kantoor werkzame
notaris (destijds tevens partner en bestuursvoorzitter) verdachte was in een strafrechtelijk
onderzoek.»9
Verder merk ik in antwoord op de vragen van uw Kamer op dat ik uw Kamer in mijn brief
van 2 maart 2021 heb geïnformeerd over het strafrechtelijk onderzoek en het BFT-onderzoek.10 In de beantwoording van de Kamervragen van 9 maart 2021 heb ik nog uitleg gegeven
over de mededeling en marge van een overleg door de voorzitter van het College van
procureurs-generaal en waarom het mij niet toegestaan was de toen gegeven, summiere
informatie met anderen te delen.11 Ook heb ik in die beantwoording aangegeven dat de plaatsvervangend voorzitter van
het College van procureurs-generaal mij op 26 augustus 2020 strikt vertrouwelijk mededeelde
dat het strafrechtelijk onderzoek was aangevangen en dat de notaris zou worden gehoord.
Ik heb uw Kamer verder ingelicht over deze kwestie in Kamerbrieven en beantwoording
van Kamervragen op 8 juli 2021,12 16 juli 202113 en 13 augustus 2021.14
Tot slot merk ik het volgende op. Het externe deskundigenadvies – dat gaat over wat
passende eisen en verantwoordingsverplichtingen zijn op het gebied van praktijkuitoefening
en bedrijfsvoering die de Staat als cliënt kan stellen aan (het kantoor van) de Landsadvocaat
in het licht van de publieke functie van de Staat – is inmiddels afgerond. Dit heeft
geresulteerd in twee adviezen. Ik voer op dit moment gesprekken met de externe deskundigen
en ben mij aan het beraden op de wijze van opvolging van deze adviezen. Ik zal dat
in samenhang met de resultaten van de onderzoeken van Deloitte/Van Doorne en de verbetermaatregelen
van het kantoor beoordelen, zoals ik uw Kamer op 8 juli 202115 en 16 juli 202116 berichtte.
Ik zal u hierover, alsook over het verzoek van de VKC van 17 september 2021, op korte
termijn informeren.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid