Brief regering : Reactie op de brief van het Kandinsky College over effecten van de vereenvoudigde bekostiging VO
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 495
                   BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BASIS- EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN MEDIA
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2021
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een brief ontvangen
                  van het Kandinsky College over effecten van de vereenvoudigde bekostiging VO («Brief
                  m.b.t bekostigingssystematiek VO»). De commissie heeft mij om een reactie op deze
                  brief gevraagd.
               
Aanleiding vereenvoudiging van de bekostiging
Vanaf 1 januari 2022 wordt de vereenvoudigde bekostiging in het voortgezet onderwijs
                     van kracht. Dat betekent dat er niet meer, zoals nu, wordt gerekend met ruim veertig
                     parameters, maar dat de basisbekostiging wordt bepaald op basis van slechts vier parameters.
                     De huidige bekostiging van het voortgezet onderwijs is te ingewikkeld, ondoorzichtig
                     en onvoorspelbaar. Het is een complex stelsel van verschillende ratio’s, normeringen
                     en verschillende bedragen. Ook bevat de huidige bekostiging onbedoeld sturende prikkels.
                     De ene school kan, afhankelijk van het totale onderwijsaanbod op die school, voor
                     dezelfde type leerling een ander bekostigingsbedrag krijgen dan de andere school,
                     terwijl er geen sprake is van kostenverschillen. Zo is het bedrag voor een mavo-leerling
                     op een categorale school ca. € 900 lager dan een mavo-leerling op een brede scholengemeenschap.
                  
De invoering van de vereenvoudiging bekostiging vo leidt tot een eenvoudig, voorspelbaar,
                     neutraal, maar ook kostenvolgend bekostigingssysteem, dat een gelijke bekostiging
                     toekent aan leerlingen met dezelfde kenmerken. Een eenvoudig bekostigingsmodel maakt
                     het voor schoolbesturen makkelijker om bij veranderende leerlingenaantallen een goede
                     meerjarige planning te maken.
                  
Effecten vereenvoudiging bekostiging
Het wijzigen van het bekostigingssysteem leidt tot herverdeeleffecten, aangezien dezelfde
                  hoeveelheid geld op een andere wijze over de scholen wordt verdeeld. Deze herverdeeleffecten
                  zijn verschillend per school en bestuur. Zonder rekening te houden met de aanvullende
                  bekostigingsregelingen gaan op basis van een eerdere doorrekening 51% van de scholen
                  er op vooruit, en 49% er op achteruit. In het algemeen zien we op basis van dezelfde
                  doorrekening dat circa 93% van de scholen een herverdeeleffect hebben tussen –3% en
                  +3%.1 Hoewel de herverdeeleffecten zeer afhankelijk zijn van de specifieke situatie van
                  de desbetreffende school, zijn er enkele algemene effecten zichtbaar bij de basisbekostiging,
                  waarbij geen rekening is gehouden met aanvullende regelingen zoals de regeling voor
                  geïsoleerde vestigingen. Categorale scholen gaan er over het algemeen (licht) op vooruit,
                  terwijl brede scholengemeenschappen (van vbo tot en met vwo) er juist licht op achteruit
                  gaan. Dit effect is het gevolg van de vormgeving van de huidige bekostiging waarin
                  brede scholengemeenschappen voor dezelfde leerlingen meer bekostiging ontvangen dan
                  categorale scholen.
               
Reactie op ingezonden brief
In de ontvangen analyse van de heer L. van het Kandinsky Molenhoek (hierna: briefschrijver)
                  stelt de briefschrijver dat scholen met een vmbo-bovenbouw erop achteruitgaan, ten
                  gunste van scholen die alleen vmbo-t, havo of vwo, of een combinatie daarvan aanbieden.
                  Ik deel deze conclusie niet.
               
In de huidige bekostiging ontvangen scholen die vbo aanbieden voor al hun leerlingen
                     een hogere personele bekostiging. Dat betekent dus ook dat een school voor de vbo-leerlingen
                     in de onderbouw en alle avo-leerlingen, indien aanwezig, een hogere personele bekostiging
                     ontvangt. Een school zonder vbo-leerlingen ontvangt deze hogere bekostiging niet.
                  
Scholen die in de huidige bekostiging deze hogere personele bekostiging ontvangen,
                     gaan na vereenvoudiging van de bekostiging er in het algemeen licht op achteruit.
                     Echter, dit wordt niet veroorzaakt doordat deze scholen minder bekostiging ontvangen
                     voor de vbo-bovenbouwleerlingen, maar omdat de huidige bekostiging voor vbo-onderbouwleerlingen en avo-leerlingen hoger is dan op andere scholen terwijl er geen sprake
                     is van kostenverschillen. Dat verschil wordt door de vereenvoudiging van de bekostiging
                     rechtgetrokken.
                  
Na invoering van de vereenvoudigde bekostiging zijn er nog maar twee leerlingbedragen.
                     Eén bedrag voor alle onderbouwleerlingen en alle bovenbouwleerlingen in het vwo, havo,
                     mavo en de gemengde leerweg in het vmbo, kortweg aangeduid als het «avo-tarief». En
                     één hoger bedrag voor alle leerlingen in het praktijkonderwijs en voor bovenbouwleerlingen
                     in het vbo (basis en kader), kortweg aangeduid als het «vbo-tarief».
                  
De briefschrijver stelt voor de bekostigingsbedragen voor bovenbouw vmbo gl, tl, havo
                     en vwo te verlagen ten behoeve van het bedrag voor vbo-bovenbouw om het effect te
                     kunnen verminderen. Ervan uitgaande dat de briefschrijver doelt op het aanpassen van
                     het eerder beschreven avo-tarief (dat omvat ook de volledige onderbouw) en vbo-tarief,
                     heeft dat weinig effect. De besturen die volgens de ingestuurde analyse een negatief
                     herverdeeleffect hebben, hebben gemiddeld genomen een aandeel van vbo-bovenbouw tussen
                     de 5% en 20%. Voor dit kleine aantal leerlingen geldt het hogere vbo-tarief. Het verhogen
                     van het vbo-tarief heeft daarom op het totaal weinig effect.
                  
Daarnaast zal het verder verhogen van het vbo-tarief resulteren in het verlagen van
                     het avo-tarief. Immers, de vereenvoudiging van de bekostiging betreft het herverdelen
                     van dezelfde hoeveelheid geld. Voor de overige 80% tot 95% van de leerlingen ontvangen
                     de voorgenoemde besturen dus een lager tarief. In combinatie met het beperkte effect
                     van het verhogen van het vbo-tarief zal er op school- en bestuursniveau weinig effect
                     zijn.
                  
De briefschrijver presenteert een grafiek met daarin een selectie van besturen, waarbij
                     het aandeel vbo-bovenbouw is afgezet tegen het herverdeeleffect. Met deze analyse
                     wordt gesuggereerd dat er een negatieve correlatie is tussen het aandeel vbo-bovenbouw
                     en het herverdeeleffect. In andere woorden, volgens de analyse leidt een hoger aandeel
                     vbo-bovenbouw tot een lager herverdeeleffect.
                  
Ik deel de conclusie van deze analyse niet. De gepresenteerde negatieve correlatie
                     wordt veroorzaakt doordat er verschillen zijn in de herverdeeleffecten tussen besturen
                     met en zonder leerlingen in de vbo bovenbouw. De besturen zonder vbo-bovenbouw hebben
                     dus een aandeel vbo-bovenbouw van 0% en worden weergegeven op de horizontale as. Door
                     het substantiële aantal van deze besturen zonder vbo-bovenbouw in de gepresenteerde
                     grafiek, wordt de trendlijn negatief. Dit zegt echter niets over het effect van besturen
                     met een positief aandeel vbo-bovenbouw op het herverdeeleffect, maar alleen wat over
                     de verschillen tussen besturen met en zonder vbo.
                  
Indien de scholen zonder vbo-bovenbouw buiten beschouwing worden gelaten, blijft de
                     geconcentreerde stippenwolk net links van de verticale as over. Er is dan geen trendlijn
                     waarneembaar. Dat betekent dat een hoger aandeel vbo-bovenbouw geen correlatie heeft
                     met het herverdeeleffect.
                  
Als laatste merk ik graag op dat het voorlopige herverdeeleffect van het Kandinsky
                  College gematigd is. Op basis van de meest recente doorrekening is er namelijk sprake
                  van een negatief herverdeeleffect van –1,4%.2 Op bestuursniveau is het herverdeeleffect zelfs licht positief (+0,3%). Hierdoor
                  is het voor het bevoegd gezag mogelijk om het lichte negatieve herverdeeleffect van
                  het Kandinsky College op te vangen.
               
Het vbo-onderwijs is een belangrijk onderdeel van het voortgezet onderwijs. Juist
                  met een reeds hogere prijs voor de leerlingen in de bovenbouw van het vbo meen ik
                  recht te doen aan de reële kostenverschillen die er zijn ten opzichte van de andere
                  schoolsoorten. Ik deel de analyse van de briefschrijver niet dat een hoger aandeel
                  vbo-bovenbouw leidt tot een slechter herverdeeleffect. Op basis van bovenstaande argumenten
                  over de voorgestelde oplossing en analyse zie ik dan ook geen reden om het bekostigingsmodel
                  hierop aan te passen.
               
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
                  A. Slob
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media