Brief regering : Fiche: Verordening Carbon Border Adjustment Mechanism
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3197
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 september 2021
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij de 14 fiches inzake het Fit-for-55
pakket die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen
(BNC).
De brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, getiteld «Beoordeling
van Fit-for-55 pakket van de Europese Commissie» die u separaat toegaat, is tevens
onderdeel van de kabinetsreactie en betreft de reactie op de overkoepelende Commissiemededeling
alsook de overkoepelende uitgangspunten voor de Nederlandse inzet in de komende onderhandelingen
in de Raad.
Ondergenoemde 14 fiches zijn bijgesloten:
Fiche: Herziening Richtlijn Hernieuwbare Energie (Kamerstuk 22 112, nr. 3185)
Fiche: Herschikking Richtlijn energie-efficiëntie (Kamerstuk 22 112, nr. 3186)
Fiche: Herziening Richtlijn energiebelastingen (Kamerstuk 22 112, nr. 3187)
Fiche: Verordening bijmengverplichting van duurzame luchtvaartbrandstoffen (Kamerstuk
22 112, nr. 3188)
Fiche: Verordening stimuleren hernieuwbare en koolstofarme brandstoffen in de zeevaart
(Kamerstuk 22 112, nr. 3189)
Fiche: Verordening uitrol infrastructuur alternatieve brandstoffen (Kamerstuk 22 112, nr. 3190)
Fiche: Verordening aanscherping CO2-normen nieuwe personen- en bestelauto’s in 2030 en 2035 (Kamerstuk 22 112, nr. 3191)
Fiche: Herziening richtlijn EU ETS voor luchtvaart en implementatie CORSIA (Kamerstuk
22 112, nr. 3192)
Fiche: Herziening EU ETS, herziening MSR (Kamerstuk 22 112, nr. 3193)
Fiche: ESR Verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3194)
Fiche: Voorstel tot aanpassing LULUCF-verordening (Kamerstuk 22 112, nr. 3195)
Fiche: Mededeling EU-Bossenstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3196)
Fiche: Verordening Carbon Border Adjustment Mechanism
Fiche: Verordening Social Climate Fund (SCF) (Kamerstuk 22 112, nr. 3198)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Th.J.A.M. de Bruijn
Fiche: Verordening Carbon Border Adjustment Mechanism
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling
van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (Carbon Border Adjustment Mechanism; CBAM)
b) Datum ontvangst Commissiedocument
juli 2021
c) Nr. Commissiedocument
COM (2021) 564
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX%3A52021PC0564
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2021) 643 SWD (2021) 644 SWD (2021) 647
f) Behandelingstraject Raad
Economische en Financiële Raad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Financiën
h) Rechtsbasis
Art. 192 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Dit voorstel maakt onderdeel uit van het Fit-for-55-pakket1. Het Fit-for-55-pakket geeft invulling aan het juridisch bindende Europese broeikasgasreductiedoel
van ten minste netto 55% in 2030 t.o.v. 1990, zoals vastgelegd in de Europese Klimaatwet2. Deze EU-klimaatdoelen zijn vooralsnog ambitieuzer dan klimaatdoelen in het grootste
deel van de rest van de wereld. Omzetting van die relatief hoge ambities in beleid
brengt het risico van koolstoflekkage vanuit de EU met zich mee. Dat houdt in dat,
als gevolg van verschillen in CO2-kosten, productie van energie-intensieve producten en de daarbij horende emissies
worden verplaatst van de EU naar landen buiten de EU waar minder ambitieus klimaatbeleid
geldt. Dit beperkt de daling van wereldwijde emissies door Europese inspanningen en
kan in sommige gevallen zelfs leiden tot een stijging van mondiale emissies3. Koolstoflekkage ondermijnt daarmee de doeltreffendheid van het EU-klimaatbeleid.
Het Commissievoorstel voor een CBAM, vormgegeven als een koolstofheffing aan de Europese
buitengrens, heeft als doel dit te voorkomen. Daarnaast is het voorstel erop gericht
bedrijven en landen buiten de EU te stimuleren ambitieuzer klimaatbeleid te ontwikkelen.
Op dit moment wordt het risico op koolstoflekkage (vooral4) gemitigeerd via het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) door bedrijven die gevoelig
zijn voor koolstoflekkage een deel van hun benodigde emissierechten op basis van CO2-benchmarks gratis te verstrekken. Het is de bedoeling van de Commissie dat de CBAM
deze gratis allocatie gaat vervangen als instrument om koolstoflekkage te voorkomen.
Deze vervanging acht de Commissie wenselijk omdat gratis allocatie bij EU-producenten
leidt tot een zwakker prijssignaal en daarmee een zwakkere prikkel vormt om te investeren
in CO2-reductie. Bovendien zal, als gevolg van het dalende plafond van het EU ETS en de
daaruit voortvloeiende beperktere beschikbaarheid van gratis rechten, gratis allocatie
op termijn steeds minder effectief worden als instrument om koolstoflekkage te voorkomen.
In het herzieningsvoorstel van de EU ETS-richtlijn5 stelt de Commissie voor om EU-bedrijven in CBAM-sectoren vanaf 2026 geleidelijk verminderd
aanspraak te laten maken op gratis emissierechten, teruglopend tot nul in 2035. De
aanvullende veilingopbrengsten die dat genereert gaan volgens hetzelfde voorstel naar
het te vergroten en verbreden Innovatiefonds.6 Daarbij stelt de Commissie dat er speciale aandacht uit zal gaan naar CBAM-sectoren.
De CBAM beperkt zich in het Commissievoorstel in eerste instantie tot een aantal sectoren
omwille van voorzichtigheid en uitvoerbaarheid, aldus de Commissie. Het betreft de
sectoren staal/ijzer, cement, kunstmest, aluminium en elektriciteit. In grote lijnen
is de Commissie tot deze selectie gekomen op basis van de hoeveelheid absolute emissies,
het risico op koolstoflekkage per sector en de wens om te beginnen met sectoren die
met relatief beperkte complexiteit en administratieve lasten onder een CBAM gebracht
kunnen worden.
De Commissie stelt voor in 2023 te beginnen met een overgangsfase en in 2026 daadwerkelijk
de CBAM in werking te laten treden. De werking van de CBAM is dan als volgt: importeurs
van goederen van buiten de EU, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen of Zwitserland7 die onder de reikwijdte van de CBAM vallen, moeten zich registreren in het CBAM-register
van de door lidstaten aan te wijzen nationale CBAM-autoriteiten. Na registratie kunnen
importeurs bij de nationale CBAM-autoriteiten CBAM-certificaten aankopen. De prijs
van de certificaten wordt berekend op basis van de wekelijkse gemiddelde veilingprijs
van ETS-rechten. De importeur moet jaarlijks op uiterlijk 31 mei bij de nationale
autoriteiten rapporteren over de hoeveelheid goederen die in het voorafgaande kalenderjaar
geïmporteerd zijn en de zogenoemde «embedded emissies»8 die daarbij horen. Voor alle goederen, behalve elektriciteit, geldt daarbij dat in
principe de daadwerkelijke emissies opgegeven dienen te worden. Als die niet berekend
kunnen worden, wordt per product een standaardwaarde voor emissies gebruikt. Voor
elektriciteit geldt juist dat in principe wordt uitgegaan van een standaardwaarde;
afwijking daarvan is mogelijk als bewezen kan worden dat er minder werd uitgestoten
dan de emissies volgend uit de standaardwaarde.
Tegelijkertijd met de rapportage levert de importeur het aantal CBAM-certificaten
in, dat overeenkomt met de embedded emissies van de geïmporteerde goederen. Daarbij
geldt een tweetal kortingen op de in te leveren hoeveelheid CBAM-certificaten. Zo
lang in het kader van het EU ETS nog gratis emissierechten worden verstrekt aan Europese
producenten, wordt de hoeveelheid gratis rechten die verstrekt zou zijn voor diezelfde
productie in de EU afgetrokken van de in te leveren CBAM-certificaten. Hierdoor genieten
EU-producenten geen dubbele koolstoflekkagebescherming. Indien importeurs daarnaast
kunnen aantonen dat in het productieland al een CO2-prijs is betaald, dan kan het overeenkomstige bedrag worden afgetrokken van de CBAM-heffing.
Dit voorkomt dat bedrijven twee keer over dezelfde uitstoot betalen.
In de aanloop naar de volledige werking in 2026, zal vanaf 2023 een overgangsfase
gaan gelden voor de bovengenoemde CBAM-sectoren. Importeurs van goederen vallend onder
de CBAM hebben in die periode alleen een rapportageverplichting. Deze houdt in dat
importeurs elk kwartaal aan de nationale autoriteit moeten rapporteren over de hoeveelheid
CBAM-goederen die zij hebben geïmporteerd en de daarbij horende embedded emissies.
Deze overgangsfase heeft volgens de Commissie als doel om een vlotte uitrol alsook
dialoog en samenwerking met derde landen te vergemakkelijken.
De Commissie probeert met deze overgangsfase ook te zorgen voor een zorgvuldige en
voorspelbare overgang voor zowel bedrijven als overheden in en buiten de EU. De CBAM
is tijdens de overgangsperiode van toepassing op directe emissies9. Tegen het einde van de overgangsperiode zal de Commissie evalueren hoe de CBAM werkt
en zal zij komen met een beoordeling van de mogelijkheden om de reikwijdte van de
CBAM uit te breiden naar meer sectoren en naar andere typen emissies, zoals indirecte
emissies10.
De Commissie stelt tot slot voor om technische assistentie te bieden aan ontwikkelingslanden
ter voorkoming van een onevenredige last op deze landen en bedrijven uit deze landen
als gevolg van invoering van de CBAM.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft een zestal opties onderzocht voor de vormgeving van een CBAM voor
producten anders dan elektriciteit (zie alinea hieronder). De opties betreffen ten
eerste een CBAM als importheffing op basis van de CO2-inhoud van geïmporteerde producten en ten tweede een CBAM als accijns op CO2-intensieve materialen. De resterende vier varianten gaan uit van het opzetten van
een systeem waarbij, naar analogie van het EU ETS, importeurs certificaten moeten
inleveren wanneer zij CO2-intensieve producten importeren. De prijs van deze CBAM-certificaten is gekoppeld
aan de ETS-prijs. De impact assessment wijst de certificaatoptie met geleidelijke
uitfasering van gratis emissierechten aan als voorkeursvariant. De Commissie onderbouwt
deze voorkeur met modeldoorrekeningen. Daaruit blijkt onder andere dat de voorkeursoptie
leidt tot de minste koolstoflekkage. Qua economische impact scoren alle varianten
vergelijkbaar met elkaar en beter dan de situatie waarin de EU beleid in lijn brengt
met de aangescherpte EU-klimaatdoelstelling, maar zonder invoering van een CBAM. De
werkgelegenheidseffecten en herverdelingseffecten van alle opties zijn beperkt.
Voor elektriciteitsimport is een aparte impact assessment gedaan. Deze keuze is gemaakt
omdat elektriciteitsproductie om een aantal redenen anders is dan productie in andere
sectoren. Eén ervan is dat elektriciteitsproducenten geen gratis ETS-rechten ontvangen.
Om die reden is er nog geen referentie aanwezig om een standaardwaarde voor emissies
op te baseren in het kader van de CBAM. Uit de impact assessment komt naar voren dat
voor elektriciteitsimport het best een landspecifieke standaardwaarde gekozen kan
worden die de gemiddelde CO2-emissiefactor van elektriciteitsproductie reflecteert van het derde land waaruit
de elektriciteit wordt geïmporteerd. Voordeel daarvan is ook dat het een prikkel creëert
voor landen om te investeren in een schonere elektriciteitsmix.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Nederland is positief over het versterken van EU-breed klimaatbeleid bij de invulling
van het 55%-doel, omdat dit nodig is voor het tegengaan van klimaatverandering. Bovendien
helpt het de aanvullende nationale opgave te realiseren en draagt het bij aan de transitie
naar klimaatneutraliteit in de EU en in Nederland.
Het kabinet is zich bewust van de risico’s op koolstoflekkage die kunnen ontstaan
wanneer binnen- en buitenlandse ambities en bijbehorend beleid te veel uiteen gaan
lopen. In het licht van het koolstoflekkagerisico is in het nationale Klimaatakkoord11 voor de industrie niet alleen voor een beleidsaanpak gekozen die maximaal aanzet
tot het behalen van het reductiedoel, maar ook een die bijdraagt aan een zo gelijk
mogelijk speelveld. Het kabinet meent dat deze tweeledige aanpak een effectieve bijdrage
levert aan het reduceren van de mondiale broeikasgasuitstoot en een leidend principe
zou moeten zijn voor aanscherpingen van het EU-klimaatbeleid.
In de kabinetsappreciatie van de Green Deal mededeling, waarin de Commissie aankondigde
te komen met een voorstel voor een CBAM, stelde het kabinet gezien het belang van
een mondiaal gelijk speelveld positief nieuwsgierig te staan tegenover een CBAM.12 Het kabinet gaf daarbij tevens aan voorstander te zijn van een stapsgewijze aanpak,
waarbij grondig onderzoek naar WTO-conformiteit, administratieve lasten en uitvoerbaarheid
van belang is, evenals de inachtneming van de geopolitieke context.13
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is positief over het voorstel een CBAM in te voeren, en onderschrijft
de doelstelling van de Commissie: koolstoflekkage voorkomen en aanzetten tot klimaatactie
in derde landen, door zowel overheden als bedrijven. Het kabinet is het met de Commissie
eens dat een vorm van beprijzen aan de buitengrens van de EU, zeker op termijn, kan
leiden tot een effectievere manier om koolstoflekkage te voorkomen dan het huidige
stelsel met gratis allocatie van ETS-rechten. Het kabinet tekent aan dat het bij een
aantal van de aspecten van het Commissievoorstel aandachtspunten ziet. De uiteindelijke
keuzes die daaromtrent worden gemaakt, bepalen mede de effectiviteit van het instrument.
Het kabinet vindt het positief dat de CBAM in de ogen van de Commissie dient als klimaatmaatregel.
De impact assessment maakt daarbij aannemelijk dat de maatregel daarin ook effectief
is: gecombineerd met het voorstel tot aanpassing van het ETS, leidt het CBAM-voorstel
volgens de berekeningen van de Commissie tot een daling van Europese én niet-Europese
emissies in de betreffende sectoren. Daarin scoort het bijvoorbeeld beter dan het
basispad (zonder ETS-aanscherpingen) en beter dan een variant waarbij alleen het EU
ETS wordt aangescherpt, maar waarbij geen CBAM wordt ingevoerd. De bbp- en werkgelegenheidseffecten
op het niveau van de EU blijven daarbij beperkt. Het kabinet zal de Commissie wel
vragen te reflecteren op de mogelijke tijdelijke en lokale effecten van de voorgestelde
variant die niet uit de modeluitkomsten volgen. Ook zal het kabinet de Commissie vragen
verder in te gaan op de keuze resource shuffling
14 niet mee te modelleren. Dat laatste kan leiden tot een overschatting van de mondiale
emissie-effecten van de CBAM.
Het kabinet kan zich vinden in het idee om gratis ETS-rechten geleidelijk af te schaffen,
gelijktijdig met het geleidelijk infaseren van de CBAM. Dit voorkomt grote schokken,
en biedt ruimte om te leren van het nieuwe CBAM-instrument en waar nodig bij te sturen.
Het kabinet heeft eerder aangegeven dat een CBAM WTO-conform moet zijn. De Commissie
is van mening dat de voorgestelde CBAM voldoet aan deze eis. Het is duidelijk dat
er bepaalde keuzes zijn gemaakt op basis van dit uitgangspunt. Een voorbeeld hiervan
is de parallelle infasering van de CBAM met uitfasering van gratis ETS-rechten, waardoor
importeurs van goederen van buiten de EU niet benadeeld worden ten opzichte van EU-producenten
die nog voor een deel van hun productie gratis ETS-rechten ontvangen. De Commissie
lijkt met het huidige voorstel de risico’s op overtreding van de WTO-regels (en, in
het geval van (vermeende) schendingen van bepaalde ASCM-bepalingen, het direct treffen
van compenserende maatregelen door andere WTO-leden)15 dan ook zo veel mogelijk te beperken. De WTO-regels bieden ook uitzonderingsgronden
waarmee bepaalde afwijkingen van de WTO Algemene Overeenkomst betreffende tarieven
en handel (GATT) zouden kunnen worden gerechtvaardigd. Uiteindelijk geldt dat de WTO-compatibiliteit
(mede) zal afhangen van de implementatie van de regeling en de precieze vormgeving
en toepassing van de CBAM in de praktijk. Dit voorstel is immers de eerste in zijn
soort.
Het kabinet acht het voorstel in beginsel een effectief instrument om koolstoflekkage
te voorkomen op de EU-markt. Daar zorgt het voor een gelijk speelveld wat betreft
Europese CO2-beprijzing tussen EU-producenten en producenten in derde landen. Het kabinet constateert
evenwel dat er door de voorgestelde CBAM-vormgeving in combinatie met de uitfasering
van gratis ETS-rechten voor CBAM-sectoren per 2026 een risico ontstaat op koolstoflekkage
op exportmarkten buiten de EU. De gratis rechten zorgen nu voor behoud van een gelijk
speelveld op EU- én exportmarkten; de voorgestelde CBAM zorgt straks alleen voor een
gelijk speelveld op de EU-markt, en niet op de markt buiten de EU. Dit exportlekkagerisico
is een aandachtspunt voor het kabinet. Voor nadere duiding van dit punt wordt verwezen
naar paragraaf 5d. Onder meer Europese subsidies kunnen, afhankelijk van omvang, gerichtheid
en maatvoering, bijdragen aan vermindering van dit risico. In dat licht kijkt het
kabinet uit naar de precieze uitwerking van het Commissievoorstel met betrekking tot
het Innovatiefonds en de speciale aandacht die daarbij uit zal gaan naar CBAM-sectoren.
Het ontwikkelen van een effectief en eerlijk instrument staat voor het kabinet voorop.
Mede daarom pleit het kabinet voor een stapsgewijze invoering van de CBAM. Er moet
daarnaast voldoende oog zijn voor uitvoerbaarheid (door de Douane en de voor de CBAM
nog aan te wijzen bevoegde autoriteit) en voor beperking van administratieve lasten.16 Vanuit uitvoeringsoptiek begrijpt het kabinet de keuze om voorlopig nog geen complexe
productketens op te nemen in de reikwijdte van de CBAM. Het kabinet vindt het verder
positief dat de Commissie eerst een evaluatie zal uitvoeren, voordat zij overweegt
om de reikwijdte van de CBAM verder uit te breiden. Daarbij dient ook naar mogelijke
andere sectoren en handhaving gekeken te worden. Het kabinet hecht eraan dat de risico’s
op fraude worden meegenomen in de evaluatie, zodat er opgetreden kan worden tegen
frauduleuze praktijken. Daarnaast helpt de overgangsfase tussen 1 januari 2023 en
1 januari 2026 om uitvoeringsorganisaties en hun systemen voor te bereiden op hun
CBAM-taken. Het kabinet zal de Commissie vragen uitvoeringsregels ruim voor hun inwerkingtreding
vast te stellen en zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij het EU ETS.
Hoewel het kabinet in algemene zin de stapsgewijze aanpak van de Commissie steunt,
is het voorstel van de Commissie om de CBAM in de eerste jaren alleen betrekking te
laten hebben op directe emissies inhoudelijk een aandachtspunt. Het ontbreken van
indirecte emissies in de reikwijdte vergroot het koolstoflekkagerisico voor elektriciteitsintensieve
sectoren van de CBAM, zoals aluminiumproductie en andere sectoren die op termijn vergaand
zullen elektrificeren. Het kabinet zal de Commissie vragen naar de effecten van het
ontbreken van indirecte emissies in het huidige voorstel, ook gezien het feit dat
de Commissie aangeeft de CBAM na verloop van tijd te zien als een alternatief voor
de EU indirecte kostencompensatie voor deze sectoren (net als gratis allocatie).
Het kabinet steunt het principe dat importeurs van producten uit landen waar sprake
is van CO2-beprijzing de reeds betaalde prijs in mindering kunnen brengen op de af te dragen
CBAM-certificaten. Hiermee toont de Commissie aan dat de CBAM daadwerkelijk geldt
als klimaatmaatregel en worden landen buiten de EU zelf ook gestimuleerd om CO2 meer te gaan beprijzen. Het kabinet is nieuwsgierig naar de wijze waarop de Commissie
deze aftrek concreet wil gaan vormgeven en moedigt de Commissie daarbij aan objectieve
en verifieerbare maatstaven te ontwikkelen, waarbij een daadwerkelijk betaalde CO2-prijs kan worden vastgesteld, en hierbij derde landen te betrekken. Het kabinet zal
de Commissie ook vragen hoe de verantwoordelijke autoriteiten kunnen controleren of
de opgegeven emissies correct zijn en de CO2-prijs daadwerkelijk betaald is.
In algemene zin hecht het kabinet aan een goede dialoog met derde landen over de CBAM.
Omdat een CBAM ook impact heeft op ontwikkelingslanden en deze landen, met name de
minst ontwikkelde landen, barrières kunnen ervaren bij het verduurzamen van hun economie,
is het kabinet positief over het voornemen van de Commissie om ondersteuning te bieden
aan deze landen ter voorkoming van een onevenredige last op ontwikkelingslanden. Zie
onder punt 8.
Het kabinet vindt het van belang dat er heldere regels en procedures bestaan voor
de heffing van de CBAM door de nog aan te wijzen nationale autoriteiten. Dit is onder
andere belangrijk om in het geval van eventuele geschillen tussen de Commissie en
de lidstaten over de geheven CBAM, de financiële risico’s zo veel mogelijk te mitigeren.
Het Commissievoorstel geeft geen duidelijkheid over regels en procedures bij de heffing
van de CBAM. Het kabinet zal de Commissie vragen op welke manier de Commissie hier
invulling aan wil geven.
Gevolgen voor de brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de gewijzigde motie van het lid Van Raan17 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart
in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit
van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
effecten en de verdeling van kosten en baten. Ten aanzien van deze voorgestelde verordening
worden de effecten op alle vier de aspecten door het kabinet als positief beoordeeld,
omdat een CBAM bijdraagt aan het voorkomen van koolstoflekkage en klimaatactie in
derde landen stimuleert. Als gezegd leidt het CBAM-voorstel volgens de berekeningen
van de Commissie tot een daling van Europese én niet-Europese emissies in de CBAM-sectoren,
wat in het belang is van huidige en toekomstige generaties. De doorrekening laat daarbij
zien dat sprake is van beperkte bbp- en werkgelegenheidseffecten op EU-niveau.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
In maart 2021 heeft Nederland in een groep van gelijkgestemde lidstaten in een opiniestuk18 gesteld dat de EU een CBAM nodig heeft die effectief, legitiem en eerlijk is. Deze
groep lidstaten heeft de Commissie opgeroepen om met een CBAM-voorstel te komen dat
onder meer voldoet aan de WTO-regels en non-discriminatie, een goede aansluiting op
het EU ETS garandeert en een afspiegeling is van de Europese CO2-markt. Voor de overige lidstaten geldt dat zij nog geen eenduidige positie hebben
ingenomen ten aanzien van een CBAM.
Het Europees Parlement (EP) heeft in maart 2021 een initiatiefrapport, onder leiding
van de ENVI-commissie, over CBAM gepubliceerd, waarin steun wordt uitgesproken voor
een CBAM. In het rapport wordt benadrukt dat een CBAM compatibel moet zijn met de
WTO-regels en dat een CBAM niet mag leiden tot koolstoflekkage.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Het kabinet beoordeelt de bevoegdheid als positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel
192 lid 1 VWEU. Op grond van dit artikel stellen het Europees Parlement en de Raad
activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191
te verwezenlijken. Dit artikel bepaalt dat het beleid van de Unie op milieugebied
onder meer bijdraagt aan het nastreven van de doelstellingen voor het behoud, de bescherming
en verbetering van de kwaliteit van het milieu en de bevordering op internationaal
vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen,
en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering. Het voorstel voor een CBAM
past binnen deze doelstellingen. Het kabinet kan zich daarmee vinden in de voorgestelde
rechtsgrondslag. Op het gebied van milieu heeft de Unie een met de lidstaten gedeelde
bevoegdheid (artikel 4, lid 2, sub e, VWEU).
b) Subsidiariteit
Het kabinet beoordeelt de subsidiariteit van het voorstel positief. Gezien de grensoverschrijdende
effecten van milieu en klimaatproblematiek wordt handelen op het niveau van de Unie
voor de effectiviteit van de CBAM als passend gezien. Het behalen van EU-brede opgehoogde
klimaatdoelstellingen lukt niet met alleen nationale maatregelen en rechtvaardigt
optreden op EU-niveau.
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit is positief. Het voorstel heeft
tot doel om koolstoflekkage te voorkomen en de uitstoot van broeikasgassen in de EU
en wereldwijd te verminderen. Het kabinet is van mening dat het voorstel, in het bijzonder
op de lange termijn, geschikt lijkt te zijn voor dit doel: het voorstel zal naar verwachting
leiden tot een daling van broeikasgasemissies binnen de EU en daarbuiten, en tot minder
koolstoflekkage dan de variant waarbij behoud van gratis allocatie in plaats van een
CBAM koolstoflekkage moet voorkomen. Het voorgestelde optreden gaat niet verder dan
noodzakelijk, omdat er door de Commissie is gekozen voor stapsgewijze invoering, met
aandacht voor administratieve lasten, WTO-conformiteit en uitvoerbaarheid. De keuze
om te beginnen in 2023, en dan voor de eerste drie jaar een overgangsperiode in te
voeren, geeft lidstaten, bedrijven en derde landen tijd om de nodige voorbereidingen
en aanpassingen door te voeren.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Nederland heeft er tijdens de Europese Raad van juli 2020 mee ingestemd dat de Commissie
met een voorstel zou komen voor een CBAM als eigen middel. Dat zal naar verwachting
komend najaar worden gepresenteerd als onderdeel van het voorstel voor een nieuw Eigenmiddelenbesluit.
De Commissie kondigt in het huidige CBAM-voorstel al aan dat de meeste opbrengsten
naar de EU-begroting zullen gaan. Het kabinet zal de voorstellen voor nieuwe eigen
middelen op hun eigen merites beoordelen en zal de Kamer hierover informeren. In het
CBAM-voorstel stelt de Commissie dat de CBAM gedurende de transitieperiode geen opbrengsten
oplevert. In 2026 levert de heffing van de CBAM naar verwachting 1,51 miljard euro
op. Dit loopt daarna jaarlijks op met 150 miljoen euro, tot 2,1 miljard euro in 2030.19 Onder het huidig Meerjarig Financieel Kader (2021–2027) verwacht de Commissie een
totale EU-uitvoeringslast van de CBAM van 12,1 miljoen euro. Het kabinet zal de Commissie
vragen naar de concrete uitvoeringslast voor Nederland. Het kabinet is van mening
dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken
financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een
prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de ontwikkeling van de
administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het
MFK-akkoord.
In het Commissievoorstel voor de herziening van het ETS stelt de Commissie dat de
opbrengsten van uitfasering van gratis ETS-rechten in CBAM-sectoren ten goede zullen
komen aan het Innovatiefonds. Vanuit dat fonds kunnen ze benut worden voor ondersteuning
van innovatie in CO2-arme technieken. De Commissie raamt in het impact assessment het extra veilingvolume
van de voorkeursoptie, waar het uiteindelijke CBAM Commissievoorstel op gebaseerd
is, voor het jaar 2030 op indicatief 7 miljard euro.20 Zoals ook benoemd in het BNC-fiche over de herziening van het ETS, zal het kabinet
de voorgestelde vergroting en verbreding van het Innovatiefonds verder in de onderhandelingen
integraal bezien.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/of medeoverheden
Bij de uitvoering van de CBAM zullen in Nederland zowel de Douane als een nog aan
te wijzen nationale CBAM-autoriteit betrokken zijn. De EU-brede kosten voor uitvoeringsorganisaties
zijn in de impact assessment van de Commissie geschat op 15 miljoen euro per jaar.
Wat dit concreet voor Nederland betekent, is niet duidelijk. De kosten van uitvoering,
toezicht en handhaving in Nederland zullen stijgen en nadere analyses door de betrokken
organisaties moeten daarom uitwijzen hoe de situatie voor hen daadwerkelijk uitpakt.
De uiteindelijke kosten zullen afhankelijk zijn van de concrete uitwerking van het
voorstel. Potentieel vergt de CBAM noodzakelijke IT investeringen en (personele) kosten
gerelateerd aan uitvoering, toezicht en handhaving bij de Douane en de nationale CBAM-autoriteit.
Daarnaast zal de CBAM mogelijk gevolgen hebben voor overheden als inkoper van goederen
en diensten; bepaalde producten en diensten zullen immers als gevolg van de CBAM en
het uitfaseren van gratis ETS-rechten in CBAM-sectoren duurder worden.
De precieze budgettaire gevolgen van het pakket zijn in deze fase nog niet bekend,
en afhankelijk van verdere Europese besluitvorming en nationale politieke keuzes bij
de uitwerking. Deze gevolgen zullen, als zij duidelijk in beeld zijn, door een volgend
kabinet moeten worden bezien, idealiter in samenhang met verdere besluitvorming over
nationaal klimaatbeleid en rekening houdend met sectoren met een grote transitieopgave
en hun internationale concurrentiepositie, en conform de regels van budgetdiscipline
ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Door de combinatie van een CBAM en het uitfaseren van gratis rechten, zullen goederen
geproduceerd in sectoren onder de reikwijdte van de CBAM duurder worden. De ETS-kosten
in deze sectoren nemen door het wegvallen van de gratis rechten en de aanscherping
van het ETS zelf immers toe, en die toename kan – als gevolg van het gelijke speelveld
dat de CBAM borgt – makkelijker aan afnemers doorberekend worden.
De invoering van de CBAM leidt tot administratieve lasten. De Commissie schat deze
kosten EU-breed op 9,8 tot 14,3 miljoen euro per jaar. Ze bestaan voor importeurs
van CBAM-producten allereerst uit de berekening van de jaarlijks benodigde hoeveelheid
CBAM-certificaten en de acties die benodigd zijn om tot die berekening te komen en
de verificatie daarvan. Daarnaast moeten de daarvoor benodigde processen worden gedocumenteerd.
Verder moeten importeurs informatie inleveren bij het CBAM-register, moeten zij CBAM-certificaten
kopen en verkopen en ontstaan kosten voor controles door de autoriteiten.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Allereerst draagt het hogere ambitieniveau sterk bij aan de nationale en Europese
klimaatdiplomatie, doordat het toont dat Nederland en de EU grote slagen maken en
zich in willen spannen voor mondiale problemen. De voorgestelde CBAM zorgt ervoor
dat op de Europese markt dezelfde koolstofkosten gaan gelden voor geïmporteerde en
lokaal geproduceerde goederen in CBAM-sectoren. Hiermee is het gelijke speelveld op
de Europese markten geborgd. DNB bevestigt dit beeld en stelt dat bepaalde EU-producenten
zelfs een lichte verbetering van hun concurrentiepositie tegemoet kunnen zien; namelijk
wanneer zij met minder CO2-uitstoot produceren dan hun concurrenten buiten de EU.21 Zoals hiervoor beschreven is een punt van zorg dat de Commissie in haar voorstel
voorlopig alleen directe emissies meeneemt. Gevolg hiervan is dat met name bij elektriciteitsintensieve
productie, die gekenmerkt wordt door veel indirecte emissies, producenten buiten Europa
vooralsnog een voordeel behouden ten opzichte van EU-producenten.
De keuze om gratis rechten uit te faseren voor CBAM-sectoren, in combinatie met het
voorstel voor herziening van het EU ETS, leidt na 2026 tot een risico op koolstoflekkage
aan de exportkant buiten de EU. Onder meer om een beeld te krijgen van dit exportlekkagerisico,
heeft het Ministerie van Financiën onderzoeksbureau Trinomics gevraagd te onderzoeken
wat de nationale effecten zouden zijn van de invoering van een CBAM.22 Trinomics concludeert dat bij het voorstel van de Commissie in Nederland vooral de
ijzer- en staalsector en de kunstmestindustrie een groter concurrentienadeel ondervinden
op de markt buiten de EU en een verhoogd risico lopen op exportlekkage. De combinatie
van hoge koolstofkosten door hoge CO2-intensiteit die vooralsnog kenmerkend is voor productie in deze sectoren en de relatief
grote exportvolumes veroorzaken dit verhoogde risico. De mogelijke ontwikkelingsrichtingen
van klimaatbeleid in derde landen en de beschikbaarheid van Europese subsidiemiddelen
voor verduurzaming zijn in de kwantitatieve analyse van Trinomics niet meegenomen.
Subsidiemiddelen kunnen, afhankelijk van hun gerichtheid en maatvoering, bijdragen
aan verkleining van het exportlekkagerisico, net als ambitieuzer klimaatbeleid in
derde landen. Het kabinet zal de Commissie vragen de te verwachten ontwikkeling van
de omvang van het exportlekkagerisico en de ontwikkeling ervan in kaart te brengen,
mede in het licht van het gekozen afbouwpad van gratis ETS-rechten voor CBAM-sectoren.
De eerder beschreven prijsstijgingen die de CBAM tot gevolg zal hebben, kunnen de
concurrentiepositie verslechteren van EU-bedrijven die producten in CBAM-sectoren
als grondstof gebruiken. Hun niet-EU-concurrenten zullen immers, in tegenstelling
tot zijzelf, grondstoffen kunnen inkopen die niet onderhevig zijn aan CBAM of EU ETS,
en die daardoor niet duurder zijn geworden. Trinomics schat evenwel in dat de toename
van kosten als gevolg van de invoering van de CBAM lager in de Nederlandse leveringsketens
gemiddeld genomen gering zal zijn. Dit vanwege de beperkte koolstofkostencomponent
in relatie tot de totale waarde van goederen lager in de keten. Het lekkagerisico
op het detailniveau van specifieke handelsintensieve subsectoren van o.a. de metaalproductenindustrie
is door databeperkingen niet onderzocht.
De CBAM raakt met name derde landen die veel CBAM-producten naar de EU exporteren.
Hoe groot het effect van de CBAM op deze landen is hangt af van onder andere de mate
van CO2-beprijzing in deze derde landen. Het is mogelijk dat de prijsstijging op import uit
deze landen ertoe leidt dat zij minder naar EU-landen zullen exporteren en daarbij
tot handelsverlegging leidt. Een aantal derde landen heeft al zorgen geuit over een
CBAM. Zij vrezen voor «groen protectionisme» door de EU. De Commissie heeft aangegeven
te blijven inzetten op dialoog en samenwerking met derde landen. De Commissie heeft,
zoals hiervoor beschreven, op diverse manieren betracht het voorstel WTO-conform vorm
te geven. Tegelijkertijd is het desalniettemin mogelijk dat WTO-leden van mening zijn
dat de CBAM niet in lijn is met WTO-regels en een geschil voorleggen aan het WTO geschillenbeslechtingsorgaan.
In dat geval zal een WTO-panel (en eventueel daarna het Appellate Body) zich buigen over de vraag of de CBAM WTO-conform is.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft in elk geval gevolgen voor de wetgeving rondom gratis toewijzen
van rechten onder het EU ETS. Verder zal het afhangen van de precieze teksten van
de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen of en in hoeverre nationale wet- en/of regelgeving
aangepast zal moeten worden.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De Commissie stelt voor om een aantal elementen bij gedelegeerde regelgeving vast
te stellen.
De Commissie krijgt de bevoegdheid om procedures vast te stellen waaraan landen of
regio’s moeten voldoen om buiten de reikwijdte van de CBAM-verordening te gaan vallen.
Verder kan de Commissie regels vaststellen rondom verificateurs en hun accreditatie.
Tot slot krijgt de Commissie de bevoegdheid het toepassingsgebied van de verordening
aan te vullen om verleggingsmogelijkheden te voorkomen. Het kabinet kan zich, gelet
op art. 290 VWEU, vinden in de voorgestelde bevoegdheden voor het vaststellen van
gedelegeerde handelingen. Deze delegatiebepalingen zien op de vaststelling van niet-essentiële
onderdelen van de verordening en ze geven de flexibiliteit om tot een goed werkende
CBAM te komen, waardoor het toekennen van deze bevoegdheid mogelijk is en tevens wenselijk.
De gedelegeerde handelingen leiden daarbij tot aanvullingen van de verordening, waardoor
delegatie (i.p.v. uitvoering) voor de hand ligt.
De Commissie stelt verder voor om een aantal elementen door middel van uitvoeringshandelingen
vast te stellen. De Commissie wordt hiervoor, op basis van artikel 29 van de verordening,
bijgestaan door een nog op te richten CBAM-comité.23 Het betreft: de bepaling van de voorwaarden die gelden voor het toepassen van een
CBAM op goederen; het standaard format van de aanvraag en de procedures die moeten
worden gevolgd door de bevoegde autoriteit bij het behandelen van vergunningaanvragen;
de procedure voor het indienen van de CBAM-aangifte en de regelingen voor het inleveren
van CBAM-certificaten; de exacte berekeningsmethoden van de embedded emissies en nadere
uitwerking van kortingen als gevolg van in een derde land betaalde CO2-prijs en gratis allocatie van ETS-emissierechten en de principes voor verificatie;
de methodologie om de gemiddelde prijs van CBAM-certificaten te berekenen; de informatie,
timing en middelen voor het communiceren van informatie door de Douane en de te rapporteren
informatie. Voor al deze gevallen geldt dat de uitvoeringshandelingen worden vastgesteld
volgens de onderzoeksprocedure conform artikel 5 van verordening 182/2011. Het kabinet
kan instemmen met het toekennen van deze bevoegdheden tot vaststellen van uitvoeringshandelingen:
de betreffende uitvoeringshandelingen zijn erop gericht de verordening in de lidstaten
volgens eenvormige voorwaarden uit te voeren, waardoor uitvoering (in plaats van delegatie)
voor de hand ligt. Ze regelen verder geen essentiële onderdelen van de verordening,
waardoor toekenning van een bevoegdheid mogelijk is. Bovendien acht het kabinet het
wenselijk de Commissie flexibiliteit te geven om de komende jaren tot een goed uitvoerbare
CBAM te komen. Het toekennen van deze bevoegdheden aan de Commissie draagt daaraan
bij. Het kabinet kan zich, gelet op artikel 2, lid 2, sub b onder iii) van verordening
182/2011, vinden in de keuze steeds de onderzoeksprocedure van toepassing te verklaren:
het betreft uitvoeringshandelingen die betrekking hebben op het milieu.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De Commissie stelt voor om de verordening in werking te doen treden op 1 januari 2023.
Artikel 32 tot en met artikel 34 (die zien op de overgangsperiode) zijn van toepassing
tot en met 31 december 2025. Artikel 35 over de rapportageverplichting is van toepassing
tot en met 28 februari 2026. Artikel 5 en artikel 17 zijn van toepassing met ingang
van 1 september 2025. De artikelen 4, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 19, 20, 21, 22, 23,
24, 25, 26, 27 en 31 gelden vanaf 1 januari 2026.
Het kabinet acht inwerkingtreding per 2023 ambitieus, zelfs met de transitieperiode
die de Commissie voorstelt voor de eerste drie jaar. Deze inschatting maakt het kabinet
met het oog op de onderhandelingen die over het voorstel gevoerd moeten worden en
de samenhang met andere Fit-for-55-voorstellen. Het kabinet zal aan de Commissie vragen
hoe een soepele overgang tussen de overgangsfase van 2023 tot en met 2025 enerzijds
en de daadwerkelijke inwerkingtreding per 2026 anderzijds wordt bevorderd.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie stelt voor regelingen te treffen om de werking van de CBAM, met inbegrip
van de handhaving ten aanzien van frauduleuze praktijken, te evalueren aan de hand
van de belangrijkste beleidsdoelstellingen. Omdat de CBAM een voorstel is uit het
Fit-for-55-pakket, stelt de Commissie voor monitoring en evaluatie in afstemming met
de andere onderdelen van het pakket te doen. Het kabinet steunt deze voorgestelde
wijze van evaluatie, omdat het van belang is het pakket in zijn geheel te evalueren
en te bezien hoe de 55% reductiedoelstelling in 2030 kan worden gehaald.
Voor het einde van de overgangsperiode zal de Commissie verslag uitbrengen aan het
EP en de Raad over de toepassing van de verordening. Ook zal de Commissie de reikwijdte
van de CBAM evalueren waarbij mede gekeken wordt naar de mogelijkheid om de CBAM uit
te breiden naar emissies in andere sectoren, indirecte emissies en emissies verderop
in de waardeketen. Voor de eerste evaluatie ligt de focus van de Commissie op de inventarisatie
van de voortgang, verbeterpunten en aanbevelingen voor de toekomst. Het kabinet steunt
deze aanpak. Met het oog op de uitvoerbaarheid, zal het kabinet de Commissie oproepen
tijdig te komen met eventuele voorstellen tot vergroting van de reikwijdte.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Ten aanzien van de uitvoering van de CBAM zijn er in Nederland twee autoriteiten betrokken:
een nog aan te wijzen nationale CBAM-autoriteit en de Douane.
Voor de uitvoerbaarheid door de nog aan te wijzen nationale CBAM-autoriteit vindt
het kabinet het positief dat de Commissie voorstelt te beginnen met een CBAM in sectoren
waarin die relatief eenvoudig kan worden ingevoerd. Het voorstel van een overgangsfase
voor de implementatie en de aansluiting bij de systematiek van het EU ETS helpen daarbij
ook. De precieze implicaties voor de uitvoering zullen in de verdere uitwerking van
het voorstel in de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen moeten blijken. Zo is het
van belang dat emissies buiten de EU eenduidig en betrouwbaar kunnen worden vastgesteld
en geverifieerd.
Tussen 2026 en 2035 is er bij de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) een uitvoeringslast
verbonden aan de jaarlijkse aanpassing van de gratis allocatie voor EU-producenten
in CBAM-sectoren. Datzelfde geldt voor de jaarlijkse aanpassing van de daaraan verbonden
korting op de CBAM voor importeurs van CBAM-producten. Daar staat tegenover dat daarna,
vanaf 2035, door het uitfaseren van gratis ETS-rechten in CBAM-sectoren voor de NEa
een structurele besparing van uitvoeringslasten ontstaat.
Het kabinet zal de Commissie vragen hoe zij uniforme uitvoering van de CBAM door de
verschillende nationale CBAM-autoriteiten wil borgen, zodat voorkomen wordt dat importeurs
strategisch gedrag gaan vertonen bij de keuze via welke route zij CBAM-goederen de
EU in zullen brengen. Van belang voor de uitvoerbaarheid is de kwaliteit van het voorgestelde
systeem van rapportages van embedded emissies door importeurs en de verificatie van
die aangiftes. Robuuste regelgeving helpt uitvoerings- en handhavingskosten te besparen.
De Douane is niet betrokken bij de heffing van de CBAM, maar heeft wel een toezicht-
en registratietaak bij het in het vrije verkeer brengen van de CBAM-goederen. Voor
de periode vanaf 1 januari 2026 bestaat de taak van de Douane uit drie elementen.
Allereerst staat de Douane alleen het in het vrije verkeer brengen toe van die goederen
die door aangevers zijn geregistreerd bij de CBAM-autoriteit. Daarnaast dient de Douane
bij het in het vrije verkeer brengen van die goederen te controleren op de juistheid
van de aangifte aan de hand van EU-brede standaarden. De Commissie zal deze gezamenlijke
risicocriteria en standaarden vaststellen voor de controles van aangiften voor het
brengen in het vrije verkeer, op grond van artikel 25 lid 3 juncto artikel 46 van
Verordening EU 952/2013. Tot slot rapporteert de Douane periodiek over het in het
vrije verkeer brengen van de aan CBAM onderworpen goederen. Deze rapportage stuurt
de Douane aan de CBAM-autoriteit van de lidstaat waar de aangever voor de CBAM-goederen
is geregistreerd.
Tijdens de overgangsperiode van 1 januari 2023 tot 1 januari 2026 is er een beperkte
rol voor de Douane. De Douane moet aangevers tijdig informeren dat zij een CBAM-registratieplicht
hebben bij de nationale autoriteit die belast is met het uitvoeren van de CBAM. Het
kabinet zal de Commissie vragen om verduidelijking wat deze verplichting tot het informeren
van aangevers precies behelst.
Op basis van het voorstel is nog niet mogelijk om te bepalen wat de precieze implicaties
zijn van de verordening voor de uitvoering door de Douane. De Douane voorziet dat
voor de implementatie mogelijk extra IT-capaciteit nodig is en dat er in de handhaving
per 2026 mogelijk extra fte’s nodig zullen zijn, maar dit zal afhangen van de verdere
uitwerking van het Commissievoorstel en vraagt dan om nadere analyse door de Douane.
De inpasbaarheid van het voorstel in het brede IT-portfolio is in elk geval een punt
van aandacht voor de Douane. Het kabinet zal daarom bij de Commissie het belang van
de uitvoerbaarheid benadrukken en vragen aan te sluiten bij de bestaande IT-systemen
en handhavingsinstrumenten.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
De CBAM is gericht op Europese import van CBAM-producten vanuit alle derde landen,
dus ook op import vanuit ontwikkelingslanden. De impact van klimaatverandering wordt
disproportioneel gevoeld in ontwikkelingslanden. Deze verordening leidt tot een reële
afname van de broeikasgasemissies in de EU, waarmee een belangrijke bijdrage wordt
geleverd aan het beperken van deze klimaatverandering. In het geheel bezien is de
import van CBAM-producten vanuit ontwikkelingslanden beperkt, zo stelt de Commissie
in de impact assessment. Zo vormt de import in de sectoren ijzer en staal, kunstmest
en cement vanuit ontwikkelingslanden 0,1% van de totale Europese import.24 De Commissie geeft in de impact assessment aan dat het niet wenselijk is ontwikkelingslanden
voor de CBAM gunstiger te behandelen dan andere derde landen. Dit zou contraproductief
werken voor de doelstelling van de CBAM, omdat dit tot de perverse prikkel kan leiden
om energie-intensieve productie te verplaatsen naar ontwikkelingslanden. Bovendien
kan het op lange termijn ook voor de ontwikkelingslanden zelf negatief uitpakken:
immers, op langere termijn kan er geen CO2-intensieve productie meer zijn, ook niet in ontwikkelingslanden. De Commissie geeft
daarom aan dat het de voorkeur geniet om ontwikkelingslanden gericht te ondersteunen
bij de invoering van de CBAM. Die ondersteuning kan bestaan uit vormen van technische
assistentie, overdracht van technologieën, ondersteuning van de opbouw van CO2-arme productiecapaciteit en financiële ondersteuning. Het kabinet begrijpt deze overwegingen
en is van mening dat er goed moet worden gekeken naar de ondersteuning van ontwikkelingslanden
bij de invoering van een CBAM. Voor de economische ontwikkeling van deze landen én
voor de mondiale klimaatopgave is het van belang dat zij deel uitmaken van de transitie.
Het is belangrijk dat er voldoende draagvlak blijft bestaan onder deze groep landen
voor de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs. Indien de Commissie op een later
moment voornemens is de reikwijdte van de CBAM uit te breiden, hecht het kabinet eraan
dat mogelijke gevolgen hiervan voor ontwikkelingslanden en ondersteuning worden meegewogen.
Indieners
-
Indiener
Th.J.A.M. de Bruijn, minister van Buitenlandse Zaken