Brief regering : Reactie op de motie van de leden Kwint en Van den Hul over het mogelijk maken van zwangerschapsverlof in het hoger onderwijs (Kamerstuk 35252-19)
35 252 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een aantal andere wetten in verband met diverse maatregelen gericht op het versterken van de positie van mbo-studenten (Wet versterken positie mbo-studenten)
Nr. 23 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 september 2021
De leden Kwint (SP) en Van den Hul (PvdA) hebben het kabinet verzocht in kaart te
brengen wat er voor nodig is om zwangerschapsverlof voor studenten in het hoger onderwijs
mogelijk te maken, vergelijkbaar met het mbo.1 Aanleiding is de verankering van dit recht in de wet voor studenten in het mbo, terwijl
ook studenten in het hoger onderwijs (hierna: ho) vergelijkbare problemen ervaren.
Met deze brief geef ik uitvoering aan deze motie.
Eerst ga ik in op de huidige regelingen binnen het hoger onderwijs. Vervolgens ga
ik in op de maatregelen die ik -samen met instellingen- neem om de eenduidigheid en
bekendheid van deze regelingen te bevorderen.
1. Regelingen in het Hoger onderwijs
Met diverse instrumenten kunnen instellingen in het hoger onderwijs, regelingen treffen
voor studenten met een ondersteuningsbehoefte, waaronder zwangere studenten. Dit kunnen
ho-instellingen zelf als maatwerk organiseren want, in tegenstelling tot het mbo,
kent het hoger onderwijs geen wettelijke aanwezigheidsplicht.
Op grond van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) zijn
de ho-instellingen verplicht om ten aanzien van hun studenten in verband met ouderschap
of zwangerschap maatregelen te treffen. Daarbij gaat het om de volgende maatregelen:
• Geldigheidsduur van studiepunten (artikel 7.10, vierde lid en 7.51 WHW);
• Bindend studieadvies (artikel 7.8b, derde en zevende lid, WHW, artikel 2.1 Uitvoeringsbesluit
WHW);
• Vrij onderwijsprogramma wo (artikel 7.3h WHW);
• Financiële ondersteuning uit het Profileringsfonds (artikel 7.51 WHW);
• Studiekeuzeactiviteiten (artikel 7.31b WHW).
Daarnaast is er een aantal onderwerpen dat de ho-instellingen (kunnen) regelen in
het Onderwijs- en Examenreglement (OER, artikel 7.13 WHW), waaronder: het inroosteren
van (her)tentamens, de wijze en volgtijdelijkheid van tentaminering (met inbegrip
van eventuele vervangende opdrachten), alsook flexibiliteit rondom (buitenlandse)
stages, flexibele roostering en (uitzonderingen op) vrijstelling of versoepeling.
Ho-instellingen hebben de ruimte om binnen de formele kaders een maatwerkoplossing
te bieden die past bij de student en de aard van de gevolgde opleiding. Studenten
dienen een verzoek in, waarop de examencommissie beslist over het individuele traject,
afgestemd op de behoeften van de betrokken student. Dit kan bijvoorbeeld zijn: een
aanpassing in de tentaminering (een vervangende opdracht), het bieden van een extra
tentamenkans, of een aanpassing van de tentamenrooster.
Financiële regelingen
Studenten in het ho kunnen een beroep doen op de mogelijkheid tot een voorlopige toekenning
uit het profileringsfonds, net als in het mbo-studentenfonds. Instellingen zijn verplicht
een financiële tegemoetkoming te verstrekken indien de student aantoont dat deze door
bijzondere omstandigheden studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal
oplopen. Het profileringsfonds is niet bedoeld als een inkomensvoorziening. Het is
een tegemoetkoming in de kosten vanwege (te verwachten) studievertraging.2 Het uitgangspunt is dat het de student mogelijk wordt gemaakt om gemiste studietijd
in te halen.
2. Ruimte voor verbetering
Uitgangspunt van het beleid in het ho is maatwerk, samenhangend met het feit dat de
WHW geen aanwezigheidsplicht kent. Hoewel dit voordelen heeft, kan dit op gespannen
voet staan met gelijke behandeling. Zo kan aanwezigheid in de praktijk verplicht worden
gesteld om een bepaald tentamen te kunnen behalen. In het ho kan het dus per onderwijsinstelling,
maar ook per vak, verschillen in welke mate coulance wordt verleend om onderwijs te
missen en dat geeft een gefragmenteerd beeld van de ondersteuning voor zwangere studenten.
Het College voor de Rechten van de Mens (hierna: CRM) concludeerde in 2004 (en bouwde
hierop voort in oordelen in 2018 en 2019) dat instelling- of opleidingsspecifieke
benadering vanuit maatwerk, en het ontbreken van een landelijke regeling waarin rekening
wordt gehouden met zwangere studenten in het hoger onderwijs, op gespannen voet staan
met de wetgeving inzake gelijke behandeling. Ho-instellingen dienen actief het nadeel
als gevolg van zwangerschap te ondervangen. Het CRM adviseerde om op schrift te stellen
welke regelingen mogelijk zijn in geval van zwangerschap. Duidelijk moet zijn waar
studenten aanspraak op kunnen maken als zij zwanger zijn. Dit advies is niet door
alle universiteiten overgenomen en daarmee is er geen uniform landelijk beleid.3
Studentdecanen, studieadviseurs, maar ook studenten zelf en de studentenbonden, weten
soms te weinig van de ondersteuningsbehoefte en de verschillende rechten en plichten
van zwangere studenten. Het is noodzakelijk om de zichtbaarheid van en de kennis over
de ondersteuning van zwangere studenten bij alle betrokken partijen te bevorderen.
Informatie over rechten en plichten moet eenduidig en overzichtelijk voor studenten
beschikbaar en toegankelijk zijn, zodat dat zwangere studenten in de praktijk geen
nadeel ondervinden. In overleg met de koepels en bonden in de Landelijke Werkgroep
Studentenwelzijn heb ik een Handreiking (zie Bijlage 1)4 ontwikkeld die ho-instellingen kunnen opnemen in het studentenstatuut (7.59 WHW)
om daarmee het zwangerschapsbeleid ook transparant te maken voor studenten. In het
studentenstatuut van een instelling worden zo de rechten en plichten, en faciliteiten
voor zwangere studenten opgenomen. Ik roep alle ho-instellingen die dit nog niet hebben,
op tot het opstellen van een zwangerschapsbeleid gebaseerd op deze Handreiking en
om deze op te nemen in hun studentenstatuut. In het studentenstatuut worden specifieke
regelingen voor zwangere studenten in samenhang en toegankelijk voor alle belanghebbenden
omschreven.
Naast transparantie over het instellingsbeleid is ook het bevorderen van bestaande
kennis en kennisdeling belangrijk. Hiertoe worden bijeenkomsten voor verschillende
relevante doelgroepen georganiseerd door ECIO en bestaande kennis verankerd in de
websites van de landelijke informatiepunten voor studenten met een ondersteuningsbehoefte
mbotoegankelijk.nl en hogeronderwijstoegankelijk.nl (gelanceerd 28 juni 2021).
Samen met de koepels en bonden is nu een goede oplossing gevonden door de ondersteuningsmogelijkheden
voor zwangere studenten voortaan vast te leggen in het studentenstatuut. Daarmee wordt
recht gedaan aan het karakter van het hoger onderwijs én aan de vereisten van gelijke
behandeling. Er is nog veel te winnen in het eenduidig inzichtelijk maken van rechten
en plichten van zwangere studenten. Samen met de instellingen ga ik hiermee aan de
slag. Het is aan een volgend kabinet om te besluiten over een eventuele verdere verankering,
dan wel explicitering van de rechtspositie van zwangere studenten in de wet, en/of
regelgeving. Ik zal de komende periode benutten om hiervoor verschillende opties ambtelijk
te laten verkennen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap