Brief regering : Digitale weerbaarheid in het hoger onderwijs en onderzoek en in het middelbaar beroepsonderwijs
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
31 524
Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
26 643
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 922
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 september 2021
Op 9 september jl. heb ik uw Kamer het tweede deel van het rapport van de Inspectie
van het Onderwijs (hierna: Inspectie) gezonden inzake het onderzoek naar cyberdreigingen
in het hoger onderwijs.1 Dit stelselonderzoek is het vervolg op het instellingsonderzoek naar aanleiding van
de ransomware-aanval op de Universiteit Maastricht op 23 december 2019. In deze brief
geef ik mijn beleidsreactie op het nu uitgebrachte tweede deel van het rapport van
de Inspectie. Ik sta stil bij de stappen die de sector reeds heeft genomen, maar vooral
ook bij de stappen die nog nodig zijn om de digitale weerbaarheid van de hoger onderwijs-
en onderzoekssector te vergroten. Vanzelfsprekend is de verhoging van de weerbaarheid
ook in andere sectoren van belang. Ik schets daarom ook de voornemens in het middelbaar
beroepsonderwijs en in de onderzoekssector. Voor primair en voortgezet onderwijs verwijs
ik naar de brief van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media.2
Inspectierapport
De Inspectie heeft een themaonderzoek ingesteld met als hoofdvraag: «Hoe kan het stelsel hoger onderwijs, met in het bijzonder besturen van hoger onderwijs-instellingen,
handelen om de weerstand tegen cyberdreigingen te vergroten en zo de goede voortgang
en kwaliteit van het onderwijs en onderzoek te waarborgen?»
Het onderzoek richt zich op het bestuurlijk handelen rondom cyberveiligheid, waarbij
de continuïteit van onderwijs en onderzoek het belangrijkste uitgangspunt is. Doordat
de WHW geen nadere invulling geeft van dit bestuurlijk handelen maakt de Inspectie
ook in dit tweede deel van het rapport gebruik van de binnen de overheid breed gebruikte
zes biostandaarden.3 Aan de zes standaarden heeft de Inspectie zelf een zevende toegevoegd, te weten:
«geld investeren in informatiebeveiliging».
De Inspectie concludeert dat er op het gebied van cyberveiligheid in het hoger onderwijs
veel gebeurt, maar er zeker nog belangrijke stappen nodig zijn om de digitale weerbaarheid
te vergroten. Zo kan het hoger onderwijsstelsel, met in het bijzonder besturen van
hoger onderwijsinstellingen, de weerstand tegen cyberdreigingen vergroten en zo de
goede voortgang en kwaliteit van het onderwijs en onderzoek waarborgen door ten eerste
een integrale benadering van cyberveiligheid te omarmen. Verder moet continu gemonitord
worden zodat een lerend systeem ontstaat. De Inspectie concludeert als derde dat het
expliciteren van eigenaarschap binnen het stelsel nodig is. Samenwerken en informatie-uitwisseling
zijn essentieel omdat geen enkele partij alleen cyberveiligheid op een gewenst niveau
kan brengen. Traditionele onderverdelingen (hogeschool-universiteit; bekostigd-onbekostigd;
grotere-kleinere instellingen) zijn daarbij in het kader van cyberveiligheid niet
relevant. De overheid moet tot slot regie nemen door met de sector een door allen
gedeeld normenkader en ambitieniveau vast te stellen. En door te zorgen dat de sector
goed is aangesloten op netwerken om ook op internationaal niveau informatie te delen.
Belangrijke stappen gezet in de sector, maar ook aanvullende maatregelen nodig
In alle sectoren binnen en buiten het onderwijs zien we een aanzienlijke stijging
in de aard en omvang van cyberaanvallen waardoor de dreiging per saldo toeneemt.4 Het is niet alleen een probleem van de onderwijssector, maar een nationaal en internationaal
probleem. Hoewel cyberaanvallen niet te voorkomen zijn, zeker niet in een open systeem
dat onderwijs en onderzoek per definitie vormen, zijn de maatregelen erop gericht
aanvallen af te weren en, als dan toch een aanval plaatsvindt, de gevolgen te beperken.
Ikzelf heb zeer recent met de verschillende koepels gesproken over de verhoging van
de weerbaarheid tegen cyberdreigingen. Bij alle partijen bestaat een gedeeld gevoel
van urgentie om extra maatregelen te treffen en grote overeenstemming over de richting
en het doel dat we willen bereiken. Vanzelfsprekend is soms differentiatie nodig –
instellingen zijn niet gelijk qua grootte en risicoprofiel – maar deze differentiatie
doet niets af aan de gedeelde urgentie en het gedeelde eindbeeld.
Hieronder ga ik nader in op de te nemen maatregelen. Kernelementen zijn dat elke instelling
in het MBO en HO aan een vooraf afgesproken streefdoel voldoet, dat elke instelling
wordt aangesloten op een mechanisme om 24/7 dreigingen te monitoren en dat elke instelling
zich periodiek (ook) extern laat auditen. Zoals gezegd is maatwerk daarbij noodzakelijk.
In het eerste kwartaal van 2022 wil ik met de sectoren een plan van aanpak met een
kalender wanneer dit voor elke instelling gerealiseerd kan zijn. Verder draag ik zorg
voor voldoende informatie (loketfunctie) vanuit het NCSC en de veiligheidsdiensten
over dreigingen, en voor aansluiting op relevante internationale ontwikkelingen op
het terrein van digitale weerbaarheid.
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over de verschillende maatregelen die zijn getroffen
om cyberdreigingen zo veel mogelijk te weerstaan.5 Ik heb dat gedaan aan de hand van de volgende indeling:
1. Welke maatregelen treffen instellingen ten aanzien van het vergroten van bewustzijn
inzake cyberdreigingen.
2. Welke maatregelen treffen zij om hun risicomanagement te borgen.
3. Welke maatregelen zijn getroffen om de aandacht voor ketensamenwerking te vergroten.
Naar aanleiding van het rapport van de Inspectie voeg ik aan die indeling maatregelen
toe om:
4. De sturing van en in het stelsel te verbeteren.
5. Het toezicht te verbeteren.
Vergroten bewustzijn
Vele instellingen investeren al geruime tijd, zoals ook de Inspectie aangeeft, in
het verbeteren bij medewerkers en studenten van het bewustzijn van de risico’s van
cyberdreigingen door het aanbieden van trainingen, campagnes, brochures en grootschalige
oefeningen zoals de crisisoefening OZON van SURF. Hierbij is de rol van bestuurders
essentieel. Vele besturen agenderen het onderwerp, bespreken het intern en treffen
maatregelen om het bewustzijn over cyberrisico’s te vergroten. Het is daarbij van
belang dat bestuurders hier zowel op centraal (instellings-)niveau als op decentraal
niveau (faculteits- of opleidingsniveau) aandacht voor vragen en een open en veilige
cultuur bevorderen waarin medewerkers zich vrij voelen om niet alleen incidenten,
maar ook (potentiële) risico’s proactief te melden, zodat op dreigende risico’s adequaat
kan worden gereageerd. Het rapport van de Inspectie benoemt vele voorbeelden van maatregelen
die verschillende instellingen al genomen hebben en andere kunnen navolgen.
Het is echter essentieel dat in élke instelling en in alle lagen van de instelling
maatregelen worden genomen om medewerkers en studenten bewust te maken van cyberdreigingen.
Ik wil daarom afspraken maken zodat elke instelling, groot én klein, bekostigd én
onbekostigd, dergelijke maatregelen neemt. Samen met de koepels, waaronder uitdrukkelijk
ook de NRTO, wil ik dit najaar afspraken maken hoe vooral ook kleinere instellingen
en de niet bekostigde instellingen geholpen kunnen worden met maatregelen om het bewustzijn
in alle lagen van de instelling te vergroten.
Borgen risicomanagement
De instellingen hebben inzake hun risicomanagement, zoals ik in eerdere brieven heb
uiteengezet, reeds verschillende maatregelen getroffen. Cruciaal is het opzetten van
een gezamenlijk Security Operations Center (SOC) onder SURF. Een belangrijk onderdeel
van dit SOC is de 24/7 monitoring van netwerken en signalering van dreigingen om cyberincidenten
te voorkomen. Naast het SURFsoc bestaat het SURFcert.6 SURFsoc en SURFcert zijn van groot belang om de cyberweerbaarheid te vergroten. Onder
regie van SURF worden dreigingsinformatie en mitigerende maatregelen direct gedeeld
met andere instellingen, zodat zij preventieve maatregelen kunnen treffen om zichzelf
extra te beschermen. Bij de recente hacks is dit ook gebeurd, waarvan andere instellingen
hebben kunnen profiteren.
In overleg met de VSNU, de VH, de MBO-raad en SURF wil ik verkennen hoe we alle instellingen
kunnen stimuleren en aanmoedigen om deel te nemen aan een SOC oplossing, aangezien
vrijwillige deelname van individuele instellingen aan een dergelijke oplossing blinde
vlekken mogelijk maakt en de kwetsbaarheid van het stelsel als geheel vergroot. Het
is niet reëel, gezien de vereiste investeringen en vereiste capaciteit, ook van SURF,
om binnen enkele jaren elke instelling aangesloten te hebben op een SOC oplossing.
Ik wil in het eerste kwartaal van 2022 een overzicht van de noodzakelijke (financiële,
personele, capacitaire) vereisten en een kalender wanneer welke instelling kan worden
aangesloten. Voor het onbekostigd onderwijs bezie ik met de NRTO hoe de niet-bekostigde
instellingen aangesloten kunnen worden op informatieverstrekking ten aanzien van dreigingen.
Om risicomanagement goed in te richten, is een adequaat systeem van preventie en respons
belangrijk maar niet voldoende. Ook een gedeeld normenkader is noodzakelijk. De hoger
onderwijsinstellingen maken bij hun audits gebruik van het SURFaudit Toetsingskader
Informatiebeveiliging Hoger Onderwijs, een risico-gebaseerd model waarin wordt gerefereerd
aan maatregelen uit de ISO-27002.7 De mbo-instellingen kennen een vergelijkbare methodiek op basis van het Volwassenheidsmodel
informatiebeveiliging van de NBA (de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van
Accountants).
In navolging van de aanbeveling van de Inspectie zal ik met de koepels tot afspraken
komen over dit gedeeld normenkader en over de stappen die gezet moeten worden om elke
instelling aan het afgesproken volwassenheidsniveau (normering) te laten voldoen.8 De instellingen hebben aangegeven dat zij over de verschillende clusters gemiddeld
volwassenheidsniveau 3 gerealiseerd willen hebben, waarbij sommige instellingen op
basis van hun risicoprofiel ook een hoger volwassenheidsniveau kunnen nastreven. Ook
hier wil ik in het eerste kwartaal van 2022 een plan van aanpak met de sector hoe
en wanneer elke instelling aan dit volwassenheidsniveau voldoet.
Naast een adequaat systeem van preventie en respons en een duidelijk normenkader zijn
er vele technische maatregelen die instellingen kunnen nemen om risico’s op cyberaanvallen
te verkleinen of de gevolgen te beperken. Sommige instellingen nemen deze maatregelen
ook op in hun jaarverslagen. In het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) wordt aandacht
gevraagd voor de basismaatregelen die op orde moeten zijn voor een minimumniveau van
digitale veiligheid, maar die nog regelmatig ontbreken, niet alleen in de onderwijssector.9 Deze basismaatregelen komen overeen met verbeterpunten die uit diverse evaluaties
van incidenten in de afgelopen periode naar voren zijn gekomen en met de investeringen
die door een deel van de instellingen al is gedaan of is voorgenomen.10 Het gaat hierbij onder andere om het toepassen van multifactor authenticatie, het
segmenteren van netwerken, het regelmatig maken van back-ups en testen van systemen,
bijvoorbeeld met de inzet van «ethische hackers» en het bepalen van wie toegang heeft
tot data en diensten.
De Inspectie signaleert in het rapport dat, ondanks dat een deel van deze basismaatregelen
onderdeel is van het informatiebeveiligingsbeleid van hoger onderwijsinstellingen,
een aantal ook niet (volledig) is ingebed in elke organisatie. Dat maakt het stelsel
kwetsbaar. Daarom roep ik instellingen op om naast het zorgvuldig inrichten van risicomanagement,
deze basisregels, voor zover dit niet het geval is, zoveel mogelijk toe te passen
en hierover in hun jaarverslag te rapporteren. In mijn overleggen met de koepels zal
ik ook meenemen hoe deze basismaatregelen, door de instellingen zorgvuldig kunnen
worden toegepast, met inachtneming van de diversiteit en het verschil in risicoprofiel
tussen instellingen.
Aandacht voor ketensamenwerking
Bij een effectieve bestrijding van cyberrisico’s is samenwerking en continue kennis-en
informatiedeling over risico’s nodig. De instellingen maken hier al veel werk van.
Zo hebben de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam begin juli
jl. een leerevaluatie cyberaanval uitgebracht, getiteld «Aanval afgeslagen».11
Ook in internationaal verband is kennis- en informatiedeling relevant. In Europees
verband speelt bijvoorbeeld de herziening van de NIS-2-richtlijn.12 Deze Europese richtlijn kan, afhankelijk van nadere Europese besluitvorming, ook
voor de hoger onderwijssector voorschriften gaan bevatten. In samenspraak met de sector
en waar nodig in samenwerking met andere beleidsdepartementen en toezichthouders,
zal ik zorgdragen dat de sector voorbereid is op dergelijke internationale ontwikkelingen
en aangehaakt op relevante kennis-en informatiedeling. Dit geldt ook voor de informatievoorziening
uit de EU en (ten aanzien van dreigingen) vanuit het NCSC, de AIVD en de MIVD zodat
instellingen over alle relevante informatie en expertise beschikken om een goed totaalbeeld
van de risico’s te krijgen.
Sturing van en in het stelsel
De hoger onderwijssector kenmerkt zich door institutionele autonomie. Dit betekent
dat de sector een grote mate van vrijheid heeft om zelf een visie op veiligheid en
deelaspecten van veiligheid op te stellen, veiligheidsrisico’s te monitoren, een normenkader
vast te stellen en instrumenten te ontwikkelen. Die autonomie is een groot goed en
de verantwoordelijkheid voor de aanpak van cybersecurity moet ook primair, zoals ook
de Inspectie aangeeft, bij de instellingen blijven liggen. De overheid heeft een belangrijke
faciliterende en aanjagende verantwoordelijkheid. Daartoe behoort ook een financiële
verantwoordelijkheid.De Inspectie signaleert dat cybersecurity door instellingen als
essentieel wordt gezien, maar dat er ook discussie wordt gevoerd over noodzaak en
kosten. Op basis van een risico-inventarisatie bepalen instellingen of er voldoende
middelen beschikbaar zijn. Instellingen geven aan dat dit tot nu toe wel het geval
is, maar onderstrepen ook dat met name de stap naar meer zekerheid en weerbaarheid
een stevige extra investering vraagt.
Substantiële investeringen, zoals ook de Cyber Security Raad heeft gevraagd in zijn
recente advies aan het kabinet, zijn echter aan een volgend kabinet.13
Gezien het belang van cyberveiligheid wil ik twee maal per jaar met de koepels bestuurlijk
overleg voeren om de stand van zaken rondom cyberveiligheid op te maken en voortgang
van maatregelen te evalueren. De benodigde investeringen in informatiebeveiliging
zullen daarvan ook onderdeel uitmaken.
Toezicht op cyberveiligheid
Audits zijn een belangrijke informatiebron om de aanpak van cyberveiligheid te monitoren,
zowel op het niveau van de instelling als voor het stelsel als geheel. Zowel interne
als externe audits worden door instellingen gebruikt om meer inzicht te krijgen in
de eigen informatiebeveiliging en privacy-maatregelen.
Zo doen alle hoger onderwijsinstellingen mee aan de tweejaarlijkse SURFaudit benchmark.
Dit is een assessment dat inzicht geeft in de mate waarin instellingen de informatiebeveiliging
onder controle hebben en waar verbetering nodig is. Het sectorbeeld dat zo tot stand
komt, wordt gepubliceerd in een benchmark. Het MBO kent een soortgelijke benchmark,
de benchmark IBP-E.14 Een vast onderdeel in deze benchmark is peer review waarbij de mbo-instellingen elkaar
beoordelen of externe partijen hiervoor inschakelen.
Alle universiteiten hebben afgelopen jaar ook een externe audit laten uitvoeren op
de informatiebeveiliging en hebben afgesproken dit tweejaarlijks te herhalen.
Ik vind het van belang dat alle instellingen in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs,
naast het gebruik van eigen, interne audits en zelf-assessments, zich laten toetsen
door middel van externe audits. Het belang van cyberveiligheid op het ongestoord verloop
van het onderwijs en onderzoek rechtvaardigt dat. Ik maak daarom dit najaar met de
koepels afspraken hoe we audits en monitoring vorm gaan geven en hoe we kunnen verzekeren
dat elke instelling periodiek extern geaudit wordt.
Voor toezichthouders is niet precies duidelijk welke verantwoordelijkheid ze op het
gebied van cyberveiligheid hebben, geeft de Inspectie aan. Met de Inspectie bekijk
ik welke maatregelen nodig zijn om hier duidelijkheid te verschaffen, ook in relatie
tot bovengeschetste Europese ontwikkelingen.
NWO en KNAW
Het rapport van de Inspectie heeft onderzoek gedaan naar de digitale weerbaarheid
in het hoger onderwijs. De inspectie benadrukt in haar rapport, en ik onderschrijf
dat van harte, het belang van samenwerking in de hele keten. Voor het hoger onderwijs
zijn de instituten van NWO en de KNAW een belangrijke partner. Daarom vind ik het
belangrijk om, ondanks het feit dat zij buiten de scope van dit onderzoek vallen,
ook met NWO en de KNAW in gesprek te gaan. Zo kunnen we nader bepalen wat de aanbevelingen
uit het Inspectierapport voor hen kunnen betekenen en hoe ik deze onderzoeksinstituten
verder kan ondersteunen in hun cyberveiligheid. Waar nodig en opportuun kunnen de
acties die hieruit voortkomen gelijktijdig worden opgepakt met de acties in het hoger
onderwijs. Eerder heb ik u in de Kamerbrief van 19 mei jl. geïnformeerd over de inspanningen
van deze organisaties op het gebied van cyberveiligheid. Naast de individuele audits
en maatregelen zijn zowel de NWO als de KNAW goed aangesloten bij SURFcert. Ook zullen
zij zich aansluiten bij SURFsoc.
Middelbaar beroepsonderwijs
Zoals eerder in deze brief beschreven, gelden veel van de maatregelen zowel voor het
hoger als middelbaar beroepsonderwijs. Zo wordt er in het MBO al veel samengewerkt
onder de coördinatie van saMBO-ICT. Ook worden voorbereidingen getroffen om instellingen
te laten aansluiten op SURFsoc of een andere SOC oplossing. Ik heb u hierover in de
beantwoording van de vragen naar aanleiding van de hack bij ROC Mondriaan eerder bericht15. Verbetering is evenwel nodig. Dit blijkt al uit de constatering dat de helft van
de instellingen in het MBO het ambitieniveau nog niet heeft gehaald. Zoals ik hierboven
aangaf, is de rol van de bestuurders en de aandacht die dit onderwerp krijgt binnen
de instelling van groot belang. Ik ben daarom, net als in het hoger onderwijs, ook
met de koepels in het MBO in gesprek over hoe we de digitale weerbaarheid in deze
onderwijssector kunnen vergroten. Ik trek daarbij zoveel mogelijk gezamenlijk op met
het hoger onderwijs.
Tot slot
Het onderwijs is door zijn open karakter kwetsbaar. Tegelijkertijd is openheid een
kernwaarde van hoogwaardig onderwijs. Een open leer- en werkomgeving is een voorwaarde
voor goed onderwijs, excellent onderzoek en kennisdeling. De voordelen van digitalisering,
die door de coronacrisis in een versnelling is geraakt, (internationale) samenwerking
en open science zijn evident. Het is belangrijk om deze kernwaarde niet uit het oog
te verliezen. Evenzeer is het van belang te blijven realiseren dat 100% veiligheid
onmogelijk is.
Het verhogen van de digitale weerbaarheid van de onderwijssector is niettemin noodzakelijk
en gebaat bij een integrale aanpak van veiligheid waarin een afweging wordt gemaakt
tussen kernwaarden, bedreigingen en de te beschermen belangen. Daarbij moeten ook
kosten en baten van veiligheidsmaatregelen tegen elkaar worden afgewogen. Ook moet
het duidelijk zijn welke verantwoordelijkheden individuele instellingen zelf kunnen
invullen, waar ze in gezamenlijkheid kunnen optreden om de kennis en expertise van
alle ketenpartners optimaal te benutten en waar aanvullende coördinatie of ondersteuning
vanuit de overheid nodig is. Met de hier voorgenomen maatregelen onderstrepen de sector
en ik de urgentie en het gezamenlijk streven om de digitale weerbaarheid van de sector
te verhogen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap