Brief regering : Inzetbaarheidsrapportage eerste helft 2021
34 919 Defensienota
Nr. 82
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 september 2021
Tweemaal per jaar, bij de begroting en het jaarverslag, informeert Defensie de Kamer
met een rapportage over de inzet en de gereedheid van de krijgsmacht. Hierbij ontvangt
u de inzetbaarheidsrapportage over de eerste zes maanden van 2021.
De Nederlandse krijgsmacht is er voor de nationale veiligheid en treedt ook op in
internationale crisis- en conflictsituaties en bij rampen. Daartoe heeft de krijgsmacht
drie hoofdtaken. Defensie is op dit moment niet adequaat toegerust om het Koninkrijk
te beschermen tegen toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. De taken die Defensie
nodig acht om haar grondwettelijke taken volledig uit te voeren kunnen we onvoldoende
waarmaken en afspraken met bondgenoten komen we onvoldoende na. Om dat wel te kunnen
zijn stappen nodig. In de Defensievisie is uiteengezet welke stappen genomen kunnen
worden. Veiligheid is namelijk niet vanzelfsprekend.Tegelijkertijd wordt er ook gewerkt
aan de krijgsmacht van de toekomst. De Defensievisie 2035 maakt transparanter dan
ooit duidelijk wat er op ons afkomt, wat we moeten doen en waar de behoeften liggen.
De visie legt de basis voor herstel en zet de koers uit waarlangs Defensie zich kan
ontwikkelen. Een volgend kabinet zal zich moeten buigen over eventuele vervolgstappen,
maar Defensie zal waar mogelijk reeds de benodigde verandering in gang moeten zetten.
Op Defensie wordt 24 uur per dag, 365 dagen per jaar een beroep gedaan. Dit betreft
niet alleen internationale inzet en stand-by verplichtingen, maar ook nationale inzet
zoals de 24/7 luchtruimbewaking, inzet in het Caribisch gebied en de inzet van de
Explosieve Opruimingsdienst Defensie (EODD). Dagelijks maakt de EODD in Nederland
explosieven onschadelijk en staat onder andere stand-by bij belangrijke evenementen
waar grote groepen mensen bijeenkomen en hoogwaardigheidsbekleders aanwezig zijn.
Een ander Defensieonderdeel dat dagelijks een bijdrage levert aan de veiligheid van
Nederland is de Koninklijke Marechaussee, dat een groot deel van de taken onder het
gezag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitvoert. Naast de grensbewaking
op de internationale (lucht)havens, levert de Koninklijke Marechaussee 24/7 een bijdrage
aan de bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad en mensensmokkel in het
gehele Koninkrijk. Tot slot dragen militairen en burgers dagelijks bij aan de digitale
veiligheid van Nederlandse burgers, bedrijven en belangen in het cyberdomein.
Maatregelen om verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan, zorgden ook in deze
rapportageperiode voor een andere dynamiek. Ik ben trots op de bijdrage van Defensie
in de strijd tegen COVID-19 en op het aanpassingsvermogen van onze mensen om ondanks
de beperkingen het werk zo goed mogelijk uit te voeren. De invloed van de COVID-19
beperkingen in de eerste helft van 2021 is met name terug te zien in de geoefendheid
van de krijgsmacht. De beperkingen hinderden de uitvoering van complexe oefeningen
op de hogere niveaus. Juist deze oefeningen zijn noodzakelijk om de geoefendheid voor
de eerste hoofdtaak op peil te brengen.
Deze Inzetbaarheidsrapportage bestaat uit een openbare brief en een vertrouwelijke
bijlage1. Deze vertrouwelijke bijlage bestaat uit twee delen: een tekstueel deel dat operationeel
vertrouwelijke informatie over de gereedheid van de krijgsmacht bevat en de opdrachtenmatrix
die ingaat op de status van de capaciteiten en inzetbare eenheden. Samen geven brief
en bijlage u inzicht in hoeverre de krijgsmacht haar drie hoofdtaken heeft kunnen
uitvoeren en informeren ze u over de mate van gereedheid van de daarvoor benodigde
capaciteiten en inzetbare eenheden.
Hoofdtaken
De Nederlandse defensie-inspanning is een afgeleide van de Grondwet, het Statuut voor
het Koninkrijk der Nederlanden en onze internationale verdragsverplichtingen, waaronder
het Handvest van de Verenigde Naties, het Noord-Atlantische Verdrag en het EU-Verdrag.
De drie hoofdtaken van Defensie die hieruit voortvloeien zijn:
1. Bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied, inclusief het Caribisch
deel van het Koninkrijk;
2. Bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit;
3. Ondersteuning (onder alle omstandigheden) van de civiele autoriteiten bij de handhaving
van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de bestrijding
van rampen en incidenten en de beheersing van crises, zowel nationaal als internationaal.
De wereld is snel onveiliger geworden en de trends zijn ongunstig. Potentiële tegenstanders
worden sterker, geopolitieke spanningen nemen toe en technologie zorgt voor meer en
nieuwe dreigingen. Als gevolg van deze veranderende veiligheidssituatie nemen de eisen
aan onze krijgsmacht en haar gereedheid toe. De eerste hoofdtaak is daarbij na enkele
decennia weer terug op de voorgrond en er is een toenemende vraag naar capaciteiten
voor de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied. De eerste
hoofdtaak vereist, naast daadwerkelijke inzet om praktische ervaring op te doen, voldoende
geld en middelen voor personele en materiële gereedheid en geoefendheid. De verdediging
van ons eigen koninkrijk en onze bondgenoten gaat verder dan de fysieke grenzen, zoals
bijvoorbeeld ook dreigingen in het digitale domein uitwijzen.
Commitment aan NAVO en EU
Hoewel de NAVO voor Nederland het belangrijkste bondgenootschap voor ons veiligheidsbeleid
vormt en we van Europa verwachten dat het meer verantwoordelijkheid neemt voor de
eigen veiligheid, dragen we voor deze gezamenlijke veiligheid niet zoveel bij als
is afgesproken. Nederland presteert op dit moment onder de maat bij het nakomen van
de bestaande afspraken en verplichtingen in EU- en NAVO-verband. Dit geldt voor cash
en daardoor ook voor capabilities, voor militaire missies en operaties en de bijdrage
aan de stafcapaciteit. Nederland bungelt in vergelijking met NAVO-bondgenoten en EU-lidstaten
onderaan de lijstjes: qua bijdrage aan NAVO-missies staan we op de 22e plaats (van
30). Nederland zou ook een «substantiële bijdrage» moeten leveren aan EU- missies
en operaties, zoals afgesproken in PESCO (permanent structured cooperation). Op basis
van bevolkingsomvang zou Nederland 120 functies moeten leveren, terwijl nu slechts
13 functies worden vervuld. Daarmee staat Nederland op de 25e plaats van de 27 EU-lidstaten.
Qua verwacht bbp-percentage voor defensie-uitgaven komt Nederland in 2024 op plaats
26 van de 30 NAVO-bondgenoten. De EU, de NAVO en in het bijzonder de VS (dat circa
70 procent van de totale NAVO uitgaven doet) verwachten meer van Nederland: afspraak
is afspraak.
Als we onze verplichtingen niet volledig vervullen, dan kunnen we ook onvoldoende
invulling geven aan de bescherming van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied.
Bondgenoten moeten dat tekort dan opvullen. In de Defensievisie 2035 schetst het kabinet
wat er nodig is voor een defensieorganisatie die wel alle drie de hoofdtaken succesvol
kan invullen. Het is belangrijk dat we weer een betrouwbare partner en bondgenoot
worden en dat wij als Nederland onze verantwoordelijkheid daarin weer nemen.
Inzetbaarheidsdoelen
De inzetbaarheidsdoelen («Wat gaan wij kunnen») uit de Defensienota 2018 zijn vertaald
naar gereedstellingsopdrachten die de Commandant der Strijdkrachten aan de defensieonderdelen
geeft. Deze inzetbaarheidsdoelen geven weer met welke capaciteiten Defensie, na uitvoering
van de Defensienota, invulling kan geven aan deze hoofdtaken. Daadwerkelijke inzetmogelijkheden
zijn mede afhankelijk van de mate van operationele gereedheid van een capaciteit,
de geografische spreiding van Nederlandse inzet en de ondersteuningsmogelijkheden
van partnerlanden. Specifieke inzet kan een impact hebben op de mate van gereedheid
van deze eenheden voor de inzetbaarheidsdoelen. De inzetbaarheidsdoelen op basis van
de Defensienota zijn hierna weergegeven:
Verbeteringen in het rapportageproces
Op basis van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer werkte Defensie ook in de
eerste helft van 2021 verder aan de verbetering van het rapportageproces om onder
andere het inzicht en de herleidbaarheid te bevorderen. In navolging van de vorige
Inzetbaarheidsrapportage is er ook in deze rapportage nadrukkelijker aandacht voor
Hoofdtaak 3, voor de beperkingen in gegarandeerde capaciteiten en voor de status van
de voorraden. Daarnaast zijn er in deze Inzetbaarheidsrapportage drie nieuwe verbeteringen
doorgevoerd: ten eerste wordt er gerapporteerd op een herziene opdrachtenmatrix, ten
tweede is daarvoor het Digitaal Dashboard Operationele Gereedheid gebruikt, en ten
derde is daarbij een verbeterde kleurcodering toegepast.
Ik ben blij met de erkenning van de Rekenkamer dat Defensie voortvarend aan de slag
is gegaan met de verbeteringen in het rapportageproces. Wel geldt dat door de herziene
opdrachtenmatrix en door de verbeterde kleurcodering deze rapportage minder eenvoudig
te vergelijken is met eerdere rapportages. Benaming en aantallen capaciteiten en inzetbare
eenheden zijn met ingang van 2021 namelijk significant gewijzigd.
Inzet voor de drie hoofdtaken
De veranderende veiligheidsomgeving en de toegenomen dreigingen vragen om meer inzet
op de drie hoofdtaken van Defensie. In beginsel zijn alle capaciteiten inzetbaar voor
alle drie de hoofdtaken. Echter, de inzet van een capaciteit voor de ene hoofdtaak
heeft direct effect op de gereedheid en inzetmogelijkheden voor een van de andere
hoofdtaken; de inzet wordt namelijk gerealiseerd vanuit een enkele set capaciteiten.
Dit dwingt dus tot keuzes. In de vertrouwelijke bijlagen zijn voorbeelden van deze
keuzes opgenomen.
De krijgsmacht is in de eerste helft van 2021 voortdurend voor alle drie de hoofdtaken
ingezet. Dat gebeurde ook achter de schermen en daarmee niet altijd voor iedereen
zichtbaar. Daarnaast stonden bijna 5000 militairen stand-by voor NAVO- en EU-commitments
en voor nationale taken. De vertrouwelijke bijlage gaat nader in op de grote mate
waarin capaciteiten en inzetbare eenheden in de rapportageperiode gecommitteerd waren.
Op het gebied van nationale inzet, zowel voor reguliere als COVID-19 gerelateerde
inzet, ondersteunde Defensie veelvuldig de civiele autoriteiten. Onder nationale inzet
horen ook structurele taken als Kustwacht, EODD en Luchtruimbewaking- en beveiliging.
Ongeveer 200 VTE personeel zijn dagelijks gecommitteerd met aansturing van en advies
over deze nationale inzet.
Hoewel de inzet van Defensie bij de watersnood in Limburg, bij de zeer gecompliceerde
evacuatie uit Afghanistan, bij de noodhulpoperatie na de aardbeving in Haïti en bij
de brandbestrijding in Albanië buiten deze rapportageperiode vielen, wil ik de ondersteuning
bij deze indringende gebeurtenissen hier wel vermelden.
In de strijd tegen het water ondersteunden in juli 300 militairen het Waterschap Limburg
met zandzakken, evacuaties, transport, opruim- en herstelwerkzaamheden.
Vanuit Afghanistan bracht Nederland meer dan 2.500 personen in veiligheid, van wie
meer dan 1600 mensen met bestemming Nederland. Onder meer op defensielocaties in Zoutkamp,
Zeist en Ede is tijdelijke noodopvang aan de evacués aangeboden. Ondanks alle inspanningen
is Nederland er helaas nog niet in geslaagd iedereen die daarvoor in aanmerking komt
te evacueren. Dit was een complexe opdracht onder steeds moeilijkere omstandigheden.
Hoe reëel de dreiging was, bleek later uit de aanslagen vlakbij een van de toegangspoorten
van het vliegveld in Kabul.
Het marineschip Zr.Ms. Holland met aan boord een helikopter, snelle motorboten en
militairen werd in augustus ingezet voor verkennings- en logistieke opdrachten voor
de humanitaire hulpverleningsmissie van de Europese Unie in Haïti.
Twee Chinook-transporthelikopters en een 40-koppig detachement bestreden in augustus
met 493 drops, goed voor zo’n 3 miljoen liter water, verschillende branden in Albanië.
De inzet in Albanië is gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en
de Europese Unie.
Met de inzet bij deze indringende gebeurtenissen in juli en augustus laten wij zien
dat Defensie een organisatie is die er staat als het nodig is; Nederland kan in tijd
van crisis op ons rekenen.
Inzet eerste hoofdtaak
Voor de eerste hoofdtaak (bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied,
inclusief het Caribisch deel van het Koninkrijk) is de krijgsmacht ingezet voor enhanced Forward Presence op de oostflank van het NAVO-verdragsgebied. Ook stond de krijgsmacht stand-by voor
internationale verplichtingen als de NAVO Very High Readiness Joint Task Force (VJTF),
het NAVO Readiness Initiative (NRI), en de EU Battlegroup (EUBG). Het 1 (German Netherlands) Corps stond in de rapportageperiode stand-by voor de Joint Task Force (Land) (JTFL) voor
eventuele kleine internationale operaties van de NAVO.
Inzet tweede hoofdtaak
Qua inzet voor de tweede hoofdtaak (bescherming en bevordering van de internationale
rechtsorde en stabiliteit) zorgden de beperkingen van de COVID-19 maatregelen ervoor
dat in de diverse missiegebieden activiteiten niet of op beperkte schaal konden plaatsvinden.
In deze rapportageperiode vergde de redeployment van de missie Resolute Support in Afghanistan de meeste aandacht. Daarnaast was er in deze rapportageperiode inzet
voor lopende operaties in onder meer Mali, het Midden-Oosten en Irak.
Inzet derde hoofdtaak
Ook in deze rapportageperiode waren militairen dagelijks actief voor de derde hoofdtaak:
ondersteuning (onder alle omstandigheden) van de civiele autoriteiten bij de handhaving
van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de bestrijding
van rampen en incidenten en de beheersing van crises, zowel nationaal als internationaal.
In de eerste helft van 2021 ondersteunde Defensie veelvuldig de civiele autoriteiten,
zowel voor reguliere als COVID-19 gerelateerde inzet. In totaal heeft Defensie in
de eerste helft van 2021 bijna 4.800 mensdagen gerealiseerd bij de reguliere inzet
in Nederland en 20.546 mensdagen bij COVID-19 gerelateerde inzet in Nederland. Daarmee
heeft Defensie op dagelijkse basis laten zien civiele autoriteiten goed en flexibel
te kunnen ondersteunen, ook als de voorbereidingstijd kort is.
Inzet als gevolg van COVID-19 gebeurde vooral met geneeskundige capaciteiten. Zo stelde
Defensie personeel en materieel beschikbaar voor onder andere staf- en analysecapaciteit,
de COVID- en IC-afdeling van het UMC Utrecht, test- en vaccinatiestraten, voedselbanken
en verpleeg- en verzorgingstehuizen.
Daarnaast leverde Defensie in het kader van de derde hoofdtaak wederom capaciteit
voor onder andere het opruimen van explosieven door de Explosieven Opruimingsdienst
en het doorzoeken van panden door de search-teams van de genie.
In de vorige inzetbaarheidsrapportage is aangegeven dat de civiele behoefte aan militaire
capaciteiten in de loop van de tijd is gewijzigd. De herijking van de gegarandeerde
capaciteiten die met het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt opgesteld, is
nog niet afgerond.
Verschillende directies van Defensie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en
het Veiligheidsberaad onderzoeken op welke wijze een nieuw en toegesneden pakket aan
capaciteiten zal worden vastgesteld. De verwachting is dat dit in 2022 gereed zal
zijn.
Operationele gereedheid
Operationele gereedheid bestaat uit drie elementen: personele gereedheid, materiële
gereedheid en geoefendheid. De navolgende paragrafen bevatten toelichting op deze
drie elementen.
Personele gereedheid
De personele gereedheid (PG) is de mate waarin het personeel van een eenheid beschikbaar
en geschikt is voor het uitvoeren van de opgedragen opdracht.
In de eerste helft van 2021 bleven de knelpunten bij de manschappen, in de onderbouw
onderofficieren en officieren, en bij de specialistische arbeidsplaatsen onveranderd.
Door kostbare tijdelijke oplossingen zoals inhuur en uitbesteding van werkzaamheden
leidt personele onderbezetting niet tot onderbesteding van financiële middelen op
personeel gebied.
Naast deze kwantitatieve knelpunten is vooral het kwalitatieve aspect van belang voor
personele gereedheid. Het project Kwaliteit in Beeld (KiB) zal zorgen voor verbeterd
inzicht hierin. De implementatie van het project verloopt volgens planning.
Door het aanmerken van initiële en functionele opleidingen als essentiële processen
konden deze tijdens de COVID-19 crisis zoveel mogelijk doorgaan, maar waren er toch
vertragingen en het bleek het niet altijd mogelijk voldoende mensen op te leiden.
De druk op de opleidingscapaciteit zal daardoor ook in de tweede helft van 2021 hoog
blijven.
De huidige militaire personele capaciteit resulteert in onvoldoende personele gereedheid.
Instroom van nieuw personeel kan niet op korte termijn de expertise en vakkennis van
de uitstromende militairen vervangen. De realisatie van de aanstellingsopdracht blijft
achter bij de behoefte aan militairen in het gegroeide formatieplan. Bij eenheden
ontbreekt redundantie. De onvoldoende personele gereedheid heeft een negatief effect
op de materiële gereedheid en de geoefendheid, en dus ook op de algehele operationele
gereedheid. De paragrafen over materiële gereedheid en geoefendheid verduidelijken
dit.
Voor een betere personele gereedheid verlegt Defensie haar focus van kwantitatief
«vullen» van formatieplaatsen, naar het kwalitatief realiseren en borgen van de personele
gereedheid met voldoende personele capaciteit dat beschikbaar en inzetbaar is, zowel
op de korte als op de langere termijn. Deze sturing op personele gereedheid is integraal
onderdeel van de HR-transitie die de komende jaren plaatsvindt. Deze transitie is
het proces van de voorbereiding en stapsgewijze invoering van een nieuw en toekomstbestendig
HR-model bij Defensie. Het nieuwe HR-model vervangt het huidige Flexibele Personeelssysteem.
Het model omvat zowel de wijze waarop Defensie als goed werkgever in haar behoefte
aan personeel voorziet en daarop stuurt, als ook hoe Defensie haar personeel beloont.
De transitie zit in de opstartfase en vraagt niet alleen om visie van Defensie, maar
ook om constructieve afstemming met de centrales voor overheidspersoneel. Voor de
korte termijn ligt de focus op instroom en opleiden van militair personeel die direct
bijdragen aan de verbetering van de personele gereedheid, de zogenaamde schaarste
categorieën, om zo ook de algehele gereedheid op een hoger niveau te krijgen.
Materiële gereedheid
Materiële gereedheid (MG) is de mate waarin het materieel van een eenheid beschikbaar
en geschikt is voor het uitvoeren van de opdracht. De materiële gereedheid is onder
de norm (49,6%). Dit heeft twee oorzaken. Ten eerste is er disbalans tussen de behoefte
en het huidige instandhoudingsbudget. Dit tekort leidde onder andere tot bijstelling
van de opdracht van de C130 en het tijdelijk uit de vaart nemen van onder andere een
Oceangoing Patrol Vessel en een mijnenjager. Ten tweede zijn er tekorten in personele capaciteit die nodig
is om de vereiste reparaties uit te voeren. Beide beperken de materiële gereedheid,
en daarmee de algehele operationele gereedheid. Omdat vanwege COVID-19 beperkingen
minder geoefend is, was de onbalans in de materieel logistieke keten minder voelbaar.
Desalniettemin blijft deze onbalans onverminderd bestaan. De huidige financiële middelen
in relatie tot de behoefte maken volledig herstel van de materiële gereedheid niet
haalbaar en hierdoor worden er slechts kleine verbeteringen gerealiseerd.
Hoewel veel projecten nog in uitvoering zijn, is er ook gemoderniseerd en vernieuwd.
Inherent aan de aard van defensiematerieel is wel dat levertijden vaak lang zijn en
dat het tijd kost om eenheden op te richten. Dit maakt dat het effect van investeringen
op de gereedheid zich pas na enkele jaren kan manifesteren. Desondanks wordt het resultaat
van de extra investeringen zichtbaar, zoals in de volgende alinea wordt beschreven.
De investeringsquote wordt aan het eind van elk begrotingsjaar berekend. De in 2020
gerealiseerde investeringsquote was 24,6%. Daarmee voldeed Nederland aan de NAVO-investeringsnorm
van minimaal 20% van de defensie-uitgaven, maar Defensie heeft desondanks nog altijd
onvoldoende middelen om aan haar NAVO-verplichtingen te kunnen voldoen.
Ook in de eerste helft van 2021 stroomde nieuw materieel de organisatie in. Zo startte
het omwisselproces van de bekende DAF-vrachtwagens voor de nieuwe Scania Gryphus,
als onderdeel van het grotere plan om de operationele wielvoertuigen van de krijgsmacht
te vervangen. Ook werd de nieuwe Expeditionary Survey Boat (ESB) de Zr.Ms. Hydrograaf van de Koninklijke Marine digitaal gedoopt. De ESB kan
zelfstandig onder tactische omstandigheden hydrografische opnames uitvoeren, waardoor
schepen veiliger kunnen navigeren. Verder beschikt de Vliegbasis Leeuwarden sinds
dit jaar over twee Satellite Earth Terminal Sub Systems (SETSS), speciale schotelantennes die benodigd zijn voor inzet van de MQ-9 Reaper. Tot slot ontving een luchtmobiele eenheid onder de naam Soldier Transformation OnGoing (STRONG) als eerste de nieuwe gevechtsuitrusting en helmen.
Geoefendheid
Geoefendheid (GO), als derde component van operationele gereedheid (OG), is de mate
waarin een (organieke of samengestelde) eenheid de taken heeft beoefend en daarvoor
voldoende niveau van beheersing van de taken heeft getoond. Ondanks de COVID-19 beperkingen
is er wel geoefend, maar met name in Nederland en in kleinere verbanden. De oefenruimte
en de milieu en geluidsnormen zijn in Nederland te gelimiteerd voor grootschalige
oefeningen. Daarnaast konden juist grote internationale oefeningen op de hogere niveaus
en oefeningen benodigd voor het optreden in het hoger niet doorgaan.
Als de beperkingen van de COVID-19 maatregelen op het oefenprogramma vervallen, kan
met hervatting van het programma de geoefendheid op het juiste niveau gebracht worden.
Met name oefeningen op grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus
en in grotere verbanden zijn dan noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak
op peil te brengen. Door het aantrekken van de oefenfrequentie en -mogelijkheden,
zullen knelpunten in personele gereedheid en exploitatiebudget zich nadrukkelijker
manifesteren en remmende factoren zijn op verbetering van de geoefendheid. In het
bijzonder geldt voor geneeskundige eenheden dat zij door hun COVID-19 ondersteuning
minder zelf hebben kunnen oefenen. Deze eenheden moeten nu zowel hun eigen geoefendheid
herstellen als ook ondersteuning leveren bij de oefeningen van andere eenheden. Dit
zal dit vertragend werken bij het herstel van de geoefendheid en daarom wordt hiervoor
een apart plan opgesteld.
Inzetbepalende voorraden
Ondanks belangrijke investeringen in onze inzetbepalende voorraden is er een disbalans
tussen de behoefte en het budget voor voorraden. Hierdoor worden ook eenheden die
volledig gereed zijn, beperkt in hun inzetbaarheid. De voorraden zijn niet toereikend
om operaties voor langere tijd vol te houden. Het aanvullen van die voorraden zal
tijd en geld kosten. We hebben nog minimaal tot en met 2025 nodig om de acht operationele
assortimenten (munitie, operationele rantsoenen en water, disposables en hygiëneartikelen,
militaire kleding en uitrusting, geneeskundige verbruiksartikelen, operationele infrastructuur,
bedrijfs- en brandstoffen, en systeem gebonden artikelen (reservedelen)) gedimensioneerd
naar de tweede hoofdtaak en rekening houdend met de wettelijke verplichting derde
hoofdtaak op de benodigde voorraadniveaus te brengen. Voor de eerste hoofdtaak heeft
Defensie momenteel onvoldoende voorraden. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk
gemaakt welke stappen Defensie zou kunnen zetten om de voorraden voor de eerste hoofdtaak
aan te vullen. Ook zijn deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd inclusief
tweede en derde orde effecten, zoals extra opslagcapaciteit voor munitie zoals genoemd
in Kamerbrief (Kamerstuk 27 830, nr. 337 van 21 mei 2021). De investeringen in inzetvoorraden staan in beginsel los van het
jaarlijks verbruik voor opleiding en training. Voor conventionele munitie voor opleiding
en training heeft het kabinet besloten om structureel 60 miljoen beschikbaar te stellen.
Totaalbeeld operationele gereedheid
De operationele gereedstelling staat onder toenemende druk door de knelpunten in personele
gereedheid, schaarse (gevechts-)ondersteuning, een laag blijvende materiële gereedheid
en een afname van de geoefendheid door de beperkingen van de COVID-19 maatregelen.
Deze knelpunten hebben geleid tot beperkingen die vooral het vermogen hebben aangetast
om eenheden langdurig, gelijktijdig en in hogere dreigingsscenario’s in te zetten.
De vertrouwelijke bijlage en de rapportage op de opdrachtenmatrix lichten dit verder
toe.
De extra investeringen in Defensie in de afgelopen kabinetsperiode krijgen langzaam
effect. Dit effect is indirect en beperkt, omdat deze extra investeringen (1,5 miljard)
met name ten goede kwamen aan nieuwe capaciteiten, personeel, voorraden en slechts
deels besteed zijn aan de ondersteuning van de krijgsmacht (400 miljoen structureel).
Een kleiner deel daar weer van was structureel bestemd voor gereedheid en instandhouding.
Daarnaast zorgt de verslechterende veiligheidssituatie voor hogere eisen aan de gereedheid
en nemen de wettelijke eisen waaraan Defensie moet voldoen (omgevingswet, geluidsnormen,
stikstof, et cetera) voortdurend toe. Verder worden we er nu nog mee geconfronteerd
dat verouderd en nog niet vervangen materieel moeilijker in stand te houden is, wat
hogere kosten met zich meebrengt. Dit effect wordt wel steeds kleiner door de vele
investeringsprojecten.
Tot slot
Het huidige defensiebudget en alle opgaven dwingen tot het maken van keuzes, niet
alleen op het gebied van voorraden, maar ook op het gebied van bijvoorbeeld IT en
vastgoed. Deze keuzes kunnen beperkend werken op het herstel van de gereedheid van
capaciteiten en eenheden. In de Defensievisie 2035 is uiteengezet wat er nodig is
om de gereedheid te herstellen en Defensie toekomstbestendig te maken.
De Minister van Defensie,
F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Defensie
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.