Brief regering : Groen in de stad en knelpuntenanalyse natuurinclusief bouwen
33 576 Natuurbeleid
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 250
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 september 2021
In vervolg op mijn brief van 28 mei 2021 (Kamerstuk 35 742, nr. 4) stuur ik, voor het door uw Kamer op 27 september geplande notaoverleg over de Initiatiefnota
Groen in de stad1, het Knelpuntenonderzoek natuurinclusief bouwen (zie bijlage)2. Mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Infrastructuur
en Waterstaat (IenW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) geef ik mijn reactie
op deze knelpuntenrapportage, waarbij ik ook inga op de moties aangaande een binnenstedelijke
groennorm (Kamerstuk 35 517, nr. 57), de motie aangaande het aanpassen van het Bouwbesluit (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 27) en de motie over het monitoren van groen in de stad (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 24) en de Initiatiefnota. Allereerst wil ik echter de urgentie van de groene opgaven
in stedelijk gebied onder uw aandacht brengen en vervolgens de oproep van gemeenten
aan het Rijk om financiële middelen beschikbaar te stellen voor gemeenten voor de
stedelijke groenopgave en de verstedelijkingsopgave.
1. Inleiding
1.1. Urgentie groene opgaven in stedelijk gebied
Biodiversiteit
Zoals in het IPBES3-rapport is aangegeven, staan natuur en biodiversiteit wereldwijd onder grote druk
en in samenhang daarmee dreigt het verlies van de functies die deze voor de mens vervullen.
Ook in Nederland neemt de biodiversiteit nog steeds af. Het Planbureau voor de Leefomgeving
signaleert dat de karakteristieke fauna van het stedelijk gebied in de periode 1990–2018
gemiddeld met bijna 50% in aantallen is afgenomen4. Dat betekent dat we, naast de aanpak in het landelijk gebied met onder andere het
Programma Natuur, als onderdeel van de structurele aanpak stikstof, (Kamerstuk 35 334, nr. 82 en Kamerstuk 33 576, nr. 216), de focus ook moeten leggen op het stedelijk gebied om condities te realiseren voor
een gunstige staat van instandhouding van soorten en habitats. Dat zijn we verplicht
op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Ik heb uw Kamer 23 april 20215 geïnformeerd over de Agenda Natuurinclusief, waarin dit ook een belangrijk thema
is. Realisatie van gunstige condities voor natuur en biodiversiteit binnen het bestaande
en nieuw te realiseren stedelijk gebied versterken de natuur en dragen zo ook bij
aan biodiversiteit buiten de steden. Ook in Europa wordt die urgentie gevoeld en is
vergroening van stedelijke gebieden als doelstelling opgenomen in de Europese Biodiversiteitsstrategie6.
Die aanpak voor natuur- en biodiversiteit in de stad is niet alleen van belang voor
de natuur zelf, maar in de eerste plaats voor onszelf: de mens. We hebben de natuur
nodig voor een veerkrachtige en toekomstig bestendige samenleving. In de stad zijn
bomen, struiken, lage begroeiing, groene gevels en daken, onverharde bodem en water,
als losse elementen, kleine of grote eenheden (zoals geveltuintjes en tuinen, plantsoentjes
en parken) of verbindende structuren, van belang voor de leefbaarheid voor mensen,
klimaatadaptatie en het vestigingsklimaat in de steden.
Gezondheid
Stedelijk groen is een belangrijke factor voor de gezondheid van en de leefbaarheid
voor de inwoners van steden. Een belang dat de afgelopen jaren door vele onderzoeksrapporten
nader invulling heeft gekregen, en door velen direct gevoeld werd tijdens de Corona-epidemie
en de met het oog daarop getroffen maatregelen. Zo beschreef het RIVM in de toekomstverkenning
«Verder kijken dan corona, over de toekomst van onze gezondheid»,7 dat tijdens COVID-19 duidelijk is geworden dat het belangrijk is voor mensen om in
de buurt ruimte te hebben voor ontspannen en bewegen. Dat geldt des te meer voor mensen
die bij hun huis geen buitenruimte en een (relatief) kleine woonoppervlakte hebben.
In de directe omgeving zijn daarvoor rustige, groene zones nodig. Voor wijken waarin
bijvoorbeeld veel mensen met een lager inkomen wonen, geldt dat de fysieke leefomgeving
vaak nog niet optimaal benut wordt voor een gezonde leefstijl. Het zijn vaak kwetsbare
groepen in kwetsbare buurten. Deze groepen hebben vaak minder toegang tot nabij en
kwalitatief goed groen (zie De Vries et al., 2020).
In het onlangs gepubliceerde WHO-rapport «Nature Biodiversity and Health» is benadrukt
dat de natuur de basisvoorwaarden biedt voor de menselijke gezondheid. Ook uit het
in 2016 verschenen rapport «Urban green spaces and health – a review of evidence»
komt dit beeld naar voren. Uit ander internationaal onderzoek blijkt dat wonen aan
groen gerelateerd is aan bijvoorbeeld minder vroegtijdige sterfte, minder hart- en
vaatziekten, minder mentale gezondheidsproblemen, minder overgewicht en een verbetering
van cognitief functioneren bij kinderen. De bewijslast rond mentale gezondheid en
herstel van stress, concentratie en aandacht is het sterkst. Meer groen en water in
de stad dragen bij aan gezondheidwinst voor bewoners. Het is belangrijk dat we dat
op een slimme manier doen zonder nieuwe risico’s op bijvoorbeeld infectieziekten te
introduceren. De kennis is hiervoor aanwezig en delen we met bewoners.
Klimaat
De recente verschijnselen van een veranderend klimaat, met name hittegolven en stortbuien,
en de uitdagingen op het gebied van klimaatadaptatie die nog voor ons liggen, onderstrepen
ook het toenemend belang van stedelijke groen.
Groen speelt immers een belangrijke rol in het klimaatadaptief maken van de omgeving,
doordat het bijdraagt aan het verminderen van hittestress en wateroverlast en het
tegengaan van droogte, wat ook weer bijdraagt aan de gezondheid en het welzijn van
mensen.
Dit vraagt om een structureel andere manier van omgaan met groen in de gebouwde omgeving
dan tot nu toe het geval is. Het vraagt om actief beleid van de steden gericht op
het vergroenen en klimaatbestendig maken van de gebouwde omgeving. Opgaven die opgepakt
moeten worden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen; onder meer de huidige grote verstedelijkingsopgave
vormt daarbij zowel een duidelijke kans als een uitdaging. Dit geldt nog meer in de
veel omvangrijkere bestaande stedelijke bebouwing met deels erg stenige woon- en werkgebieden
zonder groen waar ruimte en financiën voor vergroening nog moeilijker te vinden zijn
dan bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Signalen van gemeenten en het knelpuntenonderzoek, laten zien dat een meer samenhangende
en systematischer aanpak nodig is. Een écht integrale aanpak vergt ten opzichte van
de huidige aanpak beleidsintensivering, goede governance, kennis en innovatie en financiële
middelen. Zie ook de oproep van diverse gemeenten. Dit gaat verder dan wat het huidige
kabinet nog kan aanpakken.
Ik zal dat hierna verder toelichten.
1.2. Oproep van gemeenten
Van de gemeente Haarlemmermeer, mede namens de gemeenten Utrecht, Dordrecht, Eindhoven,
Ede, Groningen, Zwolle, Leeuwarden en Almere heeft mijn departement en het Ministerie
van BZK onlangs een brief ontvangen waarin wordt gesignaleerd dat de stedelijke groenopgave
gekoppeld aan de verstedelijkingsopgave urgent is en financieel een probleem. Deze
gemeenten zien dat in verband met de enorme bouwopgave gebieden steeds meer verdichten
en de gezondheid, leefbaarheid en klimaatrobuustheid van de woonwijken steeds meer
onder druk komen te staan door steeds meer steen, asfalt en beton. De gemeenten onderstrepen
dan ook dat de balans tussen woningbouwopgave en behoud van natuur en open ruimte
centraal moet staan en verwijzen daarbij naar de NOVI en het programma Gezonde Groene
Leefomgeving (PGGL). De financiële middelen van gemeenten zijn daarvoor niet voldoende.
Zij doen daarom een beroep op middelen van het Rijk en roepen op om de kwaliteitsverbetering
van het groen gezamenlijk op te pakken, te bouwen aan en te investeren in groenblauwe
structuren.
Ook de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam (G4) doen een oproep aan
beide departementen om stedelijk groen als elementair onderdeel van de toekomst van
Nederland op de Rijksagenda te zetten. Daartoe doen zij vier voorstellen:
1. De groenopgave van stedelijke regio’s als nationaal belang meenemen in de uitvoering
van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de gebiedsgerichte samenwerkingsprogramma’s;
2. Voor de financiering van de verstedelijkingsopgave ook nationaal budgetten reserveren
voor de groenopgave in en rond steden. De steden zien hiervoor mogelijkheden om met
het Rijk innovatieve constructies te onderzoeken. Bijvoorbeeld een groenfonds of extra
middelen voor groen bij grote infrastructuurprojecten;
3. Huidige en nieuwe Rijksprogramma’s slimmer koppelen aan de groenopgave in en rond
de stad. Met name voor natuurherstel, klimaat, bodemdaling en stikstof vinden zij
dat het nieuwe kabinet meer geld beschikbaar moet stellen. Door deze te koppelen aan
de stedelijke groenopgave kan winst worden behaald, bijvoorbeeld door natuuraankopen
nabij steden te prioriteren;
4. Aandacht voor de grote beheeropgave in stedelijke groengebieden waar lokale overheden
zich voor gesteld zien. De verantwoordelijkheid voor beheer ligt primair bij de gemeenten
maar de keuze voor binnenstedelijk verdichten op rijksniveau werkt door op de druk
op het groen in de grote steden, en vraagt dus om een passend antwoord in bijvoorbeeld
financieringsmogelijkheden.
2. Knelpuntenrapport
Uit het onlangs verschenen knelpuntenrapport Natuurinclusief bouwen blijkt dat, ondanks
allerlei goede voorbeelden, natuurinclusief bouwen en het meer natuurinclusief maken
van het bestaand stedelijk gebied in veel gevallen onvoldoende uit de verf komt; zowel
bij bouwen, bij renoveren en isoleren, als bij inrichten en beheer van de openbare
ruimte. Aanleiding voor dit onderzoek is de brief van 18 november 2019 van de oprichters
NL Greenlabel, wetenschappers, een aantal partijen uit de bouwsector en een brede
vertegenwoordiging van maatschappelijke organisaties, waarin wordt opgeroepen om natuurinclusief
bouwen tot norm te maken door het te verankeren in regelgeving en beleid8. Dit knelpuntenonderzoek heeft tot doel de knelpunten in beeld te brengen waar overheden
en bouwers tegenaan lopen als het gaat om natuurinclusief bouwen. Natuurinclusief
bouwen wordt in het rapport gedefinieerd als «rekening houden met de natuur in de
bouwprojecten en gebiedsontwikkeling: in de verkenning, initiatieffase, ontwerp, inrichting
en beheerfase».
Achterliggende oorzaak van het feit dat natuurinclusief bouwen nog niet echt geïntegreerd
is in de samenleving, is dat natuurinclusief bouwen in het stedelijk gebied nog te
vrijblijvend is en niet altijd wordt meegewogen bij (ruimtelijke) ontwikkelingen.
Natuurinclusief bouwen staat onvoldoende stevig bij betrokken actoren op de agenda.
Duidelijke informatie (kennis, bewustzijn), regie en een visie ontbreken in veel gevallen.
Er wordt te weinig of niet proactief aan gewerkt. Gevolg is dat natuur op een (te)
laat moment in processen (alsnog) aan de orde gesteld wordt, waardoor inpassen moeilijker
en/of kostbaarder wordt en als één van de vele gewenste maar niet verplichte duurzaamheidseisen
tussen de wielen komt. Verder lopen bouwers en ontwikkelaars tegen veel verschillen
aan bij gemeenten wat leidt tot veel overleg en verschillen in eisen, wat standaardisatie
in het bouwproces in de weg staat. Ook wordt natuurinclusief offreren nog niet altijd
beloond omdat kosten vaak het dominante selectiecriterium zijn en natuurinclusiviteit
lang niet altijd in het programma van eisen is opgenomen.
De opstellers van het rapport geven aan dat de complexiteit van het onderwerp, van
het stakeholderveld én de aard van de geconstateerde knelpunten duidelijk maken dat
er geen gemakkelijke of enkelvoudige oplossingen zijn om natuurinclusief bouwen tot
het «nieuwe normaal» te maken. Ze geven daarbij ook aan dat het wel duidelijker en
eenvoudiger gemaakt kan worden voor betrokken overheden en bouwers. Daarvoor schetst
het rapport vijf samenhangende hoofdoplossingsrichtingen: 1. het versterken van de
kennisbasis over de toestand en effecten van maatregelen, 2. het aanscherpen van nationaal
beleid en wetgeving, 3. inzet van decentrale regelgeving, 4. ondersteuning van de
uitvoeringspraktijk en 5. het stimuleren van innovatie en repliceerbare productie.
Natuurlijk hoeven we niet bij nul te beginnen, want zoals het knelpuntenrapport ook
al zegt, zijn er veel goede voorbeelden van programma’s en projecten in het land te
noemen en wordt ook op Rijksniveau gewerkt aan programma’s zoals het Programma Natuur,
Programma DuurzaamDoor, Programma Gezonde Groene Leefomgeving, Deltaplan Klimaatadaptatie,
en met een gebiedsgerichte aanpak krijgt de integrale aanpak ook al vorm. Maar waar
tot nu toe werd gewerkt aan het steunen van initiatieven voor natuurinclusief bouwen,
laat het knelpuntenonderzoek zien dat een bredere systeemaanpak nodig is.
2.1. Integrale aanpak
In mijn brief van 10 juli 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 131) over de hoofdlijnen van het gezamenlijk Programma Natuur, heb ik aangekondigd dat
er een integraal ontwerp nodig is waarbij een brede benadering van natuur wordt gehanteerd.
De Agenda Natuurinclusief (Spoor 2 van het Programma Natuur) beoogt de samenhang en
integratie te vinden met andere beleidsvelden, wat moet leiden tot een meer natuurinclusieve
samenleving. Bij mijn brief van 23 april 2021 (Kamerstuk 33 576 en 35 334, nr. 244) heb ik uw Kamer het door de bij het programma Natuur betrokken partijen opgestelde
handvest «Nederland Natuurinclusief» toegezonden. Dit handvest is een oproep aan het
volgende kabinet om werk te maken van een Agenda Natuurinclusief, waarin natuur verbonden
wordt met andere maatschappelijke domeinen. Deze oproep wordt in het handvest ondersteund
door partijen uit onder meer de bouwsector, de financiële sector en het bedrijfsleven.
Juist vanwege het versterkende effect van groen op andere beleidsopgaven biedt een
meer integrale aanpak waartoe de Omgevingswet aanzet, meerwaarde. In een integrale
afweging van stedelijke ontwikkelingen worden de belangen die worden gediend met stedelijk
groen meteen in het begin goed meegenomen en in samenhang bezien. Goed ontworpen groene
elementen kunnen gelijktijdig bijdragen aan meerdere beleidsdoelen9 en ook nog bijdragen aan de private vastgoedwaarde.
Op verzoek van uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg over het Klimaatakkoord op 22 april
2021 ga ik in dit kader in op de mogelijkheid van energiepositief en natuurinclusief
wonen (Kamerstuk 32 813, nr. 688). De inzet van groene elementen kunnen positief bijdragen aan de energietransitie.
Zonnepanelen op een groen dak hebben bijvoorbeeld een hoger rendement. Door schaduw
kunnen bomen plaatselijk verkoeling geven aan gebouwen, waardoor de koelbehoefte afneemt.
Samen met mijn collega’s van BZK en I&W ondersteun ik het platform Klimaatadaptief
bouwen met de natuur (KAN), waarbij kennis wordt ontwikkeld en gedeeld over het integreren
van groen met klimaatadaptieve maatregelen en duurzaamheidsambities bij nieuwe ontwikkelingen.
Het integraal invulling geven aan de beleidsdoelen, in plaats van deze separaat uitwerken,
kan ook het vertragende kostenverhogende effect van gestapelde duurzaamheidsambities
verminderen, wat als knelpunt wordt ervaren op gemeentelijk niveau. Naast slim multifunctioneel
groen zijn ook functiecombinaties met andere vormen van ruimtegebruik nodig. Ruimte
is schaars, zeker in bestaand stedelijk gebied, en meervoudig ruimtegebruik, bijvoorbeeld
in de vorm van een park op een winkelcentrum10 kan dan een oplossing bieden. Groene structuren verbinden stad en ommeland, maken
lopen en fietsen aantrekkelijk en halen de natuur de stad in en kunnen een functie
vervullen in klimaatadaptatie.
Naast een integrale afweging en een afstemming van de planvorming op verschillende
schaalniveaus, vergt een duurzame vergroening van de steden verder een goede afstemming
tussen ontwikkeling en beheer om zeker te stellen dat groenelementen ook op termijn
in stand gehouden kunnen worden en dat het beheer gefinancierd kan worden. Instrumenten
als een stedelijk groenfonds kunnen mogelijk bijdragen aan de vergroening van een
zich dynamisch ontwikkelende stad.
In de NOVI is opgenomen dat het Rijk in samenwerking met de gemeenten de instrumenten
ontwikkelt voor een samenhangende aanpak van het groen in en om de stad (en afspraken
maakt over de toepassing daarvan).
Zo onderzoek ik met mijn collega’s van BZK en IenW de mogelijkheid van het stellen
van normen in het kader van de uitvoering van door uw Kamerleden ingediende moties.
Ik kom hierop terug in paragraaf 3.2.2.
Daarnaast werkt mijn collega van VWS samen met mij aan het Programma Gezonde Groene
Leefomgeving uit, dat inzet op ontwikkeling en beschikbaar maken van kennis en kennisinfrastructuur
om een gezonde groene leefomgeving te kunnen realiseren (Kamerstuk 32 793, nr. 549).
Ook heb ik een behoefteonderzoek gedaan bij een aantal gemeenten om te kijken wat
gemeenten nodig hebben bij het vergroenen van de bebouwde omgeving. Daaruit blijkt
dat er draagvlak is voor een leernetwerk of platform, waarin kennis en best practices
kunnen worden gedeeld over vergroening en de aanpak van de opgaven rond klimaat, woningbouw,
energietransitie en gezondheid en welzijn. Overigens is er al veel kennis over natuurinclusief
bouwen en is het de uitdaging die goed te ontsluiten. Samen met mijn andere collega’s
van VWS, BZK en I&W ga ik bekijken hoe verbindingen zijn te maken met andere kennisinfrastructuren
op dit gebied, zodat op de meest efficiënte en toegankelijke manier kennis ontsloten
kan worden. Met gemeenten ga ik in gesprek of handreikingen, zoals het knelpuntenrapport
voorstelt, helpen bij een natuurinclusieve en integrale aanpak. Zoals bijvoorbeeld
een handreiking voor aanbestedingen en handreikingen over de toepassing van de Wet
natuurbescherming in relatie tot soortenbescherming en natuurinclusief bouwen. Een
toelichting over de regels in de Omgevingswet, waar de natuurregels straks (bij inwerkingtreding
van de Omgevingswet) ook zijn opgenomen, is te vinden op de website van de Omgevingswet
(www.iplo.nl). Daar zijn ook webinars te vinden over soortmanagementplannen en uitleg over de
natuurregels onder de Omgevingswet.
In het kader van die integrale aanpak kijk ik samen met mijn collega’s naar de oplossingen
uit het knelpuntenrapport om te bezien welke van deze oplossingen of varianten op
deze oplossingsrichtingen zullen worden gevolgd. Voor een deel van de oplossingsrichtingen
is dit al meer duidelijk en ben ik met mijn collega’s van VWS, BZK en I&W al aan de
slag. Ik verwijs u kortheidshalve naar mijn brieven van 17 juni 2020 (Kamerstuk 30 196, nr. 728) en 28 mei 2021.
3. Oplossingen
De oplossingen uit het knelpuntenrapport staan niet op zichzelf en deze zullen in
samenhang worden bezien en uitgewerkt. Ze zijn enerzijds verbonden aan de inzet op
een integrale aanpak, gericht op meer en effectievere groen in de gebouwde omgeving
en anderzijds meer specifiek op versterking van het stedelijk natuurbeheer. Daarbij
moeten ze in te passen zijn in zowel het stedelijk beheer als ook de verdere stedelijke
ontwikkeling. Hieronder ga ik in op een aantal aanbevelingen uit het rapport.
3.1. Aanbevelingen uit het knelpuntenrapport natuurinclusief bouwen.
3.1.1. Versterken kennisbasis
Eén van de aanbevelingen uit het knelpuntenrapport is de versterking van de kennisbasis.
Om de aanpak van de biodiverstiteitsopgave in samenhang met de andere opgaven te kunnen
realiseren is kennis nodig. Die kennis wil ik op onderstaande wijze organiseren.
- Basiskwaliteit natuur
Een goede basiskwaliteit van de natuur gaat ervan uit dat als de condities voor algemene,
(nog) niet bedreigde soorten verbeteren, daarmee ook een positief resultaat behaald
wordt voor bedreigde soorten (Kamerstuk 26 407, nr. 136). Ik heb een consortium van Naturalis, Radboud Universiteit, Wageningen University
& Research en de Vogelbescherming advies gevraagd over de basiskwaliteit natuur. Zij
definiëren dat als «De set van condities die nodig is om algemene soorten algemeen
te laten zijn, blijven of worden. Het is de minimale kwaliteit van het leefgebied
van soorten (het «landschap») die nodig is.» Het gaat om milieucondities (zoals hydrologie
en nutriëntenbalans), de inrichting, het beheer en gebruik van het landschap. Voor
ieder landschap of gebied dienen de condities bepaald te worden die nodig zijn om
de voor dat gebied karakteristieke gewone planten en dieren te stimuleren. Deze condities
zouden in de toekomst gebruikt kunnen worden bij het formuleren van plannen voor het
inrichten van de leefomgeving zoals de nationale, provinciale en gemeentelijke Omgevingsvisies
(NOVI, POVI en GOVI). Het rapport «Op weg naar Basiskwaliteit Natuur» voeg ik bij
als bijlage11.
In het rapport wordt advies gegeven voor het bereiken van de basiskwaliteit natuur
(BKN). Ook deze onderzoekers geven aan dat het bij BKN vaak gaat om «combinaties van
gebruik, inclusief oplossingen voor klimaatverandering, circulaire economie, natuurinclusieve
landbouw, woningbouw en energietransitie.» Ze geven aan dat een goede BKN, naast generieke
maatregelen (bijvoorbeeld tegengaan van vervuiling en verdroging), vraagt om een gebiedsgerichte
aanpak waarbij samenwerking centraal staat.
Ik ben bezig om uit te werken hoe we het concept BKN in de praktijk kunnen uitproberen
en ik wil graag een stedelijk gebied betrekken bij deze experimenten. Ik zie deze
BKN namelijk als randvoorwaardelijk uitgangspunt voor de aanpak van het stedelijk
natuurbeheer.
De informatie die beschikbaar komt uit het onderzoek naar de basiskwaliteit en condities
van de natuur in de stedelijke omgeving, is belangrijke input voor het uitvoeren van
de moties aangaande een binnenstedelijke groennorm (Kamerstuk 35 517, nr. 57) en de motie aangaande het aanpassen van het Bouwbesluit (Kamerstuk 33 570 XIV, nr. 27).
Mede ter uitvoering van de motie van het lid De Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1048), wordt ook verkend op welke wijze het concept BKN kan helpen bij het realiseren
van de natuurdoelen en of en zo ja op welke wijze, BKN kan worden benut voor het uitwerken
van «streefwaarden», zodat deze als omgevingswaarden leidend kunnen zijn in overwegingen
en alle onder de NOVI gerangschikte planfiguren, zoals de gewijzigde motie van het
lid Van Eijs c.s. verzoekt (Kamerstuk 34 682, nr. 72).
In het rapport van het consortium worden een aantal aanknopingspunten en ideeën als
basis voor een programma beschreven. Dat is voor mij reden te meer om te kiezen voor
een meer integrale aanpak van het stedelijk natuurbeheer, waarin ook de oplossingsrichtingen
van het knelpuntenrapport meegenomen worden.
- Soorten in beeld
Kennis van de soorten in stedelijk gebied is nodig om slachtoffers onder beschermde
soorten te voorkomen bij bijvoorbeeld bouwactiviteiten en na-isolatiewerkzaamheden
in het kader van de energietransitie. Deze kennis draagt ook bij aan het concept BKN.
Weten waar welke soorten zich bevinden en hoe te voorkomen dat er slachtoffers vallen,
kan bovendien vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming vereenvoudigen,
beroepsprocedures beperken en isolatiewerkzaamheden versnellen. Uit de door de onderzoekers
van het knelpuntenrapport gehouden interviews blijkt dat kennis over de aanwezigheid
van soorten, de effectiviteit van maatregelen en de mogelijkheden voor verankering
in beleid- en bouwproces onvoldoende is of ontbreekt bij gemeenten.
Het kabinet beziet de mogelijkheid om een landelijke kennisbasis op te stellen en
hoe de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) daaraan kan bijdragen. Het kabinet
is voorstander van het stimuleren van onderzoek door gemeenten, waarmee inzichtelijk
wordt gemaakt welke soorten zich bevinden in het stedelijk gebied. Daarmee zouden
bijvoorbeeld soortmanagementplannen kunnen worden opgesteld, op basis waarvan door
provincies gebiedsontheffingen kunnen worden verleend. Gemeenten en natuurorganisaties
hebben aangegeven lokale soortenmanagementplannen als een belangrijk instrument te
zien om de opgaven waarvoor we staan in goede samenhang met elkaar te realiseren.
Wanneer gemeenten en initiatiefnemers, waaronder particuliere woningeigenaren, op
een vastgesteld soortenmanagementplan kunnen terugvallen, scheelt dat onderzoekskosten
en tijd in het proces van vergunningverlening. Zoals aangegeven in de brief van 28 mei,
is met een dergelijk onderzoek een bedrag van circa € 16,5 miljoen gemoeid ter ondersteuning
van gemeenten. Deze middelen zijn niet beschikbaar.
Dat kennis van aanwezige soorten belangrijk is, blijkt ook uit jurisprudentie. Op
verzoek van uw Kamer ga ik in dit kader in op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak
van de Raad van State waarmee het goedkeuringsbesluit voor de gedragscode natuurinclusief
renoveren is vernietigd (ECLI:NL:RVS:2021:853/21 april 2021), omdat onder andere onvoldoende
informatie beschikbaar was om goed te kunnen beoordelen of de gedragscode voldoet
aan de eisen van de Wet natuurbescherming. De Afdeling biedt in haar uitspraak echter
aanknopingspunten voor het aanpassen van de gedragscode, waarmee wel aan de wettelijke
eisen wordt voldaan, zoals het vormgeven van de renovatie op een wijze dat geen overtreding
van de Wet natuurbescherming plaatsvindt of het werken met gedragscodes op kleinere
of meer regionale schaal.
Dat betekent dat geen gebruik meer kan worden gemaakt van de huidige landelijke vrijstelling
van de vergunningplicht gebaseerd op de gedragscode natuurinclusief renoveren. Voor
enkele isolatieprojecten zullen afzonderlijke ontheffingen op grond van de Wet natuurbescherming
moeten worden aangevraagd bij de bevoegde provincie(s). Voor toekomstige projecten
onderzoeken de initiatiefnemers of op regionaal niveau gebiedsontheffingen door de
provincie kunnen worden verleend of dat om goedkeuring van een nieuwe gedragscode
wordt gevraagd die in overeenstemming is met de uitspraak van de Afdeling.
Het goedkeuringsbesluit voor de gedragscode is onder meer vernietigd omdat er te weinig
informatie beschikbaar is over vleermuizen. Om die reden financier ik een meerjarig
onderzoek van de Zoogdiervereniging naar het verbeteren van de monitoring van in Nederland
voorkomende vleermuissoorten en het verbeteren van de effectiviteit van maatregelen
in relatie tot de energietransitie in de bebouwde omgeving. Tevens ben ik voornemens
de opzet van een cursus te financieren om de deskundigheid over vleermuizen onder
gebruikers van en betrokkenen bij gedragscodes en ontheffingen te verbeteren. Aan
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) heb ik opdracht gegeven voor onderzoek
naar de staat van instandhouding van diverse soorten (waaronder gierzwaluw en huismus)
en de effectiviteit van maatregelen om deze soorten te beschermen.
- Monitoring
Ik zal bekijken of de bestaande monitoringssystemen aansluiten bij de ambities en
wat eventueel verder nodig is in dat kader. Om alle informatie over soorten centraal
en digitaal te kunnen ontsluiten kan gebruik worden gemaakt van de Nationale Databank
Flora en Fauna (NDFF), waarover ik u in mijn brief van 28 mei 2021 heb geïnformeerd.
Op die manier wordt soorteninformatie voor iedereen toegankelijk en in de toekomst
gratis raadpleegbaar.
In het kader van de monitoring van de NOVI onderzoek ik samen met mijn collega’s van
VWS, BZK en I&W welke indicatoren hierin opgenomen kunnen worden voor het monitoren
van de natuurdoelstellingen en de andere stedelijke opgaven. Daarvoor ben ik in gesprek
met het Planbureau voor de Leefomgeving, dat de NOVI-monitor voor BZK opstelt en de
indicatoren bepaalt.
Met een dergelijk monitoringssysteem wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie
van het lid Weverling (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 24) die de regering verzoekt te komen met een jaarlijkse monitor Groen in de Stad, waarin
wordt meegenomen welke stappen er genomen zijn om knelpunten te verhelpen, welke doelstellingen
gesteld worden en in hoeverre deze bereikt zijn, om stedelijke vergroening verder
te stimuleren.
- Onderzoek vergroening bedrijventerreinen
Ik doe verder onderzoek naar het vergroenen van bedrijventerreinen, ter uitvoering
van de motie van het lid Bromet (Kamerstuk 33 576, nr. 229), die verzoekt om een onderzoek uit te laten voeren waarbij de kansen voor het versterken
van biodiversiteit, klimaatadaptatie en gezondheid op bedrijventerreinen in kaart
worden gebracht. Daarmee sluit de motie aan op de opgaven voor groen in de stad en
op de initiatiefnota Groen in de stad. Het rapport wordt naar verwachting binnenkort
opgeleverd.
- Stimuleren van innovatie en repliceerbare productie
Het standaardiseren van concepten, maatregelen en producten kan ervoor zorgen dat
natuurinclusiviteit eenvoudiger haalbaar wordt. Het kabinet wil graag de kennisontwikkeling
hierover ondersteunen. Mijn collega van BZK verkent of bestaande R&D en innovatieregelingen
benut kunnen worden voor ontwikkeling van natuurinclusieve concepten en biobased materiaalgebruik.
Ik heb inmiddels een eerste verkenning uit laten voeren naar bestaande standaarden
voor biodiversiteit in de gebouwde omgeving en de behoefte aan standaarden bij partijen
in de sector. Overleg Standaarden Klimaat Adaptatie (OSKA) gaat verder onderzoek doen
naar waar behoefte aan stroomlijning tussen verschillende standaarden gewenst is in
de uitvoeringspraktijk.
3.1.2. Nationale en decentrale regelgeving
In het knelpuntenrapport wordt, ook aangedragen om normen te introduceren. Ter uitvoering
van de motie Terpstra en de motie Bromet/Martels onderzoek ik dit samen met mijn collega
van BZK.
- Landelijke groennorm
In de motie Terpstra (Kamerstuk 35 517, nr. 57) vraagt uw Kamer om te onderzoeken hoe een landelijke groennorm kan bijdragen aan
voldoende groenvoorziening en leefbaarheid binnen steden, dorpen en kernen. En in
de Initiatiefnota van GroenLinks en CDA verzoeken de indieners het kabinet te streven
naar een afstandsnorm van 350m van bebouwing tot groen. Met mijn collega’s van BZK
en I&W ben ik van mening dat meer eenduidige criteria voor de hoeveelheid en bereikbaarheid
van stedelijk groen een bijdrage kunnen leveren aan een goede besluitvorming over
ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij moet wel bedacht worden dat maatwerk cruciaal
is om daadwerkelijk bij te dragen aan de kwaliteit van de besluitvorming. Zowel de
mogelijkheden voor het realiseren van groen als ook de behoefte aan binnenstedelijk
groen verschillen in de steden in de verschillende delen van het land en ook binnen
één stad zijn grote verschillen tussen binnenstad en buitenwijk. Daarnaast moet ook
altijd een integrale afweging (kunnen) worden gemaakt met andere beleidsdoelen. Het
is van belang dat gemeenten actief zijn en de mogelijkheden tot vergroening die er
zijn, ook benutten. Meerdere gemeenten hanteren al groennormen, afstemming op nationaal
niveau kan wellicht de kracht en de doorwerking van deze criteria vergroten. De Minister
van BZK en ik zullen in samenwerking met IenW, VWS, gemeenten en provincies de meerwaarde
en mogelijkheden tot het formuleren van een groennorm of andere criteria voor de hoeveelheid
groen nader onderzoeken.
- Besluit Bouwwerken Leefomgeving (BBL)
Naast criteria voor de inrichting van gebieden kunnen ook op gebouwniveau voorzieningen
nodig zijn voor het vergroenen van de wijk of een natuurinclusieve ontwikkeling, bijvoorbeeld
door het aanbrengen van nestkastjes of een groen dak. In de motie van de leden Bromet
en Von Martels (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 27) en de initiatiefnota van de leden Bromet en Von Martels wordt het kabinet verzocht
om te onderzoeken of natuurinclusief bouwen kan worden opgenomen in het Bouwbesluit.
Het Bouwbesluit en de opvolger daarvan onder de Omgevingswet (BBL) bieden nu geen
mogelijkheid om eisen op dit gebied te stellen aan gebouwen. De Minister van BZK zal
in overleg met onder meer de gemeenten bezien of aanvullende regelgeving nodig is
en zo ja, op welke wijze een dergelijke mogelijkheid kan worden gecreëerd. Daarbij
zal ook worden bezien hoe met dergelijke eventuele nieuwe verplichtingen moet worden
omgegaan in relatie tot de voortgang en betaalbaarheid van de woningbouw en verduurzamingsopgave
(na-isolatie). Een besluit waarmee gemeenten regels kunnen stellen voor het duurzaam
gebruik van daken van industriegebouwen, waaronder groendaken, is reeds in voorbereiding
(Kamerstuk 32 813, nr. 29) en wordt naar verwachting in september aangeboden aan uw Kamer.
Wat er verder nodig is en wat normeringen betekenen voor beleid en uitvoering en de
kosten voor bijvoorbeeld beheer is ook nog een punt van aandacht.
4. Conclusie
De initiatiefnota van GroenLinks en CDA, de oproep van gemeenten, het rapport over
de Basiskwaliteit Natuur en het knelpuntenrapport bevestigen nogmaals dat de biodiversiteitsopgave
en de grote uitdaging die er ligt om alle maatschappelijke opgaven, zoals klimaat,
woningbouwopgave, gezondheid en welzijn in stedelijk gebied op een natuurinclusieve
manier op te pakken en bieden daarvoor ook handvatten. Het gaat zowel om uitdagingen
op het gebied van bouw, inrichting en beheer. Maar we zitten niet stil. Er wordt door
alle bestuurslagen aan deze uitdagingen gewerkt.
We moeten echter verdergaande stappen zetten met elkaar. Die stappen vergen beleidsintensiveringen
op alle niveaus. Welke maatregelen precies nodig zijn en ook effectief zijn, gaan
we met elkaar, de koepels IPO, VNG, UvW, de decentrale overheden en andere stakeholders
verkennen. Daarvoor is in elk geval meer kennis en innovatie nodig over de integrale
aanpak in het stedelijk gebied.
Dat verdiepende gesprek voor het zetten van die stappen en de governance voor de integrale
aanpak wil ik graag aangaan aan de hand van de Agenda Natuurinclusief, die beoogt
de samenhang en integratie te vinden met andere inspanningen en maatschappelijke domeinen,
wat moet leiden tot een meer natuurinclusieve samenleving (Kamerstuk 33 576, nr. 244).
Het nieuwe kabinet kan echter zonder extra financiële middelen «slechts» voortzetten
wat nu al wordt aangepakt. Ik refereer nogmaals aan de oproep van een aantal gemeenten.
Voor het écht kunnen oppakken van alle opgaven zijn financiële middelen nodig voor
beleidsintensiveringen, het organiseren van een heldere governancestructuur en het
ontwikkelen van kennis en innovatie, zowel voor bouw, inrichting en beheer.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit