Brief regering : Evaluatie Uniforme Rekenmethodiek (URM) - deel I
32 043 Toekomst pensioenstelsel
Nr. 570
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 september 2021
Pensioenuitvoerders moeten hun (gewezen) deelnemers en gepensioneerden inzicht geven
in de koopkracht en onzekerheid van hun toekomstig pensioeninkomen; één van de doelen
van de Wet Pensioencommunicatie. Om dit inzicht te verschaffen is de navigatiemetafoor
ontwikkeld. Via mijnpensioenoverzicht.nl (MPO) en het Uniform Pensioenoverzicht (UPO)
wordt de navigatiemetafoor aan de deelnemer getoond. Deze metafoor geeft deelnemers
inzicht in het te verwachten pensioen, het pensioen als het mee zit en het pensioen
als het tegen zit. De pensioenuitvoerder moet bij het berekenen van deze verschillende
pensioenbedragen gebruik maken van de Uniforme Rekenmethodiek (URM). In de ministeriële
regeling zijn drie methodes vastgelegd: de generieke rekenmethode, rekenmethode 1
en rekenmethode 2.1 Bij het toevoegen van rekenmethode 2 is aangekondigd dat de drie rekenmethodes en
het gebruik ervan kort na inwerkingtreding worden geëvalueerd.2
Bij de vormgeving van de URM is gezocht naar een presentatiewijze, de navigatiemetafoor,
waarmee de deelnemer de boodschap van de drie pensioenbedragen begrijpt. De boodschap
is dat het toekomstig pensioeninkomen onzeker is, daarom worden drie mogelijke bedragen
getoond, en dat die bedragen vergeleken mogen worden met de euro’s van nu. Ik verwijs
naar eerdere Kamerbrieven hierover.3 Daarnaast is een afweging gemaakt tussen enerzijds het zo actueel en nauwkeurig mogelijk
bepalen van de pensioenbedragen voor deelnemers en anderzijds de technische haalbaarheid
en administratieve lasten daarvan voor pensioenuitvoerders. De evaluatie bevat drie aspecten van de rekenmethode:
1. De uitvoeringstechnische aspecten van deze rekenmethode.
2. De rekenkundige aspecten, waaronder nauwkeurigheid.
3. De communicatieve aspecten van de uniforme rekenmethode.
Willis Towers Watson (WTW) heeft onderzoek gedaan naar de uitvoeringstechnische en
rekenkundige aspecten van de URM. Dat heeft geleid tot het rapport «Evaluatie uniforme
rekenmethodiek» (bijlage)4. Bij de totstandkoming van het rapport is WTW begeleid door een klankbordgroep bestaande
uit de toezichthouders AFM en DNB, de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars,
de Stichting Pensioenregister en het Ministerie van SZW. In de klankbordgroep is besloten
om het tweede deel van de evaluatie, over de communicatieve aspecten van de URM gericht
op deelnemers, pas eind 2021 te laten aanvangen. Belangrijkste reden hiervoor is dat
deelnemers pas dan meer ervaring zullen hebben met pensioen dat getoond wordt aan
de hand van drie bedragen en met de navigatiemetafoor. Die zijn op dat moment immers
twee jaar zichtbaar geweest op MPO en deelnemers hebben op dat moment de UPO’s ontvangen
van 2020 en van 2021 met deze informatie. Pas dan kunnen we aan de hand van deelnemersonderzoek
bepalen of de communicatieve aspecten van de URM naar behoren verlopen of ruimte laten
zien voor verbetering.
In deze brief wordt eerst een korte samenvatting gegeven van de bevindingen van WTW
ten aanzien van de centrale vragen en vervolgens geef ik aan welke beleidsvoornemens
ik daaraan verbind.
De evaluatie van de uniforme rekenmethodiek
Momenteel moeten pensioenuitvoerders minimaal eens per jaar voor elke pensioendeelnemer
de drie pensioenbedragen berekenen. Daarbij is het toegestaan om de hiervoor door
DNB beschikbaar gestelde scenarioset te gebruiken van maximaal drie kwartalen voorafgaand
aan de berekeningsdatum.5 WTW is gevraagd om in het evaluatieonderzoek in te gaan op:
a) De keuze die uitvoerders hebben gemaakt aangaande de rekenmethodiek, en op grond waarvan
die keuze is gemaakt;
b) De vraag of er sprake is van inconsistente uitkomsten. En zo ja, welke oplossingen
daarvoor aangeboden kunnen worden;
c) De gevolgen van het voorschrift dat vanaf 1 januari 2022 de meest actuele scenarioset
moet worden toegepast;
d) De gevolgen als de drie pensioenbedragen in plaats van elk jaar elk kwartaal moeten
worden vastgesteld;
e) De gevolgen wanneer gerekend wordt met 10.000 in plaats van 2.000 scenario’s.
Met name het in de regelgeving reeds aangekondigde voorschrift van onderdeel c)6 en mogelijke beleidsveranderingen van onderdeel d) en e) hebben gevolgen voor de
vormgeving en belasting van de administratieve systemen van pensioenuitvoerders. Om
uitvoerders voldoende tijd te geven om de systemen aan te passen, geef ik in deze
brief weer tot welke beleidsvoornemens de evaluatie heeft geleid. Over de mogelijke
beleidsimplicaties als gevolg van het WTW evaluatieonderzoek bij onderdelen a) en
b) ga ik in dit najaar in overleg met de betrokken partijen. Deze hebben immers minder
impact op de pensioensystemen. Ik zal uw Kamer aansluitend informeren over de besluitvorming
ten aanzien van deze twee evaluatievragen.
Samenvatting WTW-rapport «Evaluatie uniforme rekenmethodiek»
Gebruik van de meest actuele scenarioset – onderdeel c)
Uit het WTW-rapport blijkt dat het rekenen met de meest actuele scenarioset, met uitzondering
van verzekerde DB-regelingen zonder voorwaardelijkheden bij toeslagverlening, een
aanzienlijk positief effect kan hebben op de nauwkeurigheid van de prognose van het
te verwachten pensioen, zeker in periodes waar er grote schommelingen op de financiële
markten optreden. Daarnaast wordt geconstateerd dat de scenariobedragen die getoond
worden op het UPO of op MPO in bepaalde situaties informatie tonen met een berekeningsdatum
van een jaar of langer geleden. Een deel van de uitvoerders ziet zich, volgens het
WTW-rapport, evenwel voor uitdagingen geplaatst als zij moeten gaan rekenen met de
meest actuele scenarioset. Het gaat daarbij zowel om eenmalige investeringen als om
toekomstige en permanente uitvoering daarvan.
Rekenfrequentie verhogen – onderdeel d)
Het ieder kwartaal berekenen van de pensioenbedragen en het voorschrift gebruik te
maken van de meest actuele scenarioset hebben een vergelijkbaar effect op de nauwkeurigheid.
Vanwege de constante stroom van mutaties in het deelnemersbestand zal in de praktijk
elk kwartaal gerekend moeten worden indien gebruik gemaakt moet worden van de meest
actuele scenarioset. Dit is te lezen in het WTW-rapport. Dat betekent dat pensioenfondsen
elk kwartaal berekeningen moeten uitvoeren met de haalbaarheidstoets als rekeninstrument-
op basis van de financiële positie op berekeningsdatum.
Uitbreiding aantal scenario’s – onderdeel e)
Het onderzoeksrapport van WTW geeft aan dat de nauwkeurigheid in enige mate wordt
vergroot door de uitbreiding van het aantal scenario’s naar 10.000, zoals de Commissie
Parameters in 2019 heeft geadviseerd.7 Partijen denken echter verschillend over de meerwaarde van die extra nauwkeurigheid.
De meeste door WTW geïnterviewde partijen zien in de verbetering van de nauwkeurigheid
niet of nauwelijks meerwaarde gegeven de doelstelling van de uniforme rekenmethode
in de wettelijke toepassingen daarvan, aldus het onderzoeksrapport. Daarnaast geeft
WTW aan dat veel uitvoerders zich door bovenstaande aanpassingen (rekenen met de meest
actuele scenarioset en/of het verhogen van de rekenfrequentie) voor een aanzienlijke
uitdaging zien geplaatst. Wanneer dat gelijktijdig gepaard gaat met een uitbreiding
van de scenarioset van 2.000 naar 10.000 scenario’s wordt die uitdaging alleen maar
groter.
Beleidsvoornemens
De uitkomsten van de evaluatie hebben tot onderstaande beleidsvoornemens geleid. Inmiddels
heb ik deze ook besproken met de Pensioenfederatie, het Verbond van Verzekeraars,
Pensioenregister, DNB en de AFM.
Actuele scenarioset
Uit de evaluatie is gebleken dat het rekenen met de meest actuele scenarioset in veel
gevallen een aanzienlijk positief effect kan hebben op de nauwkeurigheid van de prognose
van het te bereiken pensioen. Zeker in periodes waarin er grote schommelingen op de
financiële markten optreden, treedt dit effect op. Mede met het oog op het nieuwe
pensioenstelsel waarin de pensioenen meer gaan meebewegen met de ontwikkelingen op
de financiële markten, is het belangrijk dat pensioenuitvoerders rekenen met de meest
actuele scenarioset. Met ingang van 1 januari 2022 zullen pensioenuitvoerders daarom
de meest actuele scenarioset moeten toepassen, die aansluit bij het kwartaal waarin
de berekeningsdatum van de pensioenbedragen ligt. Hiermee wordt de deelnemer via het
UPO of MPO van de meest actuele informatie voorzien.
Rekenfrequentie
De voorgeschreven rekenfrequentie wordt niet gewijzigd. De evaluatie geeft geen aanleiding
voor aanpassing van wat daarover nu is vastgelegd in de regelgeving, namelijk dat
ten minste eens per jaar scenariobedragen aan MPO aangeleverd moeten worden en wanneer
er mutaties (collectief of individueel) optreden.8 Dat neemt niet weg dat in de praktijk mogelijk elk kwartaal gerekend zal worden,
gegeven de constante stroom mutaties in het deelnemersbestand. Voor de tussentijdse
berekeningen wordt de haalbaarheidstoets louter als rekeninstrument ingezet zoals nu ook is aangegeven in de toelichting bij de regelgeving. Genoemde
interne en externe vereisten worden dan niet gesteld evenmin als het bestuurlijk proces.
Aantal scenario’s
Op dit moment tref ik zoals eerder aangekondigd voorbereidingen om een commissie,
bestaande uit onafhankelijke leden, te vragen advies uit te brengen over de uniforme
scenarioset voor het nieuwe pensioenstelsel en de transitie daarnaartoe.9,
10 Daarbij ben ik voornemens deze commissie ook te vragen om te adviseren over het aantal
economische scenario’s in de scenarioset, specifiek voor de toepassing van de URM
ten behoeve van communicatie gericht aan de deelnemer. Ik zal de commissie vragen
aandacht te geven aan de afruil tussen enerzijds de nauwkeurigheid voor de toepassing
van de rekenmethodieken voor weergave van ouderdomspensioen in drie bedragen (bedoeld
voor communicatie) en anderzijds de kosten en uitvoeringstechnische aspecten hiervan.
Om die reden heb ik DNB verzocht om te overwegen om de huidige regeling te verlengen
die pensioenuitvoerders toestaat om te rekenen met een scenarioset met 2.000 scenario’s
voor de toepassing van de rekenmethodieken voor weergave van ouderdomspensioen in
scenario’s. DNB heeft inmiddels mijn verzoek overwogen en besloten deze regeling te
verlengen tot minimaal eind 2022. Afhankelijk van het advies van de hierboven genoemde
commissie zal dan bezien worden welke eventuele implementatietermijn hierbij passend
is.
Deze beleidsvoornemens gelden voor alle type uitvoerders en alle soorten pensioenregelingen.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid