Brief regering : Beleidsreactie op het Inspectierapport Noodhulp
29 628 Politie
Nr. 1043
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 september 2021
Hierbij stuur ik uw Kamer het rapport «Noodhulp, incidentafhandeling door de politie»
                  van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) toe dat ik op 30 juni
                  jongstleden heb ontvangen1. Ik dank de Inspectie voor het rapport en de gedane aanbevelingen.
               
Het is voor iedere Nederlander van belang dat het proces voor de incidentafhandeling
                  door de politie goed functioneert. De burger moet erop kunnen vertrouwen dat de overheid
                  in geval van (dreigende) spoed klaar staat om te helpen. Daarom ben ik blij met de
                  conclusie van de Inspectie dat het proces voor de incidentafhandeling in algemene
                  zin op orde is. Dit verdient een compliment aan de betreffende medewerkers die zich
                  er – al dan niet dagelijks – voor inzetten dat er bij spoed adequate hulp verleend
                  kan worden.
               
De Inspectie benoemt ook een aantal kwetsbaarheden ten aanzien van het proces voor
                  de incidentafhandeling. Hoewel niet nieuw, zijn ze onverminderd actueel. In mijn reactie
                  ga ik nader in op de bevindingen van de Inspectie en laat ik zien welke maatregelen
                  in veel gevallen al genomen zijn om de gesignaleerde kwetsbaarheden het hoofd te bieden.
                  Voor de aanbevelingen van de Inspectie verwijs ik u kortheidshalve naar het rapport.
                  Ze worden in algemene zin door de korpschef en mij onderschreven daar ze gezien kunnen
                  worden als ondersteuning van genomen of in gang gezette maatregelen.
               
Vooraf merk ik nog op dat de kwetsbaarheden die de Inspectie aanwijst voor een groot
                  deel te herleiden zijn naar de forse onderbezetting in de gebiedsgebonden politiezorg
                  (GGP). Over deze situatie en de achtergrond ervan heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd
                  in mijn brief van 4 november jongstleden.2 Ik heb tevens laten weten welke maatregelen er zijn getroffen en nog voorzien zijn.
                  Het is de verwachting dat er in 2024–2025 een einde zal komen aan de onderbezetting
                  in de GGP. Tot het zover is hebben de korpschef en ik doorlopend aandacht voor de
                  situatie, zeker nu de verwachting is dat na de moord op Peter R. de Vries mogelijk
                  nog meer druk op de basisteams zal komen te staan voor het bewaken en beveiligen.
                  Later in het najaar zal ik uw Kamer informeren over de actuele situatie in de GGP.
               
Reactie
In mijn reactie zal ik eerst ingaan op onderzoeksbevindingen die het deel van het
                  noodhulpproces betreffen dat wordt uitgevoerd door de noodhulpeenheden in de basisteams.
                  Vervolgens ga ik in op de politiemeldkamers en het communicatienetwerk C2000.
               
Noodhulpeenheden in de basisteams
De incidentafhandeling is een van de hoofdprocessen van de politie.3 De Inspectie heeft in haar onderzoek gekeken naar hulp die de politie verleent bij
                  een (dreigende) fysieke aantasting van een persoon en waarbij spoed is geboden. In
                  dergelijke gevallen staan binnen de basisteams noodhulpeenheden, maar ook andere politiemedewerkers
                  op straat, klaar om op een spoedmelding te reageren.
               
Capaciteit
De Inspectie signaleert (opnieuw) dat de politiecapaciteit in de basisteams onder
                  druk staat en dat dit ten koste gaat van taken en ambities van de politie op het terrein
                  van nabijheid in de wijken en preventief optreden. Uit genoemde brief van 4 november
                  2020 blijkt dat de onderbezetting in de GGP zich vooral voordoet bij agenten die in
                  de incidentafhandeling werken. Dit leidt, samen met andere factoren, tot inzetbaarheids-
                  en inplanbaarheidsvraagstukken, waardoor er grote rooster- en werkdruk in basisteams
                  ontstaat. De mate waarin kan per eenheid en per basisteam verschillen. Deze situatie
                  zal nog een aantal jaren aanhouden. In mijn meest recente halfjaarbericht politie
                  gaf ik uw Kamer een korte update.4
Het is evident dat een dergelijke mate van onderbezetting, waar thans binnen de GGP
                  sprake van is, van invloed is op de taakuitvoering van de politie. We weten bijvoorbeeld
                  dat wijkagenten en andere agenten moeten inspringen in de incidentafhandeling, zo
                  blijkt ook weer uit dit rapport. Dit zet de lokale nabijheid van de politie somtijds
                  in sommige basisteams onder druk, ondanks het feit dat de formatie en bezetting van
                  de wijkagentfunctie landelijk bezien op orde is.5
Om de effecten van de onderbezetting zo veel als mogelijk te dempen, neemt de politie
                  waar (nog) mogelijk capaciteit bevorderende maatregelen ter verlichting van de situatie
                  in de GGP. Kort gezegd ligt bij het nemen van maatregelen het zwaartepunt in de eenheden,
                  zodat in overleg met de gezagen per eenheid die maatregelen worden getroffen die het
                  best passen bij de lokale problematiek. Goede ervaringen en ideeën die in de basisteams
                  zijn opgedaan spelen daarbij, zoals de Inspectie ook aanbeveelt, vanzelfsprekend een
                  rol. De korpsleiding werkt aan aanvullende maatregelen om hen daarbij te faciliteren
                  en beziet welke additionele mogelijkheden er nog zijn. Eerder in deze brief kondigde
                  ik een brief aan over de actuele situatie in de GGP. De voortgang die is gemaakt met
                  de diverse maatregelen zal daarin ook aan de orde komen.
               
Volledigheidshalve merk ik op dat het in de kern een goede zaak is als wijkagenten
                  worden ingezet voor de incidentafhandeling. Het beroep dat vanuit de incidentafhandeling
                  (of andere werkzaamheden) op wijkagenten wordt gedaan, moet echter niet te groot worden.
                  De politie hanteert als interne maatstaf dat een wijkagent 80% van zijn of haar tijd
                  in of voor de wijk bezig is. De Inspectie komt, op basis van een analyse van de urenregistraties
                  van alle wijkagenten, tot een gemiddelde tijdsbesteding van 21% aan noodhulp. De mate
                  waarin wijkagenten voor de incidentafhandeling worden ingezet verschilt per basisteam
                  (en per wijkagent) sterk. In eerdere Kamerbrieven heb ik uiteengezet dat de politie(uren)registraties
                  niet geschikt zijn om de tijdsbesteding van wijkagenten percentueel inzichtelijk te
                  maken.6 Dat laat onverlet dat de bevindingen van de Inspectie het beeld bevestigen dat wijkagenten
                  binnen sommige teams een substantieel deel van hun tijd worden ingezet voor de incidentafhandeling.
               
Personen met verward gedrag
De Inspectie signaleert dat het de politie vaak niet lukt om personen met verward
                  gedrag tijdig over te dragen aan de meer geëigende hulpverlenende instantie, waardoor
                  noodhulpmedewerkers enige tijd niet beschikbaar zijn voor spoedmeldingen. De Inspectie
                  beveelt mij aan om er in afstemming met mijn collega van Volksgezondheid, Sport en
                  Welzijn (VWS) voor te zorgen dat het overdrachtsmoment van personen met verward gedrag
                  tussen politie en geestelijke gezondheidszorg sneller kan plaatsvinden.
               
Al sinds geruime tijd werk ik samen met de Staatssecretaris van VWS aan de aanpak
                  voor personen met verward gedrag. Het is ongewenst wanneer mensen met verward gedrag,
                  die geen strafbaar feit hebben gepleegd, in een politieauto worden vervoerd en in
                  een politiecel belanden. Mede op basis van de uitkomsten uit pilots gericht op het
                  realiseren van passend vervoer is de verantwoordelijkheid voor dit vervoer nu wettelijk
                  belegd bij de Regionale Ambulancevoorzieningen. Ambulancezorg Nederland heeft daarnaast
                  – in overleg met diverse ketenpartners – begin dit jaar het kwaliteitskader «Ambulancezorg
                  rondom psychiatrische beoordeling» gepubliceerd. Hiermee wordt de kwaliteit van het
                  vervoer beter geborgd en versterkt.
               
De politie meldt een verbetering als het gaat om het vervoer voor personen met verward
                  gedrag naar beoordelingslocaties. Dit neemt niet weg dat de aanpak voor personen met
                  verward gedrag, waaronder het vervoer, onverminderd om aandacht blijft vragen. De
                  Staatssecretaris van VWS heeft recent besloten om zich ook de komende vier jaar samen
                  met partners (landelijk, regionaal en lokaal) te blijven inspannen voor de aanpak
                  voor personen met verward gedrag.7 Daarnaast heeft het Ministerie van VWS aan ZonMW gevraagd om een subsidieoproep voor
                  te bereiden die gericht zal zijn op initiatieven die als doel hebben de samenwerking
                  tussen politie en zorg op straat te verbeteren en efficiënter in te richten, zoals
                  eerder ook met (vormen van) «streettriage» werd beoogd.
               
Reactietijden
Voor een goede dienstverlening is het belangrijk dat de politie, zeker bij spoed,
                  snel ter plaatse is. De politie streeft ernaar om bij 90% van de spoedmeldingen binnen
                  15 minuten na aanname van de melding op locatie te zijn. Dit is een scherpe (interne)
                  doelstelling waarvan bekend is dat deze in de praktijk door omstandigheden lastig
                  te halen kan zijn.
               
Volgens de Inspectie slaagt de politie er over het algemeen in om de noodhulp tijdig
                  te verlenen. In 2020 was de politie bij 84,5% van de spoedmeldingen binnen 15 minuten
                  na melding ter plaatse. Dit percentage is de afgelopen jaren redelijk stabiel. In
                  de dunbevolkte landelijke gebieden duurt het volgens de Inspectie vaak langer voordat
                  de politie ter plaatse is. Van deze gebieden weten we onder meer dat er doorgaans
                  relatief weinig noodhulpmeldingen zijn ten opzichte van andere delen van het land
                  (dit geldt vooral voor Noord- en Oost-Nederland). Het is aan het bevoegd gezag om
                  lokaal af te wegen welke inzet van de politie op de reactietijden nodig is gezien
                  het werkaanbod en in relatie tot de andere veiligheidsvraagstukken in het gebied.
                  Het behoeft geen toelichting dat de afwegingsruimte in de huidige situatie onder druk
                  kan komen te staan als gevolg van de bezettingsproblematiek van de politie in combinatie
                  met het feit dat op incidenten altijd gereageerd moet worden. Zoals vermeld, wordt
                  binnen de eenheden, in overleg met de gezagen, bekeken welke maatregelen de politie
                  kan nemen om de gevolgen van de onderbezetting te verlichten.
               
In het kader van de doorontwikkeling van de GGP verkent de politie op dit moment andere
                  manieren om de incidentafhandeling te organiseren. In sommige basisteams wordt bijvoorbeeld
                  gewerkt met het concept van «context-gedreven werken». Daarbij is het werkaanbod in
                  een bepaalde wijk of het werkgebied het vertrekpunt voor de politie-inzet. Spoedmeldingen
                  zijn daar een onderdeel van, maar worden veel meer naast ander politiewerk uitgevoerd.
                  Bereikbaarheid en beschikbaarheid zijn bij deze manier van werken vanzelfsprekend
                  belangrijke uitgangspunten die doorlopend aandacht verdienen. Het is de verwachting
                  dat de nieuwe werkwijzen (en andere ontwikkelingen binnen het korps) op termijn zullen
                  leiden tot een verbeterd noodhulpconcept wat in sommige gebieden ook positief kan
                  uitwerken op de reactietijden. Ten slotte wijst de Inspectie erop dat politiemedewerkers
                  voor de meldkamer alleen zichtbaar als zij zich «inmelden» met de mobilofoons in de
                  voertuigen of hun portofoon. Er is binnen de politie aandacht voor deze discipline
                  tot inmelden en het doorgeven van beschikbaarheid door politiemedewerkers, zoals de
                  Inspectie ook aanbeveelt. Het uitgangspunt om zo veel mogelijk portofoons «individueel»
                  uit te reiken, zodat executieve politiemedewerkers een eigen randapparaat hebben,
                  draagt bij aan de bewustwording en aandacht hiervoor.
               
Politiemeldkamers
Specifiek voor de politiemeldkamers, ofwel de operationele centra, beveelt de Inspectie
                     aan om tijd en ruimte vrij te maken voor training en bijscholing van de zittende medewerkers.
                     Deze aanbeveling hangt uiteraard ook samen met de constatering van de Inspectie over
                     het met moeite borgen en soms niet halen van de zogenaamde waterlijn – de minimaal
                     benodigde personeelsbezetting per dienst – op de politiemeldkamers.
Personele bezetting op de politiemeldkamers
Al langere tijd heeft de politie op de meldkamers te maken met een tekort aan gekwalificeerd
                  personeel en hebben zij moeite om de noodzakelijke roosterbezetting op orde te krijgen.
                  Hierop zijn door de politie talrijke maatregelen voorbereid en genomen om de bezetting
                  te bevorderen. Het ziekteverzuim is aanzienlijk gedaald, er is terughoudend beleid
                  voor het toestaan van vervroegd pensioen (FPU) of verlof en er zijn onorthodoxe wervingsmethodes
                  geprobeerd.
               
Een aanhoudend probleem blijft de lange doorlooptijd van werving, selectie en het
                  opleiden en trainen van centralisten. Om dit fundamenteel voor alle meldkamers van
                  de politie te verbeteren, is er een taskforce geweest. Met steun van de taskforce
                  is, in samenwerking met de Politieacademie, een nieuwe initiële opleiding voor centralisten
                  ontwikkeld en geïmplementeerd. Daarnaast is het proces van werving, selectie en aanname
                  van nieuwe medewerkers landelijk geharmoniseerd. Dit draagt bij aan uniformiteit en
                  betere toeleiding naar opleidingen, waardoor uitval en kwetsbaarheid worden verminderd.
                  Dit moet op termijn leiden tot vergroting van de politiebezetting en een effectiever
                  en efficiënter opleidingsproces bij alle meldkamers.
               
Tegelijkertijd stuur ik samen met de partijen in het meldkamerveld, waaronder de politie,
                  op de continuïteit van de meldkamers en de meldkamerprocessen. Zo zijn er maatregelen
                  getroffen bij het routeren van 112-oproepen bij drukte en mogelijke wachttijden naar
                  een andere meldkamer. Daarnaast wordt gewerkt aan de verdere concentratie van meldkamers
                  naar in totaal 10 meldkamers in 2025 en zijn er tussentijds meldkamers samengevoegd
                  (in Arnhem en Naarden) om zodoende continuïteitsrisico’s als capaciteit te ondervangen.
                  In mijn verzamelbrief over de ontwikkelingen in het meldkamerdomein en missiekritische
                  communicatie hulpdiensten zal ik uw Kamer later deze maand nader informeren over de
                  continuïteit van meldkamers.
               
Training en bijscholing zittende medewerkers meldkamers
Zoals hierboven benoemd is in de loop van 2020, door de politie, een volledig vernieuwde,
                  initiële opleiding voor centralisten ingericht. Deze vernieuwde opleiding is bedoeld
                  voor alle centralisten van de operationeel centra. Vanaf 2022 worden de centralisten
                  niet meer getraind door de eigen collega’s van hun specifieke locatie waardoor er
                  meer capaciteit beschikbaar blijft voor de meldkamers.
               
Daarnaast wordt er sinds 2019 ingezet op de zogeheten generieke vakbekwaamheid voor
                  de bijscholing van zittende medewerkers op de meldkamers. Dit traject is opgezet onder
                  regie van de Landelijke Meldkamer Samenwerking voor de medewerkers op de meldkamers.
                  Ook wordt er per 2022 geïnvesteerd in opleidingsruimtes op de meldkamers.
               
Verder doet de Inspectie nog een aanbeveling specifiek voor de politiemeldkamers,
                  namelijk het heroverwegen van de meldingen die onder noodhulp vallen. Het is mijn
                  beeld dat deze aanbeveling in de praktijk reeds wordt ingevuld. Er bestaan landelijke
                  afspraken over de beoordeling van meldingen en de concrete vertaling naar prioriteiten.
                  Dit laat onverlet dat meldkamercentralisten eventuele specifieke, lokale omstandigheden
                  altijd meenemen in de beoordeling van de melding. Dit is een kerntaak van centralisten
                  en hier zit ook de kern van hun expertise. Daarnaast kunnen door het lokale bevoegde
                  gezag, al dan niet tijdelijk, aanvullende of afwijkende afspraken (maatwerk) worden
                  gemaakt over prioritering van meldingen. Een melding overlast jeugd kan op de ene
                  plek een andere interventie vragen, dan op de andere plek.
               
C2000
De Inspectie beveelt aan om aan politiemedewerkers te verklaren waarom bepaalde problemen
                     in verbinding en bereik van C2000 al dan niet opgelost (kunnen) worden en toe te lichten
                     waarom zij problemen moeten blijven melden. Ik onderschrijf het belang van goed gebruik
                     van C2000 en zet daar voortdurend op in. Ook blijf ik benadrukken dat het melden van
                     problemen rondom het bereik cruciaal is voor het identificeren en uiteindelijk aanpakken
                     van problemen in het netwerk, ook als een probleem al langer bekend is.
                  
Dat er sprake is van meldingsmoeheid herken ik en baart me zorgen. Daarom heeft de
                     Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS) de afgelopen periode ingezet op het ontwikkelen
                     van een manier om zowel de technische stand van zaken als de gebruikerservaring te
                     betrekken in het oordeel over de stand van zaken van het netwerk. Daarnaast is extra
                     aandacht besteed aan het meld- en terugkoppelproces, waarvoor inmiddels een gebruiksvriendelijke
                     app beschikbaar is. Desalniettemin blijft goede communicatie richting politiemedewerkers
                     en andere gebruikers een belangrijk aandachtspunt en pak ik dit verder op samen met
                     de LMS. Momenteel wordt een communicatielijn opgezet die politiemensen actief en continu
                     meeneemt in de verwachtingen rond het oplossen van problemen zoals locaties met beperkte
                     dekking (zogenaamde DIPP-locaties). Het doel is om expliciet aan te geven welke maatregelen
                     worden ingezet om tot oplossingen te komen en de tijdspanne waarmee rekening moet
                     worden gehouden. Ook is gebleken dat er in sommige gevallen verwachtingen leven, bijvoorbeeld
                     bij binnenhuisdekking, die nooit binnen de scope van het nieuwe netwerk hebben gezeten.
                     Het rechtzetten van deze verwachtingen is tevens onderdeel van deze communicatielijn.
                  
In het rapport wordt tot slot de suggestie gewekt dat het netwerk niet voldoet aan
                  de eis van binnenhuisdekking. C2000 is echter ingericht als buitennetwerk, en is expliciet
                  niet ontworpen voor binnenhuisdekking. Omdat het, zoals in het rapport terecht wordt
                  opgemerkt, in sommige gevallen wel wenselijk is om in een bouwwerk toch dekking te
                  hebben, kan het bevoegd gezag zo’n gebouw als zogenoemde Special Coverage Location aanwijzen. In eerdergenoemde brief over de ontwikkelingen in het meldkamerdomein
                  zal ik ook ingaan op de stand van zaken van C2000.
               
Tot slot
Ik spreek periodiek met de korpschef over het beheer van het korps. De voortgang op
                  aanbevelingen van de Inspectie komt in die gesprekken aan bod. Verder zal in de contacten
                  met het Ministerie van VWS over de aanpak van personen met verward gedrag blijvend
                  aandacht worden gevraagd voor het realiseren van passend vervoer en het daarmee ontzorgen
                  van de politie.
               
De Minister van Justitie en Veiligheid,
                  F.B.J. Grapperhaus
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid